ECLI:NL:RBMNE:2023:1870

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/664
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onroerendezaakbelasting opgelegd aan bioscoop ondanks coronamaatregelen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres, een bioscoop, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente. De heffingsambtenaar had op 30 januari 2021 een aanslag onroerendezaakbelastingen gebruiker opgelegd voor het belastingjaar 2021, ondanks dat de bioscoop op 1 januari 2021 gesloten was vanwege coronamaatregelen. Eiseres betoogt dat zij op die datum niet als gebruiker kan worden aangemerkt, omdat het object niet toegankelijk was voor publiek en niet voor commerciële activiteiten kon worden gebruikt. De rechtbank oordeelt echter dat het ter beschikking hebben van het object, zelfs in beperkte mate, voldoende is om als gebruiker te worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de bioscoop, hoewel gesloten, in een staat werd gehouden die het mogelijk maakte om snel weer open te gaan. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft opgelegd, omdat eiseres de onroerende zaak metterdaad kon bezigen ter bevrediging van haar behoeften, ook al was het gebruik beperkt door de coronamaatregelen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats 1] , eiseres

(gemachtigden: mr. A. Dinée en D. Roele MSc)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] (de heffingsambtenaar),

(gemachtigde: mr. S. Polder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van 24 december 2021 (het bestreden besluit). In het bestreden besluit is de heffingsambtenaar bij zijn standpunt is gebleken dat terecht een aanslag onroerendezaakbelastingen gebruiker is opgelegd voor de onroerende zaak aan het [adres] in [plaats] (het object).
Bij beschikking van 30 januari 2021 heeft de heffingsambtenaar aan eiseres voor het belastingjaar 2021 onder meer een aanslag onroerendezaakbelastingen gebruiker (OZB-gebruiker) opgelegd voor het gebruik van het object. Ook heeft de heffingsambtenaar bij beschikking van 30 januari 2021 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van het object voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 7.519.000,-, naar de waardepeildatum 1 januari 2020. De WOZ-waarde is als heffingsmaatstaf gehanteerd voor de OZB-gebruiker.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 24 december 2021 (de bestreden uitspraak) het bezwaar van eiseres tegen de hoogte van de WOZ-waarde gegrond verklaart en de waarde van de onroerende zaak verlaagd. De aanslag OZB-gebruiker is dienovereenkomstig verlaagd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak, voor zover die ziet op de aanslag OZB-gebruiker.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend. De heffingsambtenaar heeft een conclusie van dupliek ingediend. Eiseres heeft op 15 september 2022 en op 23 februari 2023 aanvullende stukken ingediend. De heffingsambtenaar heeft op 18 oktober 2022 een aanvullend stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 behandeld op zitting. Namens eiseres is verschenen [A] , senior controller [eiseres] , bijgestaan door zijn gemachtigden. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres is eigenaar en gebruiker van het object. Het betreft een bioscoop onder de handelsnaam [eiseres] [plaats] .
2. In geschil is of de gebruikersbelasting terecht is opgelegd, nu het voor eiseres op 1 januari 2021 niet mogelijk zou zijn geweest om het object te gebruiken wegens landelijke coronamaatregelen. De waarde van het object is niet meer in geschil.
3. Eiseres stelt dat zij op 1 januari 2021 niet als gebruiker van het object kan worden aangemerkt, omdat op deze datum het object in verband met coronamaatregelen van overheidswege (volledig) gesloten was en niet toegankelijk was voor publiek. Ook werd de bioscoop niet gebruikt voor andere vormen van exploitatie, omdat dit niet werd toegestaan. Eiseres voert hiertoe aan dat volgens vaste jurisprudentie onder ‘gebruik’ als bedoeld in de Gemeentewet moet worden verstaan: het metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoeften. [1] Volgens eiseres dient onder het ‘bezigen ter bevrediging van de eigen behoeften’ het kunnen aanwenden conform de beoogde bestemming te worden verstaan. In het geval van eiseres is dit de exploitatie van een bioscoop. De enkele omstandigheid dat de onroerende zaak aan eiseres ter beschikking stond, is op zichzelf onvoldoende om eiseres als gebruiker in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet te kunnen aanmerken. [2] Nu de exploitatie van de bioscoop op 1 januari 2021 van overheidswege niet was toegestaan, is volgens eiseres geen sprake van belastingplichtig gebruik. Eiseres ziet steun voor haar standpunt in de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 november 2022, waarin de rechtbank voor een van haar andere bioscopen oordeelde dat er op 1 januari 2021 geen sprake was van belastingplichtig gebruik. [3]
4. De heffingsambtenaar voert aan dat de verplichte sluiting vanwege de coronamaatregelen, waardoor het object niet meer toegankelijk was voor publiek, niet afdoet aan het feit dat eiseres op 1 januari 2021 als gebruiker in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet kan worden aangemerkt
.De heffingsambtenaar is het, gelet op zijn toelichting op de zitting, eens met eiseres dat het louter ter beschikking staan van een object niet voldoende is voor gebruik in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet. Volgens hem is daarvan echter geen sprake, omdat het object gestoffeerd en gemeubileerd was en het als opslagplaats van de inventaris van de bioscoop werd aangehouden. De heffingsambtenaar stelt dat alleen al het feit dat de inventaris is opgeslagen voldoende is om eiseres aan te merken als gebruiker. Hij wijst erop dat als het object helemaal leeg zou worden gehaald en spullen zouden worden opgeslagen in een loods, eiseres voor de loods ook als gebruiker zou worden aangemerkt. Niet valt in te zien waarom als de inventaris wordt opslagen in het object zelf, er géén sprake zou zijn van gebruik.
5. Volgens vaste rechtspraak dient onder het in artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet gebezigde begrip “gebruik” te worden verstaan: het metterdaad bezigen van een onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoefte. Het betekent dat er sprake is van het beschikken over de onroerende zaak voor de eigen gebruiksdoeleinden. De Gemeentewet vereist niet dat het gebruik van de onroerende zaak onbeperkt moet zijn.
Weliswaar was het door de coronamaatregelen niet mogelijk de onroerende zaak voor de beoogde commerciële activiteiten te gebruiken, maar dat betekent niet dat de mogelijkheid om de onroerende zaak te gebruiken afwezig was. De rechtbank gaat ervan uit dat het pand, tijdens de tijdelijke publiekssluiting, steeds volledig als zodanig was ingericht. Eiseres heeft de stelling van de heffingsambtenaar op de zitting dat de bioscoop niet was leeggehaald, ook niet betwist. De rechtbank merkt dit aan als opslag in de onroerende zaak van meubilair en dergelijke ten behoeve van het zo snel mogelijk weer toelaten van publiek. Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat de onroerende zaak, met het oog op een hopelijk spoedige heropening, in een zodanige staat werd gehouden (door eventueel noodzakelijk onderhoud en schoonmaak) dat de bioscoop bij opheffing van de coronabeperkingen meteen weer voor het publiek kon worden opengesteld. Eiseres heeft overigens op de zitting ook opgemerkt dat vast wel soms de installaties draaiende zijn gezet of de kranen af en toe werden opengezet.
5.1.
Uit het voorgaande blijkt dat eiseres de onroerende zaak metterdaad – zij het beperkt – kon bezigen ter bevrediging van haar behoeften. Volgens de rechtbank heeft de heffingsambtenaar eiseres daarom terecht op 1 januari 2021 als gebruiker in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet aangemerkt. De verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 22 juli 1985 dat het ter beschikking hebben van een onroerende zaak onvoldoende is om van gebruik te spreken, maakt dat niet anders. In dit geval had eiseres het pand immers niet enkel ter beschikking, maar maakte zij ook gebruik daarvan op de hiervoor beschreven manier.
6. Omdat de heffingsambtenaar eiseres terecht heeft aangemerkt als gebruiker van het object, heeft hij aan eiseres als gebruiker van het object terecht een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Hoge Raad 7 oktober 1998, nr. 33767, LJN AA2318, BNB 1999/5.
2.Hoge Raad 22 juli 1985, nr. 22649, BNB 1985/258.
3.Rechtbank Limburg 23 november 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:9313.