ECLI:NL:RBMNE:2023:1868

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/2992
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een loonsanctie door het Uwv in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uwv behandeld. Eiser, die in 2019 door ziekte uitviel, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar legde geen loonsanctie op aan de werkgever. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat er wel een loonsanctie opgelegd had moeten worden, omdat er volgens hem sprake was van onvoldoende re-integratie-inspanningen door de werkgever.

De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen loonsanctie opgelegd hoefde te worden. Eiser had geen toestemming gegeven voor het delen van zijn medische gegevens, waardoor de rechtbank geen medische informatie kon vermelden. De rechtbank stelt vast dat het Uwv op basis van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen heeft geconcludeerd dat eiser per einde wachttijd geen benutbare mogelijkheden had. Dit oordeel is door de rechtbank als zorgvuldig en juist beoordeeld, mede omdat eiser geen medische onderbouwing heeft gepresenteerd die zijn standpunt ondersteunt.

De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht geen loonsanctie heeft opgelegd, omdat er op medische gronden sprake was van geen benutbare mogelijkheden. Eiser krijgt geen gelijk in zijn beroep, en de rechtbank ziet geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder (gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen
[voormalig werkgever], de voormalige werkgever (gemachtigde: mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor).

Waar gaat deze beroepszaak over?

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 17 mei 2022, waarin het Uwv onder meer heeft bepaald dat aan de werkgever terecht geen loonsanctie is opgelegd. Dat had volgens eiser wel gemoeten.

Wat is verloop van de procedure?

2. Eiser werkte bij zijn voormalig werkgever voor gemiddeld 32 uur per week en viel uit in 2019 door ziekte. Op 17 mei 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
3. Het Uwv heeft eiser bij het primaire besluit vanaf 5 augustus 2021 een WIA-uitkering in de vorm van een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 80-100%. Verder is niet besloten om aan de werkgever een loonsanctie op te leggen.
4. Het Uwv heeft met het besluit van 17 mei 2022 (het bestreden besluit) eisers bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij onder meer toegelicht dat er geen onderzoek naar de re-integratie-inspanningen is gedaan en het re-integratieverslag van de voormalig werkgever akkoord is bevonden, omdat eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is.
5. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
6. Op 12 oktober 2022 heeft eiser een extra stuk ingediend. Op 29 november 2022 heeft de werkgever een stuk ingediend.
7. De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op een hybride zitting behandeld. Eiser en de gemachtigde van de werkgever waren daarbij fysiek aanwezig. De gemachtigde van het Uwv heeft via beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.

Wat is de beoordeling door de rechtbank?

8. Eiser heeft geen toestemming gegeven dat de voormalig werkgever kennis mag nemen van zijn medische stukken. Daarom zullen geen medische gegevens van eiser in deze uitspraak worden vermeld.
Procesbelang
9. De rechtbank moet voordat zijn kan toekomen aan de beoordeling van het inhoudelijke geschil eerst kijken of eiser wel voldoende belang heeft bij een uitspraak op het beroep. Het Uwv kan gelet op de bepalingen in artikel 25, tiende en elfde lid van de Wet WIA alleen voor het einde van de wachttijd (dat zijn de 104 weken nadat iemand ziek is geworden) een loonsanctie opleggen. Omdat eiser op 8 augustus 2019 is uitgevallen door ziekte en het bestreden besluit op 17 mei 2022 is genomen, kon het Uwv niet meer beslissen een loonsanctie op te leggen. Toch heeft eiser belang bij een uitspraak over het besluit van het Uwv om aan werkgever geen loonsanctie op te leggen, met het oog op een mogelijke aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank zal daarom hieronder een oordeel geven over het inhoudelijke geschil.
Het geschil
10. Eiser vindt dat het Uwv op tijd een loonsanctie aan de werkgever had moeten opleggen. Volgens eiser was op de werkvloer jegens hem onder meer sprake van discriminatie en pesterijen. Eiser stelt dat hij in de eerste twee jaar van ziekte door de voormalig werkgever helemaal niet is gere-integreerd in zijn eigen functie of een andere functie, terwijl er volgens hem wel re-integratiemogelijkheden waren en ondanks dat er met een van de bedrijfsartsen ook re-integratieafspraken zijn gemaakt. Er was volgens eiser ook geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Van zo’n situatie kan volgens hem geen sprake zijn, onder meer omdat hij succesvol een herhalingscursus heeft afgerond.
11. Het Uwv legt in beroep uit bij zijn standpunt te blijven dat aan de voormalig werkgever geen loonsanctie had moeten worden opgelegd. Hij stelt dat een arbeidsdeskundig onderzoek achterwege blijft en geen loonsanctie kan worden opgelegd als volgens de verzekeringsarts sprake is van een situatie waarin iemand medisch niet in staat is om te werken en de verwachting is dat dit langer dan drie maanden duurt voordat dit verandert. Volgens het Uwv is daarvan in dit geval sprake. Op het moment dat eiser de WIA-aanvraag heeft gedaan (17 mei 2021), was er volgens de bedrijfsarts een situatie van geen benutbare mogelijkheden, omdat eiser medisch gezien niet in staat was om te werken. Dit medisch oordeel is door de verzekeringsarts bij de WIA-aanvraag (de verzekeringsarts) en de verzekeringsarts naar aanleiding van het bezwaar (de verzekeringsarts bezwaar en beroep) bevestigd. Daarbij verwachtten de verzekeringsartsen dat eiser pas na zes tot twaalf maanden -adequate- behandeling, in staat is om structureel belastbaar te zijn voor passend werk.
De beoordeling
12. Voor een goed begrip van de beoordeling door de rechtbank zal zij eerst een korte uitleg geven over de uitgangspunten die gelden bij het opleggen van een loonsanctie door het Uwv.
13. In de Wet WIA staat ‘werken naar vermogen’ centraal. Het gaat er niet om wat mensen niet meer kunnen, maar vooral om wat mensen nog wel kunnen ondanks hun functionele beperkingen. Als iemand arbeidsongeschikt is geworden dan is het uitgangspunt dat iemand zijn resterende arbeidsmogelijkheden zo volledig mogelijk benut. Ook de werkgever moet in ieder geval in de eerste twee jaar nadat zijn werknemer ziek is geworden, ervoor zorgen dat de werknemer nog zoveel mogelijk van zijn resterende arbeidsmogelijkheden kan benutten. Het Uwv moet in dat verband beoordelen of de re-integratie-inspanningen voldoende zijn geweest. In de Wet WIA is overigens niet bepaald hoe dit moet worden beoordeeld. Daarvoor heeft het Uwv beleidsregels gemaakt, die zijn neergelegd in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels). [1] Verder hanteert het Uwv een werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van het Uwv, de Werkwijzer Poortwachter.
14. Als blijkt dat een werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, dan kan het Uwv een loonsanctie opleggen. [2] Dit betekent dat de WIA-uitkering wordt opgeschort en de werkgever het loon moet blijven doorbetalen. Het doel daarvan is dat de werkgever alsnog de nodige re-integratie-inspanningen levert. De sanctie beoogt herstel van wat eerder nagelaten is door de werkgever bij de re-integratie.
15. Omdat een loonsanctie is bedoeld als herstel, moet iemand wel resterende arbeidsmogelijkheden hebben die benut kunnen worden of er moet worden verwacht dat iemand deze mogelijkheden op korte termijn heeft. Dat is in deze zaak van belang. In de Werkwijzer Poortwachter is bepaald dat als een werknemer bij het einde van de wachttijd niet beschikt over benutbare mogelijkheden tot re-integratie en dit naar verwachting ten minste drie maanden zal duren, wordt aangenomen dat de tekortkomingen niet gerepareerd kunnen worden gedurende de verlengde periode dat de werkgever het loon zou moeten doorbetalen. Dan wordt geen loonsanctie opgelegd. Als de bedrijfsarts stelt dat er geen re-integratiemogelijkheden zijn voor de werknemer, dan zal een verzekeringsarts op basis van zijn eigen onderzoek moeten beoordelen of er sprake is van een situatie waarbij de werknemer geen benutbare mogelijkheden heeft. Wanneer daarvan sprake is, is geregeld in artikel 2, vijfde lid van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Uit de Werkwijzer Poortwachter volgt dat als er geen benutbare mogelijkheden zijn volgens de verzekeringsarts, het re-integratieverslag akkoord wordt bevonden.
16. In deze zaak moet de rechtbank gelet op de hiervoor genoemde uitgangspunten, beoordelen of de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv, dat eiser per einde wachttijd geen benutbare mogelijkheden had, zorgvuldig tot stand is gekomen en juist is. Als de rechtbank het Uwv kan volgen in haar medische beoordeling, dan had het Uwv de werkgever, ongeacht de vraag of de werkgever voldoende heeft gedaan aan re-integratie, geen loonsanctie hoeven opleggen.
17. Bij de beoordeling geldt dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn.
18. Degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts moet dat onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is doorgaans een rapport van een arts of medisch behandelaar nodig.
19. De rechtbank overweegt dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is. Daarbij neemt zij in aanmerking dat uit de sociaal-medische beoordeling blijkt dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd en eiser telefonisch heeft gesproken op 16 augustus 2021. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens het dossier bestudeerd en daarnaast eiser op de hoorzitting van 4 april 2022 gesproken. Het dossier bevat onder meer de rapportage van de primaire verzekeringsarts en de informatie van de behandelend sector. De verzekeringsartsen hebben de fysieke en psychische klachten van eiser beoordeeld en zijn gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden op medische gronden. Daarbij is informatie van de behandelend sector betrokken en meegewogen.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Zij betrekt daarbij dat eiser geen medische onderbouwing heeft gegeven voor zijn standpunt dat hij wel benutbare mogelijkheden had per einde wachttijd (5 augustus 2021). De rechtbank ziet in de bijstelling van het plan van aanpak van 8 januari 2020 terug dat eiser op 6 januari 2020 succesvol de herhalingscursus medewerker luchtvracht heeft afgerond, maar dat betekent nog niet dat de verzekeringsartsen niet hadden kunnen oordelen dat sprake is van geen benutbare mogelijkheden op medische gronden. Deze cursus heeft eiser ook ruim voor het relevante oordeelsmoment (het einde van de wachttijd per 5 augustus 2021) behaald. Het behoort tot de specifieke deskundigheid van verzekeringsartsen om beperkingen aan te nemen op basis van medische klachten en zich een oordeel te vormen over de medische arbeidsongeschiktheid van de betreffende persoon. Omdat eiser geen medische stukken heeft overgelegd, waaruit mogelijk blijkt dat eiser wel benutbare mogelijkheden heeft, heeft de rechtbank geen aanknopingspunt om te twijfelen aan het medisch oordeel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Wat is de conclusie en het gevolg?

21. Het beroep is ongegrond. Het Uwv heeft terecht geen loonsanctie opgelegd aan de werkgever, omdat per einde wachttijd sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden op medische gronden. Eiser krijgt dus geen gelijk.
22. Omdat eiser geen gelijk krijgt, ziet de rechtbank geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
2.Dit is bepaald in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA.