ECLI:NL:RBMNE:2023:1845

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/2091
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een bestuurlijke boete wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

Op 3 april 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had beroep aangetekend tegen een bestuurlijke boete van € 18.000 die was opgelegd wegens een herhaalde overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres als werkgever niet de vereiste gegevens over de werknemer aan de Nederlandse Arbeidsinspectie heeft verstrekt, wat volgens verweerder een overtreding vormt.

Eiseres betwistte dat zij werkgever was en stelde dat de betrokkene als vennoot van een vennootschap onder firma werkte, en niet op basis van een arbeidsovereenkomst. De rechtbank oordeelde echter dat, op basis van de feitelijke omstandigheden, eiseres als werkgever kon worden aangemerkt. De rechtbank verwees naar verklaringen van betrokkenen en het boeterapport, waaruit bleek dat de betrokkene werkzaamheden verrichtte waarvoor hij een vast bedrag ontving dat als loon kon worden aangemerkt.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aan de verplichting had voldaan om de benodigde gegevens te verstrekken en dat verweerder bevoegd was om de boete op te leggen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en zij kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter B. Fijnheer, met griffier L.E. Mollerus aanwezig. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2091
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.A. Huisman).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van verweerder van
1 april 2022 op 3 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het opleggen van een bestuurlijke boete van € 18.000 wegens een herhaalde overtreding van de artikel 18, tweede lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml).
Met het bestreden besluit van 1 april 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

Is eiseres terecht als werkgever aangemerkt?
1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd omdat hij als werkgever ten aanzien van [betrokkene] (betrokkene) niet de in artikel 18b, tweede lid, van de Wml genoemde gegevens aan de Nederlandse Arbeidsinpectie heeft verstrekt. Het gaat daarbij onder meer over gegevens waaruit blijkt of aan de werknemer loonopgaven zijn gedaan, welk loon en vakantiebijslag zijn betaald en hoeveel uren er zijn gewerkt. Omdat deze gegevens niet zijn verstrekt is volgens verweerder sprake van een overtreding.
2. Eiseres heeft betwist dat zij werkgever is en vindt dat zij dus niet gehouden was gevolg te geven aan de verplichting van het verstrekken van de gegevens. Betrokkene heeft weliswaar arbeid verricht maar niet op grond van een arbeidsovereenkomst, maar als vennoot van een vennootschap onder firma.
3. Volgens artikel 18b, derde lid, van de Wml is een werkgever degene in of ten behoeve van wiens onderneming, bedrijf of inrichting een persoon arbeid verricht of heeft verricht of waarvan op grond van feiten en omstandigheden naar redelijk vermoeden een persoon arbeid verricht of heeft verricht. Dit geldt behoudens tegenbewijs. Bij het bepalen of sprake is van werkgeverschap zijn de feitelijke omstandigheden van belang.
4. Uit het boeterapport van 1 juli 2021 kan worden opgemaakt dat betrokkene achter de toonbank bij eiseres verkoopwerkzaamheden heeft verricht waarvoor hij maandelijks een vast bedrag ontving dat als loon kan worden aangemerkt. [vennoot] (de vennoot van eiseres) had het feitelijk voor het zeggen. Hij regelde feitelijk alles wat er binnen een organisatie te regelen valt, van financiën tot de inrichting van de organisatie. Hij was ook belast met de dagelijkse leiding en had zeggenschap over de werkzaamheden van betrokkene. De rechtbank verwijst in dit verband onder meer naar de verklaringen van betrokkene, van de boekhouder en de verklaringen van de vennoot. Verweerder heeft mogen aannemen dat eiseres van betrokkene de werkgever is.
5. Eiseres heeft geen tegenbewijs ingebracht en alleen gesteld dat volgens haar van een arbeidsovereenkomst geen sprake is. Ook het uittreksel van de Kamer van Koophandel, en de vennootschapsovereenkomst waaruit blijkt dat betrokkene sinds 1 juni 2015 vennoot van de bakkerij zou zijn, doet niet af aan de feitelijke omstandigheden waaronder de werkzaamheden zijn verricht. Daarbij heeft betrokkene zelf verklaard dat hij enkel vennoot is geworden om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. Het beroep van eiseres op het arrest Lawri Blum [1] , slaagt niet. Eiseres heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom dit arrest van belang is voor de beoordeling van onderhavige zaak.
6. Aan eiseres is als werkgever de verplichting opgelegd om gegevens over de werknemer te verstrekken en daar heeft zij niet aan voldaan. Verweerder was daarom bevoegd om een boete op te leggen. Het besluit kan daarom in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

7. Eiseres krijgt geen gelijk. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2023 door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HvJ EG 3 juli 1986, zaak 66/85, ECLI:EU:C1986:284