ECLI:NL:RBMNE:2023:1844

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
553751 / HA RK 23-45
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met betrekking tot AVG-kwesties

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2023 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Bredius. Het verzoek was gericht tegen mr. J.M.P. Drijkoningen, de behandelend rechter in een civiele procedure. De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en de schijn van vooringenomenheid had gewekt door zijn houding en vragen tijdens de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was voor zover het verzoek was gegrond op een gebrek aan voortvarende behandeling, omdat deze grond te laat was ingediend. Voor het overige werd het verzoek ongegrond verklaard. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet vooringenomen was en dat zijn kritische vragen niet de schijn van partijdigheid wekten. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter de vrijheid heeft om vragen te stellen en een voorlopig oordeel te geven, zolang dit niet leidt tot de schijn van vooringenomenheid. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 553751 / HA RK 23-45
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 18 april 2023
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoeker),
advocaat mr. J. Bredius te Zeist.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 8 maart 2023;
  • het wrakingsverzoek van 9 maart 2023 gericht tegen mr. J.M.P. Drijkoningen;
  • de reactie van mr. J.M.P. Drijkoningen van 15 maart 2023;
  • de e-mails van verzoeker van 21, 22, 24, 28 en 30 maart 2023 en van 3 april 2023.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 4 april 2023 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoeker;
  • mr. J. Bredius, advocaat van verzoeker;
  • mr. J.M.P. Drijkoningen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.M.P. Drijkoningen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer / rekestnummer C/161545440/ HA RK / 22-204.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De rechter was vooringenomen, althans heeft de schijn gewekt vooringenomen te zijn. Hij heeft door zijn houding, zijn manier van bevraging en zijn stellingnames al laten blijken hoe hij tegen de zaak aankijkt. Dit heeft hij uitsluitend in het voordeel van de verweerder in de hoofdzaak gedaan. Zo heeft hij meerdere keren vragen gesteld en zijn oordeel gegeven over de juistheid van de gekozen rechtsingang van het verzoek, terwijl dit niet in geschil was tussen partijen. Zo heeft hij bijvoorbeeld meermaals gezegd dat de AVG wat hem betreft geen rechtsingang is om medische gegevens op te vragen. De rechter leek op de zitting enkel gericht op het verkrijgen van een bevestiging van zijn eigen standpunten. Ook heeft hij verzoeker denigrerend en smalend bejegend. Zo heeft hij, toen mr. Bredius opmerkte dat de rechtsingang niet in geschil was tussen partijen, gezegd dat hij dit nog nooit had gezien in al die jaren dat hij dit soort zittingen deed en sneerde hij tegen mr. Bredius; “Ik weet niet hoeveel AVG zaken u doet mr. Bredius?”. Daarnaast werd verzoeker niet in staat gesteld te reageren op een pleitnotitie met nieuwe producties van de wederpartij.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van subjectieve of objectieve partijdigheid. Er was zeker sprake van een kritische vraagstelling, maar hij is daarin wel zakelijk gebleven en heeft verzoeker niet op een denigrerende manier bejegend. Ook is hoor en wederhoor toegepast. De rechter heeft zich op geen enkele wijze uitgelaten over het al dan niet toewijzen van verzoeken en geen standpunten ingenomen.

3.De beoordeling

3.1.
Toetsingskader
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.2.
Geen persoonlijke vooringenomenheid
Van persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gebleken. Onderzocht moet daarom worden of hij door zijn optreden tijdens de zitting wel de schijn van persoonlijke vooringenomenheid heeft gewekt.
3.3.
Vragen en opmerkingen over de AVG als grondslag van het verzoek
De rechter heeft meermalen in vragende vorm aan verzoeker en zijn raadsman voorgelegd of de AVG de juiste grondslag was voor het verzoek, en de rechter heeft daarbij gezegd dat dat naar zijn idee mogelijk niet het geval was. Daarmee heeft hij partijen zijn voorlopige oordeel althans een voorlopige denkrichting kenbaar gemaakt, maar hen ook meermalen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. De wrakingskamer overweegt dat het de rechter vrijstaat een voorlopig oordeel uit te spreken over een kwestie waarover partijen hun mening hebben kunnen geven. Daarmee wordt niet de schijn van partijdigheid gewekt. Ook is het de taak van de rechter om informatie te vergaren door vragen te stellen. Deze vragen mogen uiteraard ook kritisch zijn en kunnen ook in overwegende mate aan één partij zijn gericht. Dit kan door de betreffende partij als onevenwichtig worden ervaren, maar het is aan de zaaksrechter om te beoordelen welke informatie nodig is om tot een goede beoordeling van de zaak te komen. Uit het proces-verbaal van de zitting en de schriftelijke opmerkingen die verzoeker daarop heeft gemaakt, blijkt dat de zaak van verzoeker uitgebreid is besproken ter zitting en dat partijen hun standpunten naar voren hebben kunnen brengen. Uit die stukken blijkt dat de rechter zijn vragen heeft toegespitst op bepaalde onderwerpen, maar niet dat die vragen zodanig waren dat hij daarmee de schijn van persoonlijke vooringenomenheid heeft gewekt.
3.4
Buiten het geschil getreden?
De vraag of de rechter met de vragen en opmerkingen over de AVG buiten het geschil is getreden, ligt niet ter beoordeling aan de wrakingskamer voor. Daarvoor is het rechtsmiddel van hoger beroep aangewezen. Als de rechter dit echter al heeft gedaan, heeft hij hiermee nog niet de schijn van persoonlijke vooringenomenheid gewekt, ook niet als dit in het voordeel van de wederpartij zou zijn.
3.5.
De bejegening door de rechter
Het feit dat verzoeker de bejegening als onprettig heeft ervaren, rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake was een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. Daarvoor moeten meer objectieve omstandigheden aanwezig zijn. Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn die objectieve omstandigheden niet gebleken. Uit het proces-verbaal van de zitting en de schriftelijke opmerkingen die verzoeker daarop heeft gemaakt, blijkt niet dat de bejegening door de rechter zodanig was dat hij daarmee de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
3.6.
Hoor en wederhoor
Uit het proces-verbaal en de schriftelijke opmerkingen van verzoeker daarop blijkt niet dat de rechter verzoeker heeft belet om te reageren op hetgeen de wederpartij heeft ingebracht. Zoals gezegd is de zaak van verzoeker uitgebreid op zitting besproken en kon hij ook op dit punt zijn standpunt naar voren brengen. Ook dit onderdeel kan daarom niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
3.7.
Voortvarendheid
Tot slot heeft verzoeker naar voren gebracht dat het hem verbaasde dat de zaak na de eerste zitting op 7 december 2022 drie maanden is blijven liggen, terwijl het een procedure op grond van de AVG betrof. De wrakingskamer overweegt dat verzoeker deze wrakingsgrond pas tijdens de wrakingszitting van 4 april 2023 naar voren heeft gebracht. Dat is te laat. Op grond van artikel 37 lid 1 en lid 3 Rv moet het wrakingsverzoek namelijk worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het verzoek berust aan verzoeker bekend zijn geworden en moeten alle feiten en omstandigheden die daaraan ten grondslag liggen tegelijk worden voorgedragen. De wrakingskamer zal verzoeker in dit onderdeel van het verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk voor zover het is gegrond op een gebrek aan een voortvarende behandeling van zijn zaak;
4.2.
verklaart het verzoek tot wraking voor het overige ongegrond;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, aan de teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer / rekestnummer C/161545440/ HA RK / 22-204 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. J.F. Haeck en
mr. A.F. Hermans als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J. Broere, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.