ECLI:NL:RBMNE:2023:1841

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
705490-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugstransporten

Op 18 april 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugstransporten. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 205.344,74. De vordering was gebaseerd op een eerdere veroordeling van de veroordeelde voor deelname aan een criminele organisatie en medeplichtigheid aan drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde betrokken was bij twaalf drugstransporten uit het zaaksdossier Rainham, waarbij het totale wederrechtelijk verkregen voordeel werd berekend op € 12.969.141,85. De rechtbank heeft de rol van de veroordeelde in de drugstransporten beoordeeld en geconcludeerd dat hij een faciliterende rol had, wat leidde tot een schatting van zijn aandeel in de opbrengst van de transporten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met een verbeurdverklaring van € 100.000,00 die eerder was opgelegd, wat resulteerde in een betalingsverplichting van € 105.344,74 aan de staat. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld, maar oordeelde dat deze niet tot een andere beslissing leidde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Locatie Utrecht, zitting houdende in het Justitieel Complex Schiphol
Parketnummer: 16/705490-18 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2023 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is aan de orde geweest op de terechtzittingen van 11 juli 2022 en 7 maart 2023. De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 maart 2023. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken en van hetgeen veroordeelde en zijn raadsman, mr. J.L.F. Groenhuijsen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 6 mei 2022 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 12.969.141,85. Dit bedrag is gebaseerd op de uitgangspunten en berekeningen zoals weergegeven in het ontnemingsrapport. De enige post uit het ontnemingsrapport die niet is overgenomen, is de stelpost van € 50.000,00 voor onbekende kosten, omdat onbekend is of die gemaakt zijn. Daarmee komt het geschatte wederrechtelijke verkregen voordeel
€ 50.000,00 hoger uit dan weergegeven in voornoemd rapport.
In de conclusie van eis van 28 juli 2022 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd naar een bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van € 366.352,63. De officier van justitie heeft dit bedrag berekend aan de hand van de bewezenverklaarde periode waarin veroordeelde betrokken is geweest bij de drugstransporten en de criminele organisatie. Op deze periode is vervolgens een verdeelsleutel toegepast die volgens de officier van justitie past bij de rol die veroordeelde heeft gespeeld in de criminele organisatie, afgezet tegen de rollen van de medeveroordeelden. De officier van justitie gaat uit van een periode van betrokkenheid van veroordeelde van 287 dagen (van in totaal 1016 dagen), waarvan een percentage van 10% aan hem is toe te rekenen. De betalingsverplichting dient, vanwege het bij vonnis van 29 maart 2021 verbeurdverklaarde geldbedrag van € 100.000,00, te worden vastgesteld op € 266.352,63.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat hij in de hoofdzaak heeft verzocht veroordeelde vrij te spreken. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager moet worden geschat. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de voordeelsontneming uitsluitend kan worden gebaseerd op de transporten in het zaaksdossier Rainham, omdat er geen aanwijzingen zijn dat veroordeelde bij een andere transportlijn betrokken is geweest. Daarnaast is onaannemelijk dat aan veroordeelde een percentage van 10% zou zijn toegekomen, omdat het niet waarschijnlijk is dat [medeveroordeelde 1] zichzelf slechts 30% zou toebedelen, terwijl hij veroordeelde 10% zou uitbetalen. Daarnaast zijn veel personen buiten de procentuele verdeling gehouden, die volgens politie en justitie deelnamen aan het criminele samenwerkingsverband.
De verdediging heeft drie alternatieve berekeningen naar voren gebracht. Komt de rechtbank tot toewijzing van de vordering, dan stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat aan veroordeelde € 605,00 per maand voor het gebruik van de loods is betaald. De bewezenverklaarde periode beslaat 34 maanden. Dat zou betekenen dat het voordeel op
€ 20.570,00 (€ 605,00 x 34) moet worden geschat. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat [veroordeelde] 5% van de opbrengst van de transporten uit het zaaksdossier Rainham heeft ontvangen. Dit leidt tot een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 108.076,18. Meer subsidiair heeft de verdediging gesteld dat veroordeelde 10% van de opbrengst heeft ontvangen, waardoor moet worden uitgegaan van een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 216.152,36.
Tot slot heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het bedrag van € 100.000,00 dat verbeurd is verklaard, en met de overschrijding van de redelijke termijn.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 29 maart 2021 van deze rechtbank, voor zover van belang, onder meer veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
-
in de periode van 31 december 2015 tot en met 8 oktober 2018:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet,
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
-
in de periode van 31 december 2015 tot en met 13 oktober 2016:medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
3.2.1
Uitgangspunten berekening
Het ontnemingsrapport
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
De rechtbank houdt veroordeelde in het onderzoek 09Napoles samen met vier anderen verantwoordelijk voor het in georganiseerd verband transporteren van drugs tussen Nederland en Groot-Brittannië. Volgens het ontnemingsrapport hebben in de bewezen verklaarde periode in totaal 72 voltooide transporten plaatsgevonden, te weten 12 transporten in het zaaksdossier Rainham, 28 in het dossier Gravesend, 15 in het dossier Veenendaal en 17 transporten in de bewezenverklaarde periode buiten deze zaaksdossiers. In het ontnemingsrapport is berekend dat deze 72 drugstransporten naar schatting € 23.727.337,92 hebben opgebracht en dat voor een bedrag van € 10.808.196,07 aan kosten is gemaakt. Het totaal behaalde voordeel van alle transporten is in het ontnemingsrapport daarom vastgesteld op € 12.919.141,85 (€ 23.727.337,92 – € 10.808.196,07). [2]
De rechtbank is van oordeel dat het ontnemingsrapport deugdelijk is onderbouwd en zal de conclusies daarom overnemen. Net als de officier van justitie zal de rechtbank slechts de stelpost onbekende kosten uit het ontnemingsrapport, ter hoogte van € 50.000,00, niet meenemen in de berekening, omdat niet bekend is of deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Hierop is door de verdediging ook geen verweer gevoerd. Dat betekent dat de rechtbank als uitgangspunt neemt dat het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van 72 transporten voor veroordeelde en zijn mededaders € 12.969.141,85 (€ 12.919.141,85 + € 50.000,00) is geweest.
Daadwerkelijk voordeel
Bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het vonnis genoegzaam blijkt dat veroordeelde alleen verantwoordelijk wordt gehouden voor de transporten uit zaaksdossier Rainham en dat er juist geen concrete aanwijzingen zijn dat veroordeelde een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan andere drugstransporten. [3] De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom niet berekenen aan de hand van de gemiddelde dagopbrengst en de bewezenverklaarde periode in de hoofdzaak, maar op basis van het aantal bewezenverklaarde transporten waarbij veroordeelde betrokken was. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel per transport € 180.126,97 (€ 12.969.141,85 / 72) is geweest.
Aantal drugstransporten
Uit het ontnemingsrapport blijkt dat kan worden vastgesteld dat in zaaksdossier Rainham twaalf voltooide drugstransporten hebben plaatsgevonden. [4] De rechtbank zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom uitgaan van de opbrengst die is behaald met deze twaalf transporten. Nu er geen aanknopingspunten zijn voor de betrokkenheid van veroordeelde bij de overige 60 in het ontnemingsrapport genoemde drugstransporten, zal de opbrengst van deze drugstransporten niet worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.2.2
Verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uitgangspunten verdeling
Indien meer personen betrokken zijn bij hetzelfde feitencomplex, zoals ook in deze zaak het geval is, geldt als uitgangspunt dat ieder daadwerkelijk voordeel heeft genoten. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel van de transporten daarom verdelen over vijf veroordeelden, met uitzondering van 5% betaling aan een of meer onbekend gebleven andere(n). De rechtbank legt dat hierna onder 3.2.3 uit. Over de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel hebben veroordeelde en zijn mededaders geen nader inzicht gegeven, of zij hebben hierover een in het licht van de bewijsmiddelen onaannemelijke en niet verifieerbare verklaring afgelegd. Bij gebrek aan concrete harde aanwijzingen over de onderlinge verdeling van het feitelijk wederrechtelijk verkregen voordeel, zal de rechtbank het vermoedelijke voordeel schatten aan de hand van een verdeelsleutel, die is gebaseerd op de rol van veroordeelde en zijn mededaders bij de drugstransporten. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De rol van veroordeelde
Uit het vonnis blijkt dat veroordeelde voornamelijk een faciliterende rol bij een aantal drugstransporten had. Hij heeft zijn loods en de daarin opgeslagen vacuümmachines en vacuümzakken aan medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] ter beschikking gesteld. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat een aantal van de in Groot-Brittannië onderschepte pakketten met heroïne en/of cocaïne vacuüm waren verpakt met behulp van de vacuümmachines uit de loods van veroordeelde. [5] Daarnaast is op de zolder van de woning van veroordeelde een door hemzelf opgeborgen geldbedrag van € 100.000,00 aangetroffen, [6] en zijn in de loods achter zijn woning vuurwapens en munitie gevonden. [7] Mede gelet op dit geldbedrag, de vacuümmachines en de wapens die veroordeelde in zijn bezit had voor [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] , acht de rechtbank onaannemelijk dat veroordeelde een bedrag van € 605,00 per maand heeft ontvangen voor slechts het beschikbaar stellen van de loods, zoals de raadsman heeft gesteld. Uit voornoemde leidt de rechtbank namelijk af dat zijn rol een (veel) grotere is geweest.
Op basis van de vonnissen schat de rechtbank de rol van veroordeelde even groot in als die van de medeveroordeelden [medeveroordeelde 3] en [medeveroordeelde 4] . Ondanks dat [veroordeelde] als medeplichtige is veroordeeld en [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 3] als medeplegers hadden zij een onderling nagenoeg inwisselbare rol en hebben zij allen handelingen verricht die ondersteunend zijn geweest aan de drugstransporten. De rechtbank ziet de juridische duiding van de afzonderlijke rollen los van de verdeelsleutel die zal worden toegepast voor het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat [medeveroordeelde 3] , [veroordeelde] en [medeveroordeelde 4] minder betaald hebben gekregen dan mededaders [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] , omdat laatstgenoemden respectievelijk een leidinggevende en coördinerende rol hadden en bij meer transportlijnen betrokken zijn geweest.
3.2.3
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel zaaksdossier Rainham
Het aantal betrokkenen bij de transporten
Zoals hiervoor vermeld, kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat in het zaaksdossier Rainham twaalf voltooide drugstransporten hebben plaatsgevonden. [8] De rechtbank heeft in de hoofdzaak bewezenverklaard dat medeveroordeelde [medeveroordeelde 3] betrokken is geweest bij zes van deze transporten. De overige vier veroordeelden, waaronder [veroordeelde] , waren betrokken bij alle twaalf transporten. Dat betekent dat de opbrengst van zes transporten moet worden verdeeld over vijf personen, te weten [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] , [veroordeelde] , [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 3] , en dat de opbrengst van de overige zes transporten moet worden verdeeld over vier personen, te weten [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] , [veroordeelde] en [medeveroordeelde 4] . Onder verwijzing naar wat hiervoor omschreven staat onder ‘rol van veroordeelde’ schat de rechtbank in dat veroordeelde, [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 3] 10% van de opbrengst uitbetaald hebben gekregen. De rechtbank kent [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] voor de zes transporten waarbij alle veroordeelden betrokken zijn geweest respectievelijk 45% en 25% van de opbrengst toe. De rechtbank kent [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] voor de zes transporten waarbij [medeveroordeelde 3] niet betrokken is geweest respectievelijk 50% en 30% van de opbrengst toe.
Meedelen in de winst door anderen
Op basis van zes transporten kan worden berekend dat een opbrengst is behaald van
€ 1.080.761,82 (€ 180.126,97 x 6). De rechtbank ziet in het dossier concrete aanwijzingen dat naast de vijf veroordeelden nog een of meer anderen hebben medegedeeld in de winst. [9] De rechtbank zal hiermee bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening houden. Door of namens veroordeelden is echter niet nader gespecificeerd of geconcretiseerd in welke mate deze personen hebben gedeeld in de winst. Bij gebrek aan concrete aanknopingspunten schat de rechtbank daarom in het voordeel van veroordeelden dat aan andere personen 5% van de opbrengst is uitbetaald en dat de opbrengst voor de vijf veroordeelden daardoor 5% minder is geweest. Dat betekent dat de rechtbank schat dat veroordeelden op basis van zes transporten in het zaaksdossier Rainham een winst hebben behaald van € 1.080.761,82 x 0,95 = € 1.026.723,73.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De opbrengst van de eerste zes transporten wordt verdeeld over vijf personen. Gelet op de (faciliterende) rol van verdachte, zoals hiervoor onder het kopje ‘de rol van veroordeelde’ omschreven, schat de rechtbank in dat veroordeelde 10% van de winst heeft ontvangen. Dat betekent dat de rechtbank inschat dat de transporten voor veroordeelde € 102.672,37
(€ 1.026.723,73 x 0,10) hebben opgebracht.
De opbrengst van de tweede zes transporten moet worden verdeeld over vier personen. Ook bij deze verdeling schat de rechtbank in dat veroordeelde 10% van de opbrengst heeft ontvangen. Dat betekent dat de transporten voor veroordeelde een bedrag van € 1.026.723,73 x 0,10 = € 102.672,37 hebben opgebracht.
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van de twaalf transporten in het zaaksdossier Rainham in op € 205.344,74
(€ 102.672,37 + € 102.672,37).
3.3
Betalingsverplichting
Overschrijding van de redelijke termijn
Een veroordeelde heeft recht op afdoening van zijn ontnemingszaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat op een ontnemingsvordering binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat tegen de betrokkene een handeling is verricht waardoor hij in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
Op 10 november 2020 heeft de officier van justitie bij requisitoir aangekondigd dat een ontnemingsvordering aanhangig zou worden gemaakt. De rechtbank zal deze datum nemen als aanvangsmoment van de redelijke termijn. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 18 april 2023 – ligt een periode die de redelijke termijn met ongeveer vijf maanden overschrijdt. Gelet op de relatief korte duur van de overschrijding in relatie tot de omvang en de complexiteit van de ontnemingsvordering is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Verbeurdverklaring geldbedrag
In de hoofdzaak is een bedrag van € 100.000,00 onder veroordeelde in beslag genomen en verbeurd verklaard. De Hoge Raad heeft bepaald dat verbeurd verklaarde geldbedragen in mindering moeten worden gebracht op de betalingsverplichting. De rechtbank zal de betalingsverplichting daarom matigen met € 100.000,00.
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 105.344,74.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 205.344,74;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 105.344,74 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 april 2023.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict (ex art 36e 2e lid Sr)” van 27 juli 2021, rapportnummer [rapportnummer] (pagina 1 tot en met 285).
2.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 16.
3.Vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021, parketnummer 16/705490-18, pagina 17.
4.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 87 en 88.
5.Vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021, parketnummer 16/705490-18, pagina 11.
6.Vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021, parketnummer 16/705490-18, pagina 18 en 19.
7.Vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021, parketnummer 16/705490-18, pagina 13.
8.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 84 tot en met 88.
9.Zaaksdossier Rainham, documentcode 190619.1510.DOSS, pagina 3302.