ECLI:NL:RBMNE:2023:1839

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
706544-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugstransporten

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugstransporten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. De veroordeelde, geboren in 1983 en thans gedetineerd, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met het transporteren van drugs tussen Nederland en Groot-Brittannië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde verantwoordelijk was voor 72 drugstransporten en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 6.811.501,38. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengsten van de transporten, waarbij rekening is gehouden met de kosten en de rol van de veroordeelde binnen de organisatie. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels overgenomen, met uitzondering van een stelpost voor onbekende kosten. De verdediging heeft betoogd dat niet alle opbrengsten aan de veroordeelde kunnen worden toegerekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijsvoering voldoende was om de vordering te onderbouwen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak is overschreden, maar heeft geconcludeerd dat dit geen invloed heeft op de beslissing. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van het geschatte bedrag aan de staat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Locatie Utrecht, zitting houdende in het Justitieel Complex Schiphol
Parketnummer: 16/706544-17 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2023 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] [postcode] [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is aan de orde geweest op de terechtzittingen van 11 juli 2022 en 7 maart 2023. De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 maart 2023. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken en van hetgeen veroordeelde en zijn raadsman, mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. mr. M.J. Hoogendoorn nam waar voor mr. Y. Moszkowicz en mr. A.M.J. Comans.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 6 mei 2022 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 12.969.141,85. Dit bedrag is gebaseerd op de uitgangspunten en berekeningen zoals weergegeven in het ontnemingsrapport. De enige post uit het ontnemingsrapport die niet is overgenomen, is de stelpost van € 50.000,00 voor onbekende kosten, omdat onbekend is of die kosten gemaakt zijn. Daarmee komt het geschatte wederrechtelijke verkregen voordeel
€ 50.000,00 hoger uit dan weergegeven in voornoemd rapport.
In de conclusie van eis van 28 juli 2022 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd naar een bedrag van € 6.766.673,50. De officier van justitie heeft dit bedrag berekend aan de hand van de bewezenverklaarde periode waarin veroordeelde betrokken is geweest bij de drugstransporten en de criminele organisatie, te weten 1016 dagen. Op deze periode is vervolgens een verdeelsleutel toegepast, waarbij is uitgegaan van het hoogste percentage voor veroordeelde, omdat hij leider van de organisatie was. De officier van justitie rekent over een periode van 729 dagen een percentage van 60%, over een periode van 221 dagen een percentage van 30% en over een periode van 66 dagen een percentage van 40%.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het uitgangspunt dat 100% van de opbrengst van de transporten aan veroordeelde en zijn medeveroordeelden kan worden toegerekend, geen stand kan houden. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de zaaksdossiers blijkt dat diverse transporten ook aan andere, in deze zaak niet vervolgde, personen kunnen worden toegerekend. Deze betrokkenen worden vervolgd in de zaak Napoles II en moeten ook in de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden betrokken. Daarnaast moet bij de berekening aanknoping worden gezocht bij het aantal bewezenverklaarde transporten, omdat onaannemelijk is dat een criminele organisatie anderen zou laten meedelen in een vaststaande dagwinst, ten koste van het eigen aandeel. Verder zijn de uitgangspunten over het meezetten en de onderbouwing van de zeventien overige transporten in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel heel mager. Ook heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.

3.VERZOEKEN VAN DE VERDEDIGING

3.1
Het verzoek van de verdediging
De verdediging heeft per e-mail van 19 augustus 2022 verzocht de ontnemingszaak aan te houden tot het moment dat vonnis is gewezen in de hoofdzaak van het onderzoek Napoles II. Ook heeft de verdediging verzocht de stukken van het onderzoek Napoles II te voegen in deze ontnemingsprocedure.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verzoeken niet op zitting zijn herhaald. Voor zover de verdediging de verzoeken handhaaft, zal de rechtbank de verzoeken afwijzen. De rechtbank ziet geen aanleiding de ontnemingszaak aan te houden tot vonnis is gewezen in de hoofdzaak van Napoles II of de stukken van het onderzoek Napoles II in deze ontnemingsprocedure in te brengen. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht om in de ontnemingsprocedure een beslissing te kunnen nemen. Bovendien staat ten aanzien van de personen die vervolgd gaan worden in Napoles II nog geenszins vast dat een veroordeling zal volgen of dat (ook) een ontnemingsprocedure in die zaak zal worden aangebracht. De rechtbank zal hieronder nader ingaan op het verweer van de verdediging dat ook anderen hebben medegedeeld in de winst.

4.BEOORDELING VAN DE VORDERING

4.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 29 maart 2021 van deze rechtbank, voor zover van belang, onder meer veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
  • in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
    en
    medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
  • in de periode van 1 januari 2014 tot en met 8 oktober 2016:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet,
    en
    deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
4.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
4.2.1
Uitgangspunten
Het ontnemingsrapport
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1] Voor de leesbaarheid van dit vonnis worden in plaats van de term ‘wederrechtelijk verkregen voordeel’ ook ‘opbrengst’, ‘winst’ of ‘voordeel’ gebruikt. De betekenis is echter steeds hetzelfde.
De rechtbank houdt veroordeelde in het onderzoek 09Napoles samen met vier anderen verantwoordelijk voor het in georganiseerd verband transporteren van drugs tussen Nederland en Groot-Brittannië. Volgens het ontnemingsrapport hebben in de bewezen verklaarde periode in totaal 72 voltooide transporten plaatsgevonden, te weten 12 transporten in het zaaksdossier Rainham, 28 in het dossier Gravesend, 15 in het dossier Veenendaal en 17 transporten in de bewezenverklaarde periode buiten deze zaaksdossiers. In het ontnemingsrapport is berekend dat deze 72 drugstransporten naar schatting € 23.727.337,92 hebben opgebracht en dat voor een bedrag van € 10.808.196,07 aan kosten is gemaakt. Het totaal behaalde voordeel van alle transporten is in het ontnemingsrapport daarom vastgesteld op € 12.919.141,85 (€ 23.727.337,92 – € 10.808.196,07). [2]
De rechtbank is van oordeel dat het ontnemingsrapport deugdelijk is onderbouwd en zal de conclusies daarom overnemen. Net als de officier van justitie zal de rechtbank slechts de stelpost onbekende kosten uit het ontnemingsrapport, ter hoogte van € 50.000,00, niet meenemen in de berekening, omdat niet bekend is of deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Hierop is door de verdediging ook geen verweer gevoerd. De opbrengst in het ontnemingsrapport die is gebaseerd op het meezetten van drugs, zal de rechtbank, in afwijking van het standpunt van de raadsman, wel in de berekening meenemen. Uit verschillende PGP-berichten tussen veroordeelde en anderen blijkt dat veroordeelde eigen harddrugs toevoegde aan transporten die al voor derden waren georganiseerd. De rechtbank leidt dit onder meer af uit de berichten ‘7 stuks bruin 1 meelopen’, [3] ‘We doen samen 2.5 of 3 samen jij en ik. Meezetten en dan bouwen we t op totaal 10 stuks erop bro’ [4] en ‘6 voor ons 4 voor hun?’. [5] De berichten passen ook binnen het geheel van het dossier dat gaat om het gedurende een langere periode stelselmatig uitvoeren van harddrugs.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank als uitgangspunt neemt dat het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van 72 transporten voor veroordeelde en zijn mededaders € 12.969.141,85 (€ 12.919.141,85 + € 50.000,00) is geweest.
Daadwerkelijk voordeel
Bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel niet berekenen aan de hand van de gemiddelde dagopbrengst en de bewezenverklaarde periode in de hoofdzaak, maar op basis van het aantal bewezenverklaarde transporten waarbij veroordeelde betrokken was. Dit uitgangspunt doet naar oordeel van de rechtbank meer recht aan het daadwerkelijk verkregen voordeel, met name waar het gaat om het voordeel verkregen door medeveroordeelden die niet (mede) verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor ieder in het rapport genoemd transport. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel per transport € 180.126,97 (€ 12.969.141,85 / 72) is geweest.
Aantal drugstransporten
De rechtbank heeft in het vonnis van 29 maart 2021 bewezenverklaard dat veroordeelde zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 schuldig heeft gemaakt aan het transporteren van drugs. [6] In deze periode hebben de transporten in de zaaksdossiers Rainham, Gravesend en Veenendaal plaatsgevonden. Volgens het ontnemingsrapport kan daarnaast worden vastgesteld dat nog zeventien andere transporten in de bewezenverklaarde periode hebben plaatsgevonden. [7] De rechtbank acht aannemelijk dat veroordeelde ook uit deze laatstgenoemde zeventien transporten voordeel heeft verkregen. De rechtbank zal hierop nader ingaan in paragraaf 4.2.6. Gelet op het vonnis en de zich in het dossier bevindende stukken, stelt de rechtbank vast dat veroordeelde betrokken is geweest bij alle 72 in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel transporten. Nu meerdere personen bij (een deel van) deze transporten betrokken zijn geweest, moet het behaalde voordeel over meerdere personen worden verdeeld.
4.2.2
Verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uitgangspunten verdeling
Indien meer personen betrokken zijn bij hetzelfde feitencomplex, zoals ook in deze zaak het geval is, geldt als uitgangspunt dat ieder daadwerkelijk voordeel heeft genoten. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom verdelen over de vijf veroordeelden, met uitzondering van 5% betaling aan een of meer onbekend gebleven andere(n) in zaaksdossier Rainham en 10% betaling aan onbekend gebleven personen in de overige zaaksdossiers. De rechtbank legt dat hierna onder 4.2.3 tot en met 4.2.6 uit. Over de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel hebben veroordeelde en zijn mededaders geen nader inzicht gegeven, of zij hebben hierover een in het licht van de bewijsmiddelen onaannemelijke en niet verifieerbare verklaring afgelegd. Bij gebrek aan concrete harde aanwijzingen over de onderlinge verdeling van het feitelijk wederrechtelijk verkregen voordeel, zal de rechtbank het vermoedelijke voordeel schatten aan de hand van een verdeelsleutel, die is gebaseerd op de aannemelijke rol van veroordeelde en zijn mededaders bij de drugstransporten. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De rol van veroordeelde
Zoals in het vonnis van deze rechtbank van 29 maart 2021 is overwogen, was veroordeelde opdrachtgever en ‘eigenaar’ van de drugstransporten van Nederland naar Groot-Brittannië. Hij vervulde een leidinggevende en coördinerende rol. Hij onderhield contact met klanten en bepaalde welke klanten gebruik mochten maken van het transport en hoeveel zij daarvoor moesten betalen. Verder regelde hij dat zowel in Nederland als in Groot-Brittannië alles gereed was voor de uitvoering van de transporten. Veroordeelde stuurde de medeveroordeelden daartoe aan en bepaalde hoeveel zij voor hun werkzaamheden betaald kregen. [8] Vanwege de leidinggevende rol gaat de rechtbank ervan uit dat veroordeelde een groter deel van de opbrengst kreeg dan de medeveroordeelden, die een andere, en in een aantal gevallen, meer ondersteunende, rol hadden. In de navolgende paragrafen beoordeelt de rechtbank wat deze rol betekent voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de verschillende zaaksdossiers.
4.2.3
Wederrechtelijk verkregen voordeel zaaksdossier Rainham
Het aantal betrokkenen bij de transporten
Zoals hiervoor vermeld, kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat in het zaaksdossier Rainham twaalf voltooide drugstransporten hebben plaatsgevonden. [9] De rechtbank heeft in de hoofdzaak bewezen verklaard dat medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] betrokken is geweest bij zes transporten in dit zaaksdossier. De overige vier veroordeelden, waaronder [veroordeelde] , waren betrokken bij alle twaalf transporten. Dat betekent dat de opbrengst van zes transporten moet worden verdeeld over vijf personen, te weten [veroordeelde] , [medeveroordeelde 2] , [medeveroordeelde 3] , [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 1] , en dat de opbrengst van de overige zes transporten moet worden verdeeld over vier personen, te weten [veroordeelde] , [medeveroordeelde 2] , [medeveroordeelde 3] en [medeveroordeelde 4] . Ten aanzien van de zes transporten, waarvan de opbrengst verdeeld moet worden over vijf personen, past de rechtbank de volgende verdeelsleutel toe: 45% voor [veroordeelde] , 25% voor [medeveroordeelde 2] en 10% voor [medeveroordeelde 4] , [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 3] . Ten aanzien van de zes transporten waarvan de opbrengst verdeeld moet worden over vier personen past de rechtbank de volgende verdeelsleutel toe: 50% voor [veroordeelde] , 30% voor [medeveroordeelde 2] en 10% voor [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 3] .
Meedelen in de winst door anderen
Op basis van zes transporten kan worden berekend dat een winst is behaald van
€ 1.080.761,82 (€ 180.126,97 x 6). De rechtbank ziet in het dossier concrete aanwijzingen dat naast de vijf veroordeelden nog een of meer anderen hebben medegedeeld in de winst. [10] De rechtbank zal hiermee bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening houden. Door of namens veroordeelden is echter niet nader gespecificeerd of geconcretiseerd in welke mate deze personen hebben gedeeld in de winst. Bij gebrek aan concrete aanknopingspunten schat de rechtbank daarom in het voordeel van veroordeelden dat aan andere personen 5% van de opbrengst is uitbetaald en dat de opbrengst voor de vijf veroordeelden daardoor 5% minder is geweest. Dat betekent dat de rechtbank inschat dat veroordeelden op basis van zes transporten in het zaaksdossier Rainham een winst hebben behaald van € 1.080.761,82 x 0,95 = € 1.026.723,73.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De opbrengst van de eerste zes transporten wordt verdeeld over vijf personen. Gelet op de rol van verdachte, zoals hiervoor onder het kopje ‘de rol van veroordeelde’ omschreven, schat de rechtbank in dat veroordeelde 45% van de winst aan zichzelf heeft toebedeeld. Dat betekent dat de transporten voor veroordeelde € 1.026.723,73 x 0,45 = € 462.025,68 hebben opgebracht.
De opbrengst van de tweede zes transporten moet worden verdeeld over vier personen. De rechtbank schat in dat veroordeelde 50% van de opbrengst hiervan aan zichzelf heeft toebedeeld. Dat betekent dat de transporten voor veroordeelde € 1.026.723,73 x 0,50 =
€ 513.361,87 hebben opgebracht.
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank voor alleen veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van de twaalf transporten in het zaaksdossier Rainham in op € 975.387,55 (€ 462.025,68 + € 513.361,87).
4.2.4
Wederrechtelijk verkregen voordeel zaaksdossier Gravesend
Aantal transporten en het aantal betrokkenen
De politie heeft vastgesteld dat in het onderzoek Gravesend 28 voltooide transporten hebben plaatsgevonden. [11] Dat betekent dat in dit zaaksdossier op basis van het ontnemingsrapport kan worden vastgesteld dat een voordeel zou zijn behaald van € 180.126,97 x 28 =
€ 5.043.555,16. De rechtbank heeft in de hoofdzaak bewezen verklaard dat veroordeelde en mededader [medeveroordeelde 2] betrokken zijn geweest bij deze transporten. [12] De opbrengst moet daarom worden verdeeld over twee personen.
Meedelen in de winst door anderen
De rechtbank ziet concrete aanwijzingen dat een of meer anderen hebben medegedeeld in de winst. De rechtbank zal hiermee bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening houden. Namens veroordeelden is niet nader gespecificeerd of geconcretiseerd om welke personen dit gaat en in welke mate zij hebben gedeeld in de winst. De rechtbank zal er daarom in het voordeel van veroordeelden van uitgaan dat de opbrengst voor [veroordeelde] en medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] 10% minder is geweest. Dat betekent dat de rechtbank inschat dat veroordeelden in dit zaaksdossier een opbrengst hebben behaald van
€ 5.043.555,16 x 0,90 = € 4.539.199,64.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Vanwege de leidinggevende rol van veroordeelde acht de rechtbank aannemelijk dat hij 60% van de winst heeft gehouden. Dat betekent dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde in het zaaksdossier Gravesend schat op een bedrag van
€ 4.539.199,64 x 0,60 = € 2.723.519,79.
4.2.5
Wederrechtelijk verkregen voordeel zaaksdossier Veenendaal
Aantal transporten en het aantal betrokkenen
Vastgesteld kan worden dat in het onderzoek Veenendaal 15 transporten hebben plaatsgevonden. [13] Dat betekent dat op basis van het ontnemingsrapport kan worden vastgesteld dat in dit zaaksdossier een voordeel is behaald van € 180.126,97 x 15 =
€ 2.701.904,55. De rechtbank heeft in de hoofdzaak bewezen verklaard dat veroordeelde en mededader [medeveroordeelde 2] betrokken zijn geweest bij deze transporten. [14] De opbrengst moet daarom worden verdeeld over twee personen.
Meedelen in de winst door anderen
Ook in dit zaaksdossier zal de rechtbank er, net als in het zaaksdossier Gravesend, van uitgaan dat de opbrengst voor [veroordeelde] en medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] 10% minder is geweest, omdat er aanwijzingen zijn dat anderen hebben gedeeld in de winst. Dat betekent dat door veroordeelden een opbrengst is behaald van € 2.701.904,55 x 0,90 = € 2.431.714,10.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Vanwege de leidinggevende rol van veroordeelde acht de rechtbank aannemelijk dat hij 60% van de opbrengst heeft gehouden. Dat betekent dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde in het zaaksdossier Veenendaal schat op een bedrag van € 2.431.714,10 x 0,60 = € 1.459.028,46.
4.2.6
Wederrechtelijk verkregen voordeel geëxtrapoleerde transporten
Het gebruik van de geëxtrapoleerde transporten in de berekening
Volgens het ontnemingsrapport kan worden vastgesteld dat naast de transporten in de onderzoeken Rainham, Gravesend en Veenendaal in de bewezenverklaarde periode nog zeventien andere transporten hebben plaatsgevonden. [15] De rechtbank acht aannemelijk dat veroordeelde ook bij deze zeventien transporten in de bewezenverklaarde periode betrokken is geweest. De rechtbank baseert zich hierbij op de WhatsAppberichten die hebben plaatsgevonden tussen [A] en veroordeelde. [16] In deze berichten wordt gesproken over drugstransporten binnen de bewezenverklaarde periode in de hoofdzaak, maar buiten de periodes waarin de drie eerder genoemde deelonderzoeken plaatsvonden. Daarbij komt dat uit deze berichten valt af te leiden dat veroordeelde op hetzelfde moment meerdere transportlijnen had lopen en dat er weken waren dat er twee transporten vertrokken. De berichten passen ook binnen het geheel van het dossier dat gaat om het stelselmatig uitvoeren van harddrugs. Anders dan de verdediging is de rechtbank dus van oordeel dat er wel concrete aanwijzingen zijn dat veroordeelde bij meer transporten betrokken was. Zo is ook gebleken van een in Groot-Brittannië onderschept transport afkomstig van de Dominicaanse Republiek waarbij [veroordeelde] en [medeveroordeelde 2] vermoedelijk betrokken waren (onderzoek Wheat, Manchester). [17] Hiermee staat buiten redelijke twijfel de betrokkenheid van de veroordeelden bij meer transportlijnen vast en is het – gelet op de inhoud van het rapport – redelijk om uit te gaan van zeventien transporten.
Opbrengst zeventien transporten en het aantal betrokkenen
Met zeventien transporten wordt een opbrengst behaald van € 3.062.158,49 (€ 180.126,97 x 17). De rechtbank acht aannemelijk dat zowel veroordeelde als medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] bij deze transporten betrokken zijn geweest. Daarom moet de opbrengst ook in dit zaaksdossier worden verdeeld over twee personen.
Meedelen in de winst door anderen
Ook bij deze transporten neemt de rechtbank, net als in de zaaksdossiers Gravesend en Veenendaal, als uitgangspunt dat de opbrengst voor [veroordeelde] en medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] 10% minder is geweest, omdat er aanwijzingen zijn dat anderen hebben gedeeld in de winst. Dat betekent dat de rechtbank inschat dat veroordeelden samen een opbrengst hebben behaald van € 3.062.158,49 x 0,90 = € 2.755.942,64.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Vanwege de leidinggevende rol van [veroordeelde] acht de rechtbank aannemelijk dat [veroordeelde] 60% van de opbrengst aan zichzelf heeft toebedeeld. Dat betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor deze zeventien transporten wordt geschat op een bedrag van
€ 2.755.942,64 x 0,60 = € 1.653.565,58.
4.2.7
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank komt tot het volgende bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van alle 72 transporten.
Zaaksdossier
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Rainham
€ 975.387,55
Gravesend
€ 2.723.519,79
Veenendaal
€ 1.459.028,46
Geëxtrapoleerde transporten
€ 1.653.565,58
Totaal
€ 6.811.501,38
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 6.811.501,38.
4.3
Betalingsverplichting
Overschrijding van de redelijke termijn
Een veroordeelde heeft recht op afdoening van zijn ontnemingszaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat op een ontnemingsvordering binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat tegen de betrokkene een handeling is verricht waardoor hij in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
Op 10 november 2020 heeft de officier van justitie bij requisitoir aangekondigd dat een ontnemingsvordering aanhangig zou worden gemaakt. De rechtbank zal deze datum nemen als aanvangsmoment van de redelijke termijn. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 18 april 2023 – ligt een periode die de redelijke termijn met ongeveer vijf maanden overschrijdt. Gelet op de relatief korte duur van de overschrijding in relatie tot de omvang en de complexiteit van de ontnemingsvordering is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 6.811.501,38.

5.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 6.811.501,38;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 6.811.501,38 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 april 2023.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict (ex art 36e 2e lid Sr)” van 27 juli 2021, rapportnummer [rapportnummer] (pagina 1 tot en met 285).
2.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 16.
3.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 161.
4.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 162.
5.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 163.
6.Vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021, parketnummer 16/706544-17, pagina 24.
7.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 184.
8.Vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021, parketnummer 16/706544-17, pagina 23 en 24.
9.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 84 tot en met 88.
10.Zaaksdossier Rainham, documentcode 190619.1510.DOSS, pagina 3302.
11.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 103 tot en met 106.
12.Vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021, parketnummer 16/706544-17, pagina 22.
13.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 115 tot en met 122.
14.Vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021, parketnummer 16/706544-17, pagina 22.
15.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 184.
16.Het ontnemingsrapport van 27 juli 2021, pagina 180 tot en met 182.
17.Vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2021, parketnummer 16/706544-17, pagina 15 en 16.