ECLI:NL:RBMNE:2023:1838

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
22/5044
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure over uitkering op basis van Wet WIA

In deze zaak heeft verzoeker op 1 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen uit arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Verzoeker heeft op 30 september 2022 een ingebrekestelling gestuurd, zowel per e-mail als per post. Op 17 oktober 2022 heeft verzoeker beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Het Uwv heeft op 19 oktober 2022 een beslissing genomen, waarbij de aanvraag voor de uitkering werd afgewezen. Na deze afwijzing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank overweegt dat het Uwv op het moment van het instellen van het beroep al in gebreke was, omdat het besluit pas na de ingebrekestelling was genomen. De rechtbank oordeelt dat verzoeker redelijkerwijs kon aannemen dat zijn e-mail als ingebrekestelling werd erkend, aangezien het Uwv dit niet tijdig had betwist. De rechtbank concludeert dat het Uwv verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een besluit te nemen, en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het Uwv verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 21 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
,verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 1 februari 2022 een aanvraag voor een uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen uit arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan. Het Uwv heeft niet op tijd op deze aanvraag beslist. Verzoeker heeft op 30 september 2022 per e-mail en vervolgens per post een ingebrekestelling gestuurd.
Op 17 oktober 2022 heeft verzoeker beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Met het besluit van 19 oktober 2022 heeft het Uwv een beslissing op de aanvraag genomen. Het Uwv heeft de aanvraag voor een uitkering in het kader van de Wet WIA afgewezen.
Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
Het Uwv heeft op 8 maart 2023 op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. In deze zaak gaat het over het verzoek van verzoeker om de vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op dit verzoek.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de proceskosten van verzoeker worden veroordeeld.
3. Voor de beantwoording van de vraag of het Uwv aan verzoeker is tegemoetgekomen door alsnog een besluit te nemen, is relevant of het Uwv bij het nemen van dat besluit op
19 oktober 2022 al in gebreke was. Alleen als daarvan sprake was, zou het beroep immers, als het niet was ingetrokken, gegrond zijn verklaard met een veroordeling van het Uwv in de proceskosten. De rechtbank is, anders dan het Uwv in zijn verweerschrift stelt, van oordeel dat het Uwv ten tijde van het instellen van het beroep wel al in gebreke was. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verzoeker het Uwv op 30 september 2022 per e-mail in gebreke heeft gesteld. De rechtbank volgt het Uwv dus niet dat deze ingebrekestelling niet geldig is en dat de geldige ingebrekestelling pas (per post) op 5 oktober 2022 is gedaan. De rechtbank licht dat hierna toe.
4. Op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. Vaststaat dat het Uwv niet kenbaar heeft gemaakt dat de mogelijkheid van elektronische verzending van berichten aan het Uwv is opengesteld. Het Uwv heeft echter wel op 22 november 2022 aan verzoeker een brief gestuurd met de mededeling dat de ingebrekestelling van 30 september 2022 is ontvangen en dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 115,-. Gelet hierop kon verzoeker er redelijkerwijs vanuit gaan dat hij de ingebrekestelling ook per e-mail aan het Uwv mocht verzenden. Indien het Uwv het e-mailbericht niet als ingebrekestelling had willen aanmerken op de grond dat de elektronische weg niet was opengesteld, had het Uwv dit (tijdig) aan verzoeker kenbaar moeten maken en hem in de gelegenheid moeten stellen een schriftelijke ingebrekestelling in te dienen. Dit heeft het Uwv nagelaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat met het e-mailbericht van 30 september 2022 in dit specifieke geval aan het schriftelijkheidsvereiste zoals opgenomen in artikel 4:17, derde lid van de Awb geacht moet worden te zijn voldaan [1] .
5. Het Uwv heeft pas op 19 oktober 2022 een besluit genomen, dus nadat twee weken na de ingebrekestelling waren verstreken. Het Uwv is, gelet op het voorgaande, met het nemen van dit besluit aan verzoeker tegemoetgekomen. Daarom zal de rechtbank het Uwv veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Deze kosten wegens de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
6. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat het Uwv verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot het Uwv moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Burggraaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Zie ook: uitspraak van Centrale Raad van Beroep van 13 januari 2017, ECLI:CRVB:2017:223