ECLI:NL:RBMNE:2023:1834

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/4976
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar persoonsgebonden budget en ongegrond beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een persoonsgebonden budget (pgb). Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit van Zilveren Kruis Zorgkantoor, stelde dat zijn bezwaar te laat was ingediend vanwege een samenloop van persoonlijke omstandigheden, waaronder ziekenhuisopnames van zijn dochter, zijn eigen medische klachten, de covid-pandemie en een bedrijfsbeëindiging. Eiser was van mening dat hij op basis van telefonische informatie dacht dat het pgb-budget voor 2020 weer 'geopend' kon worden, waardoor hij niet snel reageerde op het primaire besluit.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar inderdaad te laat was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat zijn omstandigheden zodanig waren dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank wees erop dat eiser pro forma bezwaar had kunnen indienen of hulp van derden had kunnen inschakelen. Bovendien werd vastgesteld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, omdat verweerder niet op alle bezwaargronden was ingegaan. Echter, de rechtbank concludeerde dat dit gebrek niet leidde tot benadeling van eiser.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en bevestigde het bestreden besluit. Wel werd verweerder opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4976

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: H.G. van de Weerd),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Baharifar).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het persoonsgebonden budget (pgb) voor de dochter van eiser vastgesteld over het jaar 2020. Bij brief van
18 mei 2022, bij verweerder ingekomen op 24 mei 2022, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 29 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2023. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser erkent dat het bezwaar te laat is ingediend. Als verschoning hiervoor voert hij aan dat vanaf april 2020 sprake was van een samenloop van diverse omstandigheden. Zijn dochter is wekenlang opgenomen geweest in het ziekenhuis, hetgeen veel zorg en aandacht vergde. Ook eiser zelf kampte met medische klachten. Verder speelde de covid-pandemie een rol en had eiser ook nog te maken met een bedrijfsbeëindiging. Voorts verkeerde eiser op basis van telefonische informatie in de veronderstelling dat het budget op 2020 wel weer “geopend” kon worden. Om die reden zag hij de noodzaak niet om snel te reageren op het primaire besluit.
2. Een bezwaar moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt. Dit staat in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is niet in geschil dat het bezwaar van eiser te laat is ingediend. De hoofdregel is dan dat verweerder het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waaraan eiser niets kan doen.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar heeft geacht. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn omstandigheden van dien aard waren, dat hij in het geheel niet in staat is geweest om het bezwaarschrift tijdig in te dienen. Eiser had ook pro forma een bezwaarschrift kunnen indienen of hij had de hulp van een derde kunnen inschakelen om namens hem bezwaar te maken. De rechtbank is niet gebleken dat het van een onredelijke hardheid getuigt dat verweerder de bezwaartermijn van zes weken strak heeft gehanteerd.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser ook in de bezwaarfase heeft aangevoerd dat hij uit telefonische informatie had opgemaakt dat het pgb-budget over 2020 weer ‘opengezet’ kon worden. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in het bestreden besluit niet op deze bezwaargrond is ingegaan. Dat maakt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft. In het verweerschrift is verweerder alsnog op deze grond ingegaan. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat het pgb-budget weer kon worden ‘opengezet, ín die zin dat eiser zijn declaraties over 2020 in een later stadium alsnog zou kunnen indienen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser dit inderdaad niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit al omdat eiser niet heeft kunnen aangeven wanneer dit bewuste telefoongesprek heeft plaatsgevonden en welke informatie hem toen concreet zou zijn verstrekt. De rechtbank ziet aanleiding om het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Niet is gebleken dat eiser hierdoor is benadeeld.
5. De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht in deze zaak moet vergoeden. Er zijn verder geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.