ECLI:NL:RBMNE:2023:1812

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
10036608 \ MC EXPL 22-4518
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van vennoten in vennootschap onder firma en gevolgen van onbevoegde vertegenwoordiging in energieleveringsovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, [eiseres sub 1], en Nieuw Hollands Energiebedrijf B.V. (NHE). De kern van het geschil betreft de vraag of de vennootschap onder firma gebonden is aan twee energieleveringsovereenkomsten die door een van haar vennoten, [eiser sub 5], zijn ondertekend. De vennoten van [eiseres sub 1] zijn beperkt bevoegd, zoals vermeld in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Dit betekent dat zij niet zelfstandig rechtshandelingen kunnen verrichten die de vennootschap binden, tenzij dit expliciet is toegestaan in de vennootschapsovereenkomst.

De kantonrechter oordeelt dat [eiser sub 5] niet zelfstandig bevoegd was om de energieleveringsovereenkomsten aan te gaan, omdat deze overeenkomsten een bedrag van meer dan € 2.000,00 te boven gaan. De rechter stelt vast dat de inschrijving in het handelsregister NHE had moeten waarschuwen voor de beperkte bevoegdheid van de vennoten. De rechter wijst erop dat NHE niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [eiser sub 5], omdat de beperking van zijn bevoegdheid duidelijk was vermeld in het handelsregister.

De vorderingen van [eiseres sub 1] om de overeenkomsten te vernietigen worden afgewezen, omdat de overeenkomsten al ongeldig zijn door de onbevoegde vertegenwoordiging. De rechter compenseert de proceskosten, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt, omdat [eiseres sub 1] een gerechtvaardigd belang had om de zaak aan de rechter voor te leggen. Dit vonnis bevestigt de noodzaak voor partijen om zorgvuldig om te gaan met de vertegenwoordiging en de inschrijving in het handelsregister.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10036608 \ MC EXPL 22-4518
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en haar vennoten:
2.
[eiser sub 2],
3.
[eiser sub 3],
4.
[eiser sub 4],
5.
[eiser sub 5],
allen wonend te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. M.S. Ducaat, Wolderwijd Juristen,
eisers sub 1 t/m 5 zullen hierna gezamenlijk als [eiseres sub 1] worden aangeduid,
eiser sub 5 wordt als [eiser sub 5] aangeduid,
tegen
NIEUW HOLLANDS ENERGIEBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Almere,
gedaagde partij,
hierna te noemen: NHE,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek met producties
- de akte uitlating producties van [eiseres sub 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] is een vennootschap onder firma die in 1991 is opgericht en een pizzeria exploiteert. Zij heeft vier vennoten, onder wie [eiser sub 5] .
2.2.
NHE is een energieleverancier gericht op de zakelijke markt.
2.3.
In een door de vier vennoten ondertekende overeenkomst waarin (onder meer) de bepalingen waaronder de vennootschap onder firma [eiseres sub 1] is aangegaan, worden vastgelegd (hierna: de VOF-overeenkomst), staat in artikel 5 lid 2, voor zover van belang, het volgende:
“Iedere vennoot is bevoegd voor en namens de vennootschap rechtshandelingen te
verrichten, de vennootschap aan derden en derden aan de vennootschap te
verbinden. Hiervan zijn uitgezonderd de volgende rechtshandelingen:
f. het aannemen van werk in het kader van de normale uitoefening van het bedrijf
van de vennootschap, waarvan de aanneemsom hoger is dan € 5.000.
g. het verrichten van andere handelingen dan bedoeld onder f, die een bedrag of
waarde van € 2.000 te boven gaan; (…)”
2.4.
[eiseres sub 1] is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK). Bij de bevoegdheid van de vier vennoten staat in het handelsregister het volgende vermeld:
“Beperkt bevoegd. Raadpleeg opgave voor de beperkende bepalingen.”
2.5.
Op 12 mei 2022 is op initiatief van NHE door een (extern) afsprakenbureau telefonisch contact opgenomen met [eiseres sub 1] , in de persoon van [eiser sub 5] , met het verzoek of de heer [A] (hierna: [A] ) die middag langs mocht komen in de pizzeria voor een gesprek over energielevering. Diezelfde middag heeft [A] namens NHE een voorstel voor twee energieleveringsovereenkomsten aan [eiser sub 5] voorgelegd, waarbij NHE per 1 juli 2022 voor een periode van 5 jaar elektriciteit en gas aan [eiseres sub 1] zou gaan leveren. [eiser sub 5] heeft dit voorstel aanvaard en heeft de overeenkomsten (met kenmerken [kenmerk 1] - elektriciteit, en [kenmerk 2] - gas) die middag nog als (citaat) “mede-eigenaar” namens [eiseres sub 1] ondertekend.
2.6.
Bij e-mail van 19 mei 2022 heeft [eiser sub 5] namens [eiseres sub 1] onder meer het volgende aan NHE bericht:
“(…) Deze twee contracten zijn getekend door [eiser sub 5] [1981] , deze heeft GEEN tekenbevoegdheid hiervoor zoals u kunt nagaan in het KVK register. Dit houdt in dat het contract nietig is.
Wij wensen dan ook geen samenwerking of andere contacten met uw bedrijf.
Graag ontvang ik z.s.m. een nietigverklaring of annulering van beide contracten. (…)”
2.7.
De bedrijfsjurist van NHE heeft - onder meer - bij e-mail van 24 mei 2022 laten weten dat NHE geen gehoor zou geven aan het annuleringsverzoek van [eiseres sub 1] . Volgens haar was [eiser sub 5] wel zelfstandig tekenbevoegd omdat er geen handelsbeperking van [eiser sub 5] in het handelsregister van de KvK stond ingeschreven. Verder is [eiseres sub 1] er op gewezen dat bij het annuleren van de energieleveringsovereenkomsten een opzegvergoeding in rekening zou worden gebracht conform de algemene voorwaarden van NHE. De opzegvergoeding bedroeg ruim € 42.000,00.
2.8.
[eiseres sub 1] heeft de energieleveringsovereenkomsten niet opgezegd. NHE heeft per 1 juli 2022 elektriciteit en gas aan [eiseres sub 1] geleverd. [eiseres sub 1] heeft de daarvoor door NHE in rekening gebrachte termijnbedragen onder protest betaald. Deze bedroegen in juli en augustus 2022 maandelijks meer dan € 3.000,00, waarvan in beide gevallen ruim € 850,00 aan gas en ruim € 2.500,00 aan elektriciteit.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] vordert samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair: (i) een verklaring voor recht dat de twee op 12 mei 2022 tussen [eiseres sub 1] en NHE gesloten energieleveringsovereenkomsten ( [kenmerk 1] en [kenmerk 2] ) op 19 mei 2022 terecht buitengerechtelijk zijn vernietigd en (ii) NHE te veroordelen tot terugbetaling van reeds betaalde termijnbedragen;
subsidiair: een verklaring voor recht dat (i) artikel 21.5.2 van de Algemene leveringsvoorwaarden en (ii) de verwijzing naar de opzegvergoeding in de aanvullende voorwaarden van de energieleveringsovereenkomsten onredelijk bezwarend zijn jegens [eiseres sub 1] en deze bedingen te vernietigen;
primair en subsidiair: NHE te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
NHE voert verweer. Zij stelt dat de energieleveringsovereenkomsten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen en dat [eiseres sub 1] daaraan gebonden is. [eiser sub 5] is zelfstandig tekenbevoegd omdat in het handelsregister geen beperkende bepalingen staan geregistreerd en NHE kon daar dus niet mee bekend zijn. Verder heeft [eiser sub 5] herhaaldelijk aan NHE, al dan niet aan de door haar ingeschakelde verkoper [A] laten blijken dat hij zelfstandig bevoegd was om [eiseres sub 1] te vertegenwoordigen zodat NHE daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. NHE concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres sub 1] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres sub 1] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres sub 1] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak (primair) om de vraag of de vennootschap onder firma [eiseres sub 1] gebonden is aan de twee energieleveringsovereenkomsten die een van haar vennoten, [eiser sub 5] , op 12 mei 2022 namens [eiseres sub 1] met NHE heeft gesloten. Het antwoord op die vraag is: nee.
4.2.
Artikel 17 Wetboek van Koophandel regelt de externe vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten van een vennootschap onder firma. Elk van de vennoten, die daarvan niet is uitgesloten, is bevoegd ten name van de vennootschap te handelen, gelden uit te geven en te ontvangen, en de vennootschap aan derden, en derden aan de vennootschap te verbinden. Rechtshandelingen die geen betrekking hebben op de vennootschap of tot welke de vennoten volgens de overeenkomst onbevoegd zijn, worden hier niet onder begrepen.
4.3.
Vast staat echter, dat op het moment dat [eiser sub 5] namens [eiseres sub 1] de twee energieleveringsovereenkomsten (zie boven, sub 2.5.) ondertekende, in het handelsregister van de KvK bij elk van de vier vennoten van [eiseres sub 1] stond vermeld dat zij beperkt bevoegd zijn. Dit houdt in dat de vennoten beperkt zijn in hun bevoegdheid om de vennootschap onder firma te vertegenwoordigen en namens haar rechtshandelingen, waaronder overeenkomsten, aan te gaan en haar te verbinden. Een in het handelsregister ingeschreven beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid van vennoten, wat bij vennootschappen onder firma niet ongebruikelijk is, werkt ook tegen derden. Dit betekent dat de vennootschap deze beperking aan NHE kan tegenwerpen en dus niet aan de twee energieleveringsovereenkomsten is gebonden.
4.4.
Het enkele feit dat de precieze inhoud of omvang van die beperking, zoals die beschreven was in de VOF-overeenkomst (zie sub 2.3.), niet bij de KvK stond ingeschreven, maakt dit niet anders. De kantonrechter volgt NHE niet in haar beroep op artikel 25 Handelsregisterwet en artikel 19 Handelsregisterbesluit 2008 in dit verband. Feit is dat NHE bij raadpleging van het handelsregister had kunnen en dus had behoren te weten dat [eiseres sub 1] een vennootschap onder firma betrof en meer dan 1 eigenaar/vennoot had die allen beperkt waren in hun bevoegdheid [eiseres sub 1] te vertegenwoordigen. Verder staat vast dat op 12 mei 2022, bij het gesprek over en de ondertekening van de energieleveringsovereenkomsten niemand anders van de vennoten dan [eiser sub 5] aanwezig was en hij de overeenkomsten als ‘mede-eigenaar’ ondertekende. Dit had minst genomen bij NHE tot twijfel over de zelfstandige tekenbevoegdheid van [eiser sub 5] moeten leiden dat om nader onderzoek vroeg. Zij had daar bovendien als mogelijk toekomstige contractspartner van [eiseres sub 1] een financieel belang bij, mede gelet op de lange tijdsduur van de contracten. Anders dan NHE heeft gesteld, had NHE daar ook eenvoudig duidelijkheid over kunnen verkrijgen door bijvoorbeeld aan [eiser sub 5] naar de inhoud en omvang van de in het handelsregister gepubliceerde beperkte bevoegdheid, althans om inzage in de VOF-overeenkomst te vragen. NHE heeft dat echter nagelaten. Weliswaar stelt NHE dat het door haar ingeschakelde afsprakenbureau voorafgaand aan het bezoek van NHE (in de persoon van [A] ) telefonisch bij [eiser sub 5] naar zijn zelfstandige tekenbevoegdheid heeft gevraagd, maar [eiseres sub 1] heeft dit gemotiveerd betwist en NHE heeft haar stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd. Uit de door NHE overgelegde verklaring van het afsprakenbureau kan niet meer worden afgeleid dan dat er door dat bureau slechts aan [eiser sub 5] is gevraagd of hij eigenaar was. Er blijkt niet uit dat [eiser sub 5] in dat telefoongesprek ook is gevraagd of hij zelfstandig bevoegd was om [eiseres sub 1] te vertegenwoordigen. Vast staat dat ook later die dag, tijdens het bezoek van [A] aan [eiseres sub 1] , niet aan [eiser sub 5] is gevraagd of hij wel zelfstandig (teken)bevoegd was. NHE heeft hierover zelf gesteld dat zij dat niet nodig vond om te vragen omdat [eiser sub 5] tijdens het bezoek van [A] geen blijk gaf onbevoegd te zijn en juist de schijn zou hebben opgewekt dat hij zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd was en NHE geen reden had daaraan te twijfelen.
4.5.
NHE stelt verder dat [eiseres sub 1] ondanks een onbevoegdheid van [eiser sub 5] toch gebonden is aan de twee energieleveringsovereenkomsten omdat [eiser sub 5] de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt waar NHE gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. De kantonrechter volgt NHE hierin niet. Zou [eiser sub 5] zich al hebben voorgedaan als zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegdheid, wat NHE verder niet onderbouwt en door [eiseres sub 1] gemotiveerd is betwist, dan is deze enkele omstandigheid onvoldoende om [eiseres sub 1] te kunnen verbinden. Toerekening van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid aan [eiseres sub 1] als onbevoegd vertegenwoordigde kan alleen (a) wanneer die schijn door de andere vennoten zou zijn gewekt (vgl. artikel 3:61 lid 2 BW) - maar dit is niet door NHE gesteld of op een andere manier gebleken – of (b) wanneer NHE heeft vertrouwd op de zelfstandige tekenbevoegdheid van [eiser sub 5] op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [eiseres sub 1] komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (HR 19 februari 2010, NJ 2010, 115: ING/Bera). Daarbij verdient opmerking dat dit risicobeginsel niet zo ver gaat dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen zoals in deze zaak, dat het tegenover NHE gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon, [eiser sub 5] (vgl. HR 3 februari 2017, JOR 2017/150). Door de vermelding in het handelsregister dat de vennoten ‘beperkt bevoegd’ zijn, kan NHE in ieder geval niet met succes aan [eiseres sub 1] tegenwerpen dat zij de gerechtvaardigde schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [eiser sub 5] zou hebben gewekt. Integendeel, zoals hiervoor al is overwogen, door die inschrijving mocht NHE juist niet, althans niet zonder meer aannemen dat [eiser sub 5] zelfstandig bevoegd was om namens [eiseres sub 1] energieleveringsovereenkomsten aan te gaan en haar daaraan te verbinden.
4.6.
De conclusie van het bovenstaande is dat [eiser sub 5] niet zelfstandig bevoegd was om namens [eiseres sub 1] de twee energieleveringsovereenkomsten ( [kenmerk 1] en [kenmerk 2] ) met NHE aan te gaan. Deze overeenkomsten gaan elk een belang van
€ 2.000,00 te boven: ze hebben een looptijd van 5 jaar en over de maanden juli en augustus 2022 bedroegen de termijnbedragen aan gas elk meer dan € 850,00 en aan elektriciteit elk meer dan € 2.500,00. Omdat aan [eiseres sub 1] evenmin schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden toegerekend, is [eiseres sub 1] niet gebonden aan de twee energieleveringsovereenkomsten.
4.7.
In de e-mail van 19 mei 2022 (zie hierboven, sub 2.6.) laat [eiseres sub 1] dit ook aan NHE weten. Zo schrijft zij dat het contract wegens de tekenonbevoegdheid van [eiser sub 5] nietig is en laat zij er geen misverstand over bestaan dat [eiseres sub 1] daar niet alsnog door gebonden wil worden. Kennelijk in een poging om NHE dit te laten bevestigen, heeft [eiseres sub 1] NHE daarbij verzocht om een nietigverklaring of annulering van de overeenkomsten. NHE heeft [eiseres sub 1] daarop echter bij herhaling laten weten dat de overeenkomsten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, dat [eiseres sub 1] daar dus aan gebonden is en NHE haar op grond daarvan energie zou (blijven) leveren zolang [eiseres sub 1] deze overeenkomsten niet had opgezegd. Aangenomen wordt dat deze standvastige stellingname van NHE en de substantiële opzegvergoeding van ruim
€ 42.000,00 (zie sub 2.7.) die zij [eiseres sub 1] bij opzegging in rekening zou brengen, [eiseres sub 1] hebben doen besluiten de energieleveranties af te blijven nemen en onder protest te betalen en de zaak aan de kantonrechter voor te leggen.
4.8.
In deze procedure vordert [eiseres sub 1] primair sub (i) een verklaring voor recht dat de twee energieleveringsovereenkomsten op 19 mei 2022 terecht buitengerechtelijk zijn vernietigd. De kantonrechter begrijpt dit aldus dat [eiseres sub 1] met de e-mail van 19 mei 2022 heeft beoogd deze twee overeenkomsten te vernietigen en dat zij in rechte vastgesteld wil zien dat die overeenkomsten door middel van deze e-mail terecht buitengerechtelijk zijn vernietigd. Hoewel partijen zich daarover niet hebben uitgelaten, kan de vraag worden gesteld of het nodig was de energieleverings-overeenkomsten, al dan niet voor zover vereist, te vernietigen. Het antwoord op die vraag is nee. Vast staat immers dat [eiseres sub 1] vanwege de onbevoegde vertegenwoordiging niet aan die overeenkomsten is gebonden; zij is dat ook nooit geweest. Ten opzichte van [eiseres sub 1] waren de overeenkomsten dus ongeldig. Dit betekent dat er tussen [eiseres sub 1] en NHE geen rechtsgeldige overeenkomsten tot stand zijn gekomen. Er viel daarom niets te vernietigen.
4.9.
Gelet op het bovenstaande kan de primair sub (i) gevorderde verklaring voor recht, die erop neerkomt dat de overeenkomsten op en (dus) door middel van de e-mail van 19 mei 2022 buitengerechtelijk zijn vernietigd, niet worden toegewezen.
4.10.
De vaststelling (sub 4.8) dat er geen rechtsgeldige energieleveringsovereenkomsten tussen [eiseres sub 1] en NHE tot stand zijn gekomen, brengt mee dat [eiseres sub 1] niet gehouden was - en is - om energie van NHE af te nemen en aan NHE betalingen te verrichten. De termijnbedragen die [eiseres sub 1] tot op heden aan NHE heeft betaald, zijn dan ook, net als dit bij vernietiging het geval zou zijn, onverschuldigd betaald. [eiseres sub 1] heeft daarom in beginsel het recht om die bedragen terug te vorderen. Dat heeft [eiseres sub 1] bij dagvaarding primair sub (ii) ook gedaan. Bij conclusie van repliek heeft zij echter (in randnummer 2.7) gesteld dat zij van mening is dat de al door NHE geleverde energie (citaat) “bezwaarlijk ongeleverd” kan worden. Daarbij heeft [eiseres sub 1] de kantonrechter verzocht om geen terugwerkende kracht aan de vernietiging te verbinden voor de reeds geleverde (en betaalde) energie. Hoewel [eiseres sub 1] haar petitum ongewijzigd heeft gelaten, begrijpt de kantonrechter dit verzoek aldus dat [eiseres sub 1] afstand doet van haar recht op terugvordering. Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter het primair sub (ii) gevorderde af omdat [eiseres sub 1] daar geen belang meer bij heeft.
4.11.
Nu vast staat dat de energieleveringsovereenkomsten ten opzichte van [eiseres sub 1] ongeldig zijn en zij niet aan de inhoud ervan gebonden is, heeft [eiseres sub 1] er naar het oordeel van de kantonrechter geen belang bij dat bepalingen in die overeenkomst - en in de bij die overeenkomsten horende algemene voorwaarden - onredelijk bezwarend worden verklaard en worden vernietigd. Het subsidiair sub (i) en (ii) gevorderde wordt daarom eveneens afgewezen.
4.12.
Hoewel alle vorderingen van [eiseres sub 1] worden afgewezen, ziet de kantonrechter in de omstandigheden van dit geval aanleiding om niet, zoals gebruikelijk, [eiseres sub 1] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van NHE te veroordelen, maar de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Omdat NHE weigerde te berusten in de ongeldigheid van de energieleveringsovereenkomsten en zij weigerde de energieleveranties te staken tenzij [eiseres sub 1] de overeenkomsten zou gaan opzeggen tegen een forse opzegvergoeding, had [eiseres sub 1] er naar het oordeel van de kantonrechter een gerechtvaardigd belang bij om de zaak aan de rechter voor te leggen. Uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat [eiseres sub 1] in materiele zin het gelijk aan haar kant heeft: in rechte is nu komen vast te staan dat [eiseres sub 1] niet is gebonden aan de energieleveringsovereenkomsten. Het is uitsluitend vanwege de formulering van haar petitum dat de kantonrechter de vorderingen van [eiseres sub 1] niet kan toewijzen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.