ECLI:NL:RBMNE:2023:1791

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
16.180907.22, 16.080040.22 (v. tul) en 21.002404.20 (v. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. De verdachte, geboren in 1977 in Marokko en gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer op 29 juni 2022 in Utrecht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en medische rapporten. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de zwaarste aanklachten, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, resulterend in een gebroken jukbeen bij het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en stelde bijzondere voorwaarden vast, waaronder reclasseringstoezicht en opname in een zorginstelling. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar dat de mishandeling wel degelijk zwaar lichamelijk letsel had veroorzaakt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte de meer subsidiaire aanklacht van mishandeling bewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.180907.22, 16.080040.22 (v.tul) en 21.002404.20 (v.tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1977] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats 1] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 oktober 2022 en 10 januari 2023. De zaak is inhoudelijk behandeld op 10 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door mr. H. Giard, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Primair: op 29 juni 2022 te Utrecht opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken oogkas en/of gebroken jukbeen) heeft toegebracht aan [slachtoffer] door hem met (met kracht) tegen het hoofd te slaan;
Subsidiair: op 29 juni 2022 te Utrecht heeft gepoogd opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer] door hem met (met kracht) tegen het hoofd te slaan;
Meer subsidiair: op 29 juni 2022 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met (met kracht) tegen het hoofd te slaan; terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel (gebroken oogkas en/of gebroken jukbeen) ten gevolge heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, omdat volgens hem onduidelijk is wat er is gebeurd en hoe het letsel bij het slachtoffer veroorzaakt is. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat slechts het meer subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen, omdat verdachte slechts één klap gegeven heeft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
- Een proces-verbaal van 14 juli 2022, genummerd PL0900-2022188492-5, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende de tegenover verbalisant aflegde verklaring van aangever [slachtoffer] :
Op 29 juni 2022 bevond ik mij op mijn verblijfplaats, gelegen aan de [adres 2] in [woonplaats 2] , ook wel bekend als de [naam huis] . Ik zag dat [verdachte] weer op mij af kwam lopen. Ik zag dat hij gebalde vuisten maakte. Op dat moment draaide ik mij om en voelde ik enorme pijn aan de linkerhelft van mijn gezicht. Ik voelde heftige pijn aan de linkerkant van mijn gezicht ter hoogte van mijn jukbeen en oog. [2]
- Een medische verklaring van 30 juni 2022, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Betreft: [slachtoffer]
De volgende ingreep is uitgevoerd: Op 30 juni 2022 is patiënt behandeld/geopereerd. Open reductie en interne fixatie van fractuur van corpus en arcus zygomafractuur links (de rechtbank begrijpt: een breuk van het jukbeen), vastgezet met een ijzeren plaatje). [3]
- Een proces-verbaal van 18 juli 2022, genummerd 2022188492, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende de bevindingen van verbalisant:
Ik, verbalisant, heb de bewakingscamerabeelden uitgekeken van woonboerderij Lister. Op 29 juni 2022 20:49:58 zie ik dat verdachte richting het slachtoffer loopt. Op 29 juni 2022 om 20:50:06 zie ik dat rechts in het beeld de verdachte een aanloop nam, ik zag dat zijn rechterhand naar achteren ging en met snelheid naar voren. [4]
Bewijsoverwegingen
Wat is er gebeurd?
Op basis van de aangifte in combinatie met de beschrijving van de camerabeelden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer één klap tegen het hoofd heeft gegeven. Uit de medische verklaring volgt dat het slachtoffer als gevolg daarvan een gebroken jukbeen heeft opgelopen. Het slachtoffer is daaraan geopereerd waarbij een ijzeren plaatje is geplaatst. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het voorgaande juridisch gekwalificeerd moet worden: is er sprake van zwaar lichamelijk letsel en/of was het opzet van verdachte ook gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
Zwaar lichamelijk letsel
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van ‘zwaar lichamelijk letsel’ sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Een veelvoorkomende categorie letsel betreft (bot)fracturen. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsel (zoals hiervoor omschreven), gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Er immers sprake van een botbreuk waar operatief ingrijpen van een zekere ernst (het plaatsen van een ijzeren plaatje) vereist was. Daarnaast zal het slachtoffer de rest van zijn leven een ijzeren plaatje in zijn gezicht hebben..
Vrijspraak primair ten laste gelegde (opzettelijk toebrengen zwaar lichamelijk letsel)
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte de intentie had aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (vol opzet). Er is ook onvoldoende bewijs dat er sprake is van voorwaardelijke opzet bij verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het zwaar lichamelijk letsel zou intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder die gedraging is verricht. Naar het oordeel van de rechtbank roept een enkele klap tegen het hoofd of in het gezicht niet per definitie de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op en volgt daaruit ook niet zonder meer dat verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Om dat te kunnen vaststellen zijn de omstandigheden van het geval relevant, zoals de kracht waarmee is geslagen, de gerichtheid van de klap en de positie van verdachte en het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Vrijspraak subsidiair ten laste gelegde (poging tot toebrengen zwaar lichamelijk letsel)
Omdat uit het voorgaande volgt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, maar dat het opzet van verdachte niet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, betekent dit dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring meer subsidiair ten laste gelegde (mishandeling met als gevolg zwaar lichamelijk letsel)
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen (vuistslag tegen het hoofd) van [slachtoffer] , als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (gebroken jukbeen) heeft opgelopen. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onderdeel ‘gebroken oogkas’, omdat uit de medische verklaring niet is gebleken dat aangever een breuk aan zijn oogkas heeft opgelopen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
(meer subsidiair)
op 29 juni 2022 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
(meer subsidiair):
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 240 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- drugsverbod;
- contactverbod met [slachtoffer] , direct of indirect;
- beschikken over dagbesteding.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat als de rechtbank komt tot een veroordeling dat verdachte dan instemt met het opleggen van bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft een gebroken jukbeen opgelopen en moest geopereerd worden, waarbij een ijzeren plaatje in zijn gezicht is ingebracht. Dit zal de rest van zijn leven blijven zitten. Door zijn handelen heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank houdt er bij de strafoplegging wel rekening mee dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 22 september 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Uit het psychiatrisch rapport van 21 december 2022, uitgebracht door T. den Boer, en het psychologisch rapport van 23 december 2022, uitgebracht door E.I.J. Peeters, volgt dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis, te weten schizofrenie en ernstige verslavingsproblematiek. De onderzoekers hebben echter onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen of de psychische stoornis de gedragingen van verdachte beïnvloedde ten tijde van de bewezenverklaarde mishandeling. Zij kunnen daarom ook geen advies geven over of en in hoeverre de bewezenverklaarde mishandeling aan verdachte kan worden toegerekend en wat het risico op recidive is. De onderzoekers onthouden zich daarom ook van een interventieadvies. Op de terechtzitting van 10 januari 2023 is psychiater T. den Boer als deskundige gehoord en hij is bij het advies gebleven.
De rechtbank ziet – gelet op de adviezen van de psychiater en de psycholoog – geen aanknopingspunten om het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen.
In het rapport van Reclassering Nederland van 28 december 2022 komt de reclassering - op basis van de hierboven omschreven rapporten van de psychiater en de psycholoog en op basis van eigen onderzoek - tot de conclusie dat verdachte het beste functioneert in een gestructureerde omgeving en dat afspraken met hulpverlening beter worden nagekomen als sprake is van enige vorm van dwang. Daarom adviseert de reclassering een straf met bijzondere voorwaarden, met onder andere opname in een zorginstelling en vervolgens ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname. De reclassering adviseert de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is. Op de terechtzitting van 10 januari 2023 is reclasseringsmedewerker W.M.G.M. van Kempen als deskundige gehoord en hij is bij het advies gebleven.
Straf
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
In de door de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen, een gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt gegeven. In dit geval is geen bewijs vooropzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Aan de andere kant is verdachte eerder veroordeeld voor mishandelingen. Verder acht de rechtbank – gelet op de adviezen van de psychiater, de psycholoog en de reclassering – een voorwaardelijk strafdeel passend, zodat verdachte de noodzakelijke behandeling kan ontvangen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank slechts tot een bewezenverklaring komt voor het meer subsidiaire ten laste gelegde.
De rechtbank merkt tevens op dat verdachte reeds langer in voorlopige hechtenis heeft gezeten (178 dagen) dan de op te leggen gevangenisstraf (zowel het onvoorwaardelijke als het voorwaardelijk deel). Dit zal betekenen dat indien de tenuitvoerlegging wordt bevolen van het voorwaardelijk deel van gevangenisstraf, aan die tenuitvoerlegging geen uitvoering kan worden gegeven, omdat bij die tenuitvoerlegging de resterende (na de aftrek van tijd dat verdachte voorlopige hechtenis heeft gezeten van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf) tijd van de duur van de voorlopige hechtenis in mindering moet worden gebracht. De rechtbank is echter van oordeel dat zij het ondanks het voorgaande noodzakelijk acht om aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen, te verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel. Op die wijze kan verdachte toch de noodzakelijk geachte hulp en behandeling krijgen.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden en toezicht
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten [slachtoffer] . Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de conclusies van de psychiater, psycholoog en reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat, op grond van artikel 14c lid 6 Wetboek van Strafrecht, de bijzondere voorwaarden die verdachte zal worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Opheffing voorlopige hechtenis
Verdachte zat op het moment dat de onderhavige beslissing werd genomen al langer in voorlopige hechtenis dan het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf. De rechtbank heeft daarom op 10 januari 2023 de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven, vanwege het ontbreken van ernstige bezwaren voor meer dan het meer subsidiair ten laste gelegde en omdat artikel 67a lid 3 Wetboek van Strafvordering op dat moment aan de orde was.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.500,00. Dit bedrag bestaat uit € 500,00 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevraagde materiële schadevergoeding niet onderbouwd is, maar vraagt de rechtbank om haar schattingsbevoegdheid te gebruiken.
De officier van justitie verzoekt de immateriële schade te matigen tot € 1.000,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast verzoekt de officier van justitie de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente toe te passen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de gevraagde materiele schadevergoeding niet voldoende onderbouwd is. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat deze niet voldoende onderbouwd is met jurisprudentie en dat € 1.000,00 aan de hoge kant is, gelet op het letsel.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
[slachtoffer] heeft € 500,00 gevorderd ter zake van medische kosten.
De schadeposten zijn niet onderbouwd. De advocaat van de benadeelde partij heeft aangegeven dat het voor haar cliënt niet tijdig is gelukt om onderbouwing aan te leveren. De rechtbank is van oordeel dat aanhouding van de zaak om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen alsnog stukken ter onderbouwing van de vordering in het geding te brengen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
[slachtoffer] heeft € 5.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Omdat sprake is van lichamelijk letsel, komt de benadeelde partij in aanmerking voor toekenning van immateriële schadevergoeding. De rechtbank acht, gelet op vergelijkbare zaken en op de omstandigheden van het geval, een bedrag van € 750,00 billijk en waardeert de schade op dat bedrag. De rechtbank zal de vordering daarom tot een bedrag van € 750,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 juni 2022 tot de dag van volledige betaling. De benadeelde partij en de verdediging zijn nog onvoldoende in de gelegenheid geweest om naar voren te brengen wat zij voor en tegen de vordering kunnen aanvoeren en daar is in dit strafproces nu geen gelegenheid meer voor. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Totaal
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 750,00 toewijzen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 750,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 juni 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 15 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

16-080040-22
De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging inzake parketnummer 16-080040-22 ten aanzien van twee maanden gevangenisstraf toe te wijzen. De raadsman heeft aangevoerd dat een verlenging van de proeftijd inzake 16-080040-22 meer voor de hand ligt aangezien verdachte in deze zaak al geruime tijd in voorarrest zit.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. In beginsel kan de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging daarom toewijzen. Echter, gelet op het feit dat verdachte reeds enkele maanden langer in voorarrest heeft doorgebracht dan de straf die hem wordt opgelegd, acht de rechtbank het niet opportuun de tenuitvoerlegging te gelasten. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen. De rechtbank ziet ook geen redenen om de proeftijd te verlengen, aangezien deze nog geruime tijd loopt.
21-002404-20
De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging inzake 21-002404-20 inzake 60 uur taakstraf af te wijzen aangezien deze vordering al eerder is toegewezen. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over deze vordering.
De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging inzake 21-002404-20,omdat het een eerdere vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel onder dit parketnummer reeds op 15 april 2022 is toegewezen en deze straf al ten uitvoer is gelegd.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
1 maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen 48 uur na de datum van dit vonnis bij reclassering Inforsa, Wittevrouwenkade 6 te Utrecht, zal melden, en zich voorts zo vaak zal melden als de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich laat opnemen in een door het IFZ te indiceren forensische kliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start na positieve indicatiestelling en bij beschikbaarheid van een bed. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang
gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
* zich onder behandeling zal stellen van Fivoor/Altrecht AT forensisch of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na ontslag uit de PI. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling,
detoxificatie of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal betrokkene zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
* zal verblijven bij het Domus+ huis van het Leger des Heils of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf start na een positieve intake en bij beschikbaarheid van een bed. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* zicht onthoudt van het gebruik van drugs en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zoekt of heeft met [slachtoffer] , geboren op [1976] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* zich zal houden aan de (het gedrag van de veroordeelde betreffende) voorwaarde dat – hij beschikt over een zinvolle dagbesteding;
- hij problemen, risico’s en andere relevante zaken direct bespreekbaar maakt bij de reclassering en zijn behandelaar;
- hij een pro actieve en coöperatieve houding laat zien met zijn contacten met behandelaars en reclassering.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 750,00 (immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde (zowel materiële schade als immateriële schade) niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 750,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 15 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-080040-22
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging inzake parketnummer 16-080040-22;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21-002404-20
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging inzake parketnummer 21-002404-20.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mrs. D. Riani el Achhab en N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. M.E. Wolters en J. Broere, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2022 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
een gebroken oogkas en/of gebroken jukbeen, heeft toegebracht door die [slachtoffer]
één of meermaals (met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, te
slaan en/of stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2022 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer]
één of meermaals (met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam,
heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2022 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] één of
meermaals (met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, te slaan
en/of stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken
oogkas en/of gebroken jukbeen ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 juli 2022, genummerd PL0900-2022188492, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 39. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 7 tot en met 9.
3.Een geschrift, te weten de medische verklaring betreffende [slachtoffer] van 30 juni 2022, opgesteld door drs. [chirurg] , MKA-chirurg, pagina 11.
4.Pagina 17 tot en met 19.