ECLI:NL:RBMNE:2023:1790

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
16 april 2023
Zaaknummer
552964
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de voortzetting van een maatschap en de bevoegdheden van vennoten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee vennoten van een maatschap die gezamenlijk een onderneming exploiteren. De eiser, aangeduid als [eiser], heeft een voorlopige voorziening gevraagd in het kader van de ontbinding van de maatschap, omdat hij meent dat de gedaagde, aangeduid als [gedaagde], zich niet aan de afspraken houdt en de bedrijfsvoering ondermijnt. De gedaagde heeft op haar beurt een vordering in reconventie ingesteld, waarin zij ook vraagt om een voorlopige voorziening die de werkzaamheden van [eiser] moet staken.

De procedure begon met een dagvaarding op 10 maart 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 maart 2023. Na deze behandeling hebben partijen geprobeerd om tot een minnelijke regeling te komen, maar dit is niet gelukt. De voorzieningenrechter heeft op 12 april 2023 vonnis gewezen. De rechter oordeelde dat de onderlinge verhouding tussen de vennoten zodanig verstoord was dat gezamenlijk bestuur niet meer mogelijk was. De rechter heeft daarom een ordemaatregel getroffen, waarbij [eiser] werd veroordeeld om zijn werkzaamheden binnen de maatschap te staken, terwijl [gedaagde] de leiding over de onderneming mocht voortzetten.

De rechter heeft ook bepaald dat [eiser] geen privéopnamen meer mag doen van de maatschap en dat hij moet meewerken aan de inschrijving van de maatschap op een nieuw adres. De vorderingen van [eiser] in conventie zijn afgewezen, terwijl de vorderingen van [gedaagde] in reconventie zijn toegewezen. De rechter heeft de proceskosten aan [eiser] opgelegd, omdat hij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/552964 / KL ZA 23-51
Vonnis in kort geding van 12 april 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. Chr. Nome te Groningen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. P. Sipma te Drachten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 10 maart 2023;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties;
- de akte van [eiser] met aanvullende producties;
- de mondelinge behandeling van 20 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiser] .
1.2.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen. Bij e-mails van 27 maart 2023 hebben partijen aan de voorzieningenrechter te kennen gegeven dat zij geen overeenstemming hebben bereikt en is verzocht om vonnis te wijzen. Vervolgens is vonnis bepaald op 12 april 2023.

2.De feiten

2.1.
Bij maatschapsovereenkomst van 20 januari 2022 hebben [eiser] en [gedaagde] met terugwerkende kracht per 1 januari 2022 een maatschap onder de naam ‘ [naam maatschap] ’ opgericht (hierna: de maatschap).
2.2.
De maatschap heeft tot doel het door de vennoten gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening exploiteren van een onderneming van waaruit mensen met (onder meer) darmklachten via consulten, workshops en online lessen wordt geleerd hoe met deze klachten om te gaan en de gezondheid te herstellen.
2.3.
In de maatschapsovereenkomst is het volgende opgenomen:
Inbreng
Artikel 3Door ieder der vennoten wordt in de maatschap ingebracht zijn kennis, vlijt, arbeidskracht, relaties, diploma’s, alsmede de op zijn naam gestelde vergunningen, voor zover deze op de door de maatschap uit te oefenen activiteiten betrekking hebben.Voorts door:
A. De vennoot sub 1 [vzr: [eiser] ]:I.De juridische eigendomvan de hem toebehorende liquide middelen, inventaris, voorraden alsmede vorderingen, blijkend uit de door de in artikel 11 lid 3 genoemde deskundige opgemaakte balans per 1 januari 2022.
(…)
Bevoegdheden en beheer
Artikel 61. Beide vennoten zullen tezamen de directe over de maatschap voeren.2. Ieder van de vennoten is bevoegd om voor de maatschap te handelen en te tekenen, de maatschap aan derden te binden en derden aan de maatschap te binden, een en ander alleen binnen de grenzen door het doel der maatschap aangegeven en in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de maatschap, mits voorgaande een bedrag van maximaal € 500,- niet te boven gaat. Betreft voorgaande een bedrag tussen de € 250,- en € 500,- zal de betreffende handelende vennoot de andere vennoot in kennis stellen van de handeling. Bovenstaand bedrag kan te allen tijde door de vennoten in onderling overleg worden gewijzigd.3. In afwijking van lid 2 is de medewerking van beide vennoten vereist voor:- het verkrijgen, vervreemden en bezwaren van onroerende zaken en het aangaan, wijzigen of beëindigen van huurovereenkomsten ter zake van onroerende zaken, machines en installaties;- (…);- in het algemeen het aangaan van verbintenissen voor de maatschap welk een bedrag of waarde van € 500,- te boven gaan of waardoor de maatschap voor langere tijd dan één jaar zou worden gebonden (…).
(…)
Privé-opnamen
Artikel 121. Voor zover dit de bedrijfsvoering en financiering van de maatschap niet in gevaar brengt, is ieder van de vennoten bevoegd om per maand een in onderling overleg vast te stellen bedrag ten eigen behoeve uit de kas van de maatschap op te nemen, ten laste van zijn aandeel in het exploitatieresultaat. Bij het aangaan van deze maatschap wordt dit bedrag op € 1.750,- (zeggen: zeventienhonderdvijftig euro) per kalendermaand vastgesteld. (…).
Arbeidsongeschiktheid
Artikel 13
Tijdens arbeidsongeschiktheid van één van de vennoten zal door de medevennoot, al dan niet met behulp van derden, de werkzaamheden van de arbeidsongeschikte vennoot worden waargenomen. (…)
Einde der maatschap
Artikel 141. De maatschap eindigt:
(…)e. Door ontbinding door de rechter;(…)Ieder van de vennoten heeft het recht terstond de ontbinding van de maatschap te vorderen, indien één van de vennoten toerekenbaar ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van de in deze overeenkomst opgenomen bepalingen en voorwaarden. (…)
Gerechtigdheid tot voortzetting van de maatschap
Artikel 14A1. Bij het beëindigen van de maatschap op grond van de gevallen genoemd in artikel 14, heeft bij (…) lid 1 sub e door ontbinding door de rechter de minst verwijtbare vennoot (…) het recht het aandeel van de andere vennoot in de activa van de maatschap over te nemen (…).
2. Het recht van voortzetting houdt in om alleen of samen met anderen de activiteiten van de maatschap onder dezelfde naam voort te zetten, onder de verplichting (tevens een recht) alle tot het maatschapsvermogen behorende vermogensbestanddelen over te nemen dan wel te laten toedelen en de schulden voor zijn rekening te nemen alsmede aan de gewezen vennoot of diens rechtsopvolgers in geld uit te keren de waarde van diens aandeel in dit vermogen, een en ander conform het bepaalde in artikel 15 (Financiële gevolgen bij voortzetting).
(…).’
2.4.
De maatschap werkt samen met circa twintig therapeuten/voedingsdeskundigen. Dit zijn zzp’ers die door de maatschap worden gekoppeld aan cliënten van de maatschap en deze cliënten vervolgens begeleiden.
2.5.
Vanaf mei 2022 kampt [eiser] met overspannenheidsklachten, is hij minder voor de maatschap gaan werken en minder bereikbaar geweest. Dit heeft in ieder geval tot december 2022 geduurd. In die periode heeft [gedaagde] de bedrijfsvoering van de maatschap grotendeels op zich genomen.
2.6.
Tijdens de (gedeeltelijke) afwezigheid van [eiser] is de verstandhouding tussen hem en [gedaagde] om verschillende redenen verslechterd. Partijen hebben elkaar gevraagd de maatschap te verlaten, maar hebben daar beiden niet mee ingestemd.
2.7.
Bij e-mail van 5 januari 2023, gericht aan de zzp’ers en [eiser] , heeft [gedaagde] het volgende geschreven:
‘(…) Velen van jullie hebben mij aangegeven te merken, te zien en te ervaren dat er problemen zijn binnen de muren van [naam maatschap] en tussen mij en [eiser] en steeds weer heb ik een toneelstukje moeten opvoeren.
En ik voel me daar zo slecht bij, ik heb letterlijk geestelijke en fysieke klachten van deze situatie, dat ik voor het nieuwe jaar heb besloten dat niet meer te doen.
Ik wil jullie daarom vertellen dat eind oktober 2022, na een lange periode van gebeurtenissen, ik heb besloten [naam maatschap] niet meer te willen voortzetten met [eiser] . Inmiddels zijn we in een situatie waarbij het aan onze advocaten is om de zaken af te ronden. Het is mijn volledige intentie dit zo snel mogelijk te doen. Net zoals het mijn volledige intentie is om zelfstandig het bedrijf op een gezonde, transparante en waardige manier voort te zetten. (…)’
2.8.
Bij e-mail van 6 januari 2023, gericht aan de zzp’ers en [gedaagde] , heeft [eiser] als volgt op voornoemde e-mail van [gedaagde] gereageerd:
‘(…) Uit de mail van [gedaagde] zou ten onrechte opgemaakt kunnen worden dat zij het bedrijf zelfstandig zal voortzetten. Dat is niet het geval. Juist is wel, dat onze advocaten in gezamenlijk overleg een oplossing zullen proberen te zoeken en voor zover dat niet zou lukken, zal de rechter daarin een oplossing bieden. Ik hoop zelf, dat het zo ver niet zal hoeven komen.
Het ligt nogal voor de hand, dat ik het bedrijf voort zal zetten. Ik heb het bedrijf tenslotte opgericht, en er zijn nog veel meer redenen van juridische aard waarom ik (vanzelfsprekend) niet akkoord zal gaan met voortzetting van het bedrijf door een ander dan mijzelf. Het is ook juist om die reden dat mij de mail van [gedaagde] zo teleurstelt.
Tot de tijd dat [gedaagde] niet langer werkzaam zal zijn in het bedrijf, zal ik fungeren als het enige aanspreekpunt binnen het bedrijf. Ik zal vanzelfsprekend de leiding voeren over het bedrijf zoals jullie gewend zijn en ik zal zorgen dat de positieve ontwikkelingen die ons bedrijf heeft doorgemaakt blijven voortgaan.
Ik kan mij voorstellen dat het voor jullie allemaal niet prettig is om twee afzonderlijke mails van de twee maten van de maatschap te ontvangen. Ik zie dat als zeer ongewenst. De maatschap zou als één eenheid naar buiten toe en ook naar het personeel en de andere medewerkers toe moeten optreden en ik vind het zeer spijtig dat ik nu genoodzaakt ben om ook van mijn zijde een mededeling te moeten doen. (…)’.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
bij wijze van voorlopige voorziening, tot een uitspraak van de bodemrechter in hoogste instantie in het kader van de ontbinding van de maatschap, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat [gedaagde] in gebreke blijft met de nakoming van dit vonnis, deze dwangsom te vermeerderen met wettelijke rente:
I. [gedaagde] te veroordelen om de werkzaamheden binnen de onderneming na betekening van dit vonnis met onmiddellijke ingang te staken totdat in eerste aanleg door de bodemrechter een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak is gedaan omtrent de ontbinding van de maatschap, en [gedaagde] te verbieden nog langer geldelijke opnamen uit de maatschap te doen;
II. [gedaagde] te veroordelen om niet langer met personeel en/of samenwerkende partijen zoals zzp’ers van de onderneming te spreken en geen concurrerende werkzaamheden te verrichten door cliënten van het bedrijf of met het bedrijf samenwerkende zzp’ers te benaderen of aan zich te binden op welke wijze dan ook;
III. [gedaagde] te veroordelen om mee te werken aan onmiddellijke vestiging van de onderneming op het in het lichaam van de dagvaarding aangegeven adres te Groningen en inschrijving van de onderneming op dat adres bij de Kamer van Koophandel en voor zover noodzakelijk daaraan haar medewerking te verlenen;
IV. [gedaagde] te veroordelen om de handelsnaam en de ondertitel/het onderschrift daarvan niet te gebruiken op welke wijze dan ook, ook niet binnen het digitale domein in de naam van websites op e-mailadressen of anderszins;
V. [gedaagde] te veroordelen om niet langer met cliënten of andere zakelijke relaties van de onderneming contact te hebben en/of te houden en hen dus geen mededelingen te doen;
subsidiair:
VI. [gedaagde] te veroordelen om, totdat door de bodemrechter in hoogste instantie uitspraak zal zijn gedaan, over ieder besluit aangaande het bestuur van de onderneming voortaan vooraf overleg met [eiser] te voeren en besluiten niet te nemen of uit te voeren zonder overleg met of instemming van [eiser] , zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat [gedaagde] in gebreke blijft met de nakoming van dit vonnis, deze dwangsom te vermeerderen met wettelijke rente;
primair en subsidiair:
VII. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] – samengevat – het volgende. Er hebben een aantal gebeurtenissen plaatsgevonden die hem aanleiding hebben gegeven om in een bodemprocedure ontbinding van de maatschap te vragen. De gebeurtenissen zijn dermate ernstig dat de uitkomst van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Ten eerste heeft [gedaagde] tijdens de ziekte en afwezigheid van [eiser] acties ondernomen om het bedrijf ongemerkt over te nemen, de zzp’ers aan zich te binden en [eiser] er ‘uit te werken’. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de door haar aan de zzp’ers verzonden e-mail van 5 januari 2023 en gesprekken met de eerder door partijen ingeschakelde mediator. Dit heeft tot onrust in de organisatie geleid, als gevolg waarvan al één zzp’er is vertrokken. Daarnaast heeft [gedaagde] tijdens de ziekte van [eiser] steeds aangedrongen op zijn aanwezigheid en het voeren van besprekingen, terwijl hij rust nodig had om te herstellen. Ook werkt [gedaagde] niet mee aan de inschrijving van de maatschap op een nieuw vestigingsadres, waardoor post van het bedrijf niet wordt ontvangen, stemt zij niet in met de inschakeling van een door [eiser] voorgestelde boekhouder, waardoor de jaarafrekening niet tot stand kan komen, en zijn er geschillen over het beheer van de webshop. Ten slotte houdt [gedaagde] zich niet aan de bepalingen uit de maatschapsovereenkomst die inhouden dat besluiten aangaande het bestuur gezamenlijk moeten worden genomen. Zo heeft [gedaagde] zonder toestemming van [eiser] het uurloon van een zzp’er verhoogd. Dit alles brengt de maatschap ernstige schade toe en moet er volgens [eiser] toe leiden dat er, in afwachting van de bodemprocedure, een noodmaatregel moet worden getroffen. Daar komt nog bij dat de onderneming die per 1 januari 2022 in de maatschap is ingebracht, al sinds 1 augustus 2019 door [eiser] werd gedreven. Hij is de oprichter van de onderneming en heeft ook de handelsnaam ‘ [naam maatschap] ’ en de ondertitel ‘ [naam slogan] ’ bedacht. [gedaagde] heeft zich niet ‘ingekocht’, hoewel de waarde van de door [eiser] ingebrachte onderneming al aanzienlijk was.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de voorzieningenrechter deze zal afwijzen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] baseert haar verweer – kort weergegeven – op het volgende. Zij was vóór de totstandkoming van de maatschap al zeer betrokken bij de oprichting van het bedrijf. [eiser] heeft het bedrijf nooit alleen bestuurd, maar alleen samen met [gedaagde] . De naam ‘ [naam maatschap] ’ is door partijen gezamenlijk bedacht en de slogan/ondertitel ‘ [naam slogan] ’ is door [gedaagde] bedacht. [gedaagde] betwist dat zij de afwezigheid van [eiser] heeft aangegrepen om hem uit het bedrijf te werken. Wel heeft zij de zzp’ers geïnformeerd over de ontstane situatie en is zij genoodzaakt geweest om bij afwezigheid van [eiser] bepaalde beslissingen ter zake de bedrijfsvoering te nemen. [eiser] betwist dat één van de zzp’ers is vertrokken als gevolg van de ontstane onrust. Ter zake het vestigingsadres geldt dat [gedaagde] heeft aangeboden het bedrijf op haar woonadres, op een postadres in Emmeloord en op een postadres in Heerenveen in te schrijven, maar [eiser] heeft daarmee niet ingestemd. [gedaagde] heeft slechts voor één zpp’er een uurloon vastgesteld. Daarbij heeft zij uit bedrijfsbelang gehandeld en daarover heeft ook overleg met [eiser] plaatsgevonden. Vanaf maart 2022 werd de houding van [eiser] steeds lakser en liet hij veel steken vallen. Op 30 maart 2022 heeft hij een e-mail gestuurd aan een aantal zzp’ers, waarin hij hen uitnodigt voor een vergadering om mee te denken over de toekomstplannen van de maatschap. Het versturen van deze e-mail is niet met [gedaagde] gecommuniceerd. Voor haar is hierdoor een vertrouwensbreuk ontstaan. Vanaf mei 2022 begon [eiser] afspraken af te zeggen en taken neer te leggen omdat hij overwerkt en overspannen was. Alle taken kwamen daardoor op de schouders van [gedaagde] terecht. Pas na lang aandringen heeft [eiser] , in oktober 2022, contact opgenomen met een huisarts en is hij gestart met burn-outbegeleiding. In het team heerst grote onvrede over het functioneren van [eiser] . Hij is slecht bereikbaar, reageert niet of pas laat op berichten, neemt de telefoon niet op en belt niet terug. Hij meldt zich regelmatig af voor afspraken of is zonder overleg niet aanwezig. Dit alles wordt bevestigd in verklaringen van een aantal zzp’ers. Daarin wordt ook aangegeven dat zij de samenwerking met de maatschap zullen stoppen in het geval [eiser] deze alleen zal gaan besturen. Nu [eiser] degene is die het meeste te verwijten valt met betrekking tot de verstoorde verhouding tussen partijen, moeten zijn vorderingen vooruitlopend op de uitspraak in de bodemprocedure worden afgewezen. Als niet kan worden vastgesteld wie van partijen het meeste te verwijten valt, moet er een belangenafweging worden gemaakt. Die belangenafweging valt, gelet op de belangen van partijen en het algemeen belang van de maatschap, in het voordeel van [gedaagde] uit. Daarom moet als ordemaatregel [eiser] veroordeeld worden om zijn werkzaamheden te staken.
In reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert – samengevat – bij wijze van voorlopige voorziening, tot een uitspraak in een bodemprocedure in hoogste instantie is gedaan en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser] te veroordelen om de werkzaamheden binnen het bedrijf van de maatschap met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden;
II. [eiser] te verbieden privéopnames te verrichten vanaf de bankrekening van de maatschap;
III. [eiser] te verbieden (financieel) administratieve handelingen te verrichten ten behoeve van de maatschap;
IV. [eiser] te veroordelen om de handelsnaam en de ondertitel/het onderschrift daarvan niet te gebruiken op welke wijze dan ook, ook niet binnen het digitale domein in de naam van websites, op e-mailadressen of anderszins;
V. [eiser] te veroordelen medewerking te verlenen aan de inschrijving van (het bedrijf van) de maatschap op het adres [adres] te [woonplaats 2] , dan wel op een door de voorzieningenrechter te bepalen postadres;
VI. [eiser] te veroordelen om medewerking te verlenen aan het door [gedaagde] verkrijgen van toegang tot alle (digitale) systemen, die gebruikt worden door het bedrijf van de maatschap, en [eiser] te veroordelen om alle inlogcodes en wachtwoorden die toegang geven tot die systemen aan [gedaagde] te verstrekken;
VII. [eiser] te veroordelen om aan [gedaagde] alle administratieve gegevens te verstrekken, die nodig zijn voor het opstellen van de jaarrekening 2022;
VIII. een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat [eiser] in gebreke blijft met de nakoming van dit vonnis tot een maximum van € 25.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente
IX. veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.6.
Voor de onderbouwing van deze vorderingen wordt verwezen naar hetgeen [gedaagde] bij haar verweer in conventie heeft aangevoerd.
3.7.
[eiser] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de reconventionele vorderingen. Voor de onderbouwing van dit verweer wordt verwezen naar hetgeen [eiser] aan zijn vorderingen in conventie ten grondslag heeft gelegd.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie worden deze gezamenlijk behandeld.
4.2.
Uit artikel 14 aanhef onder e van de maatschapsovereenkomst volgt dat de maatschap eindigt door ontbinding door de rechter. Uit artikel 14A volgt dat in dat geval de minst verwijtbare vennoot het recht heeft het aandeel van de andere vennoot in de activa van de vennoot over te nemen en de activiteiten van de maatschap onder dezelfde naam voort te zetten. Hierover zal in een bodemprocedure beslist moeten worden.
4.3.
Het is de voorzieningenrechter voldoende gebleken dat de onderlinge verhouding tussen partijen dusdanig gebrouilleerd is dat het gezamenlijk besturen van de onderneming niet meer mogelijk is, dat er ten aanzien van een aantal belangrijke besluiten, zoals het inschrijfadres van (de onderneming van) de maatschap en de vaststelling van de jaarrekening, sprake is van een impasse en dat dit alles leidt tot spanningen en onrust in de organisatie en bij de met de maatschap samenwerkende zzp’ers. De vorderingen van partijen komen er kort gezegd op neer dat de wederpartij tijdelijk, als ordemaatregel in afwachting van de bodemzaak, zijn of haar werkzaamheden binnen de onderneming neerlegt en moet meewerken aan een aantal noodzakelijke handelingen. In verband met de bestuurbaarheid en de continuïteit van de maatschap, staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende vast dat partijen een spoedeisend belang hebben bij deze vorderingen. De spoedeisendheid is over en weer bovendien niet betwist.
4.4.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter een ordemaatregel treffen. Deze ordemaatregel zal gelden totdat in een bodemprocedure door de rechtbank is beslist op de ontbinding van de maatschap en de voorzetting daarvan door één van partijen.
4.5.
Partijen maken elkaar over een weer allerlei verwijten en geven elkaar de schuld van het gebrouilleerd raken van de onderlinge verhoudingen en het ontstaan van de impasses. Wie van partijen in dit opzicht het gelijk aan haar zijde heeft, valt binnen het bestek van dit kort geding niet vast te stellen. Dit vraagt om een nader onderzoek naar de feiten, waarvoor dit kort geding zich niet leent. In dit kort geding kan dan ook niet worden vooruitgelopen op een beslissing van de bodemrechter met betrekking tot de vraag wie van partijen zal moeten worden aangewezen als de meest verwijtbare vennoot in de zin van artikel 14A van de maatschapsovereenkomst, op grond waarvan de andere vennoot het voortzettingsrecht van het bedrijf zal worden toegekend.
4.6.
Dit laat onverlet dat de voorzieningenrechter wel een ordemaatregel zal moeten treffen. Bij de vraag welke partij de werkzaamheden in de onderneming tijdelijk zal moeten neerleggen, zal ten eerste rekening moeten worden gehouden met de gebleken beheersdaden in de korte periode dat de maatschap bestaat (iets langer dan één jaar). In artikel 13 van de maatschapsovereenkomst is bepaald dat tijdens arbeidsongeschiktheid van één van de vennoten door de medevennoot de werkzaamheden van de arbeidsongeschikte vennoot zullen worden waargenomen. Vast staat dat [eiser] in ieder geval sinds mei 2022 kampte met overspannenheidsklachten en dat hij daardoor in ieder geval tot december 2022 veelal thuis zat, minder goed bereikbaar was en minder heeft gewerkt. [gedaagde] heeft in deze periode het beheer van de maatschap grotendeels op zich genomen. Niet gebleken is dat [gedaagde] in dit opzicht nalatig is geweest of onkundig met de bedrijfsbelangen is omgesprongen. [eiser] heeft ter zitting ook erkend dat het bedrijf stabiel is gehouden en dat er geen achterstand is ontstaan in het dagelijkse werk. Dit wordt bevestigd in de door [gedaagde] overgelegde verklaringen van zzp’ers. Dat er tijdens de ziekte van [eiser] geen vooruitgang is geboekt met betrekking tot de groeiplannen van het bedrijf, in de zin van het werven van nieuwe cliënten en therapeuten, valt [gedaagde] niet aan te rekenen. Dit viel immers binnen het takenpakket van [eiser] . Van [gedaagde] kon niet verwacht worden dat zij zich, naast het voeren van de dagelijkse leiding, bezighield met het uitvoeren van de groeiplannen. Ook is niet vast komen te staan dat er, zoals [eiser] heeft gesteld, een zzp’er is vertrokken als gevolg van het handelen van [gedaagde] . Uit de schriftelijke verklaring van de betreffende zzp’er (productie 13 bij antwoord) volgt slechts dat zij (nog) niet wil aanhaken bij de maatschap omdat er nog onduidelijkheid bestaat over de aansprakelijkheidsverdeling en dat zij nu eerst de uitkomst van het conflict tussen [eiser] en [gedaagde] wil afwachten.
4.7.
Bij de beoordeling moet voorts rekening worden gehouden met de continuïteit van de onderneming in de periode gelegen tussen deze uitspraak en de uitspraak van de bodemrechter. Uit de overgelegde verklaringen van de zzp’ers volgt dat een vijftal zzp’ers de samenwerking met de maatschap zullen beëindigen in het geval de maatschap aan [eiser] wordt toebedeeld. De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat, in het geval het beheer over de maatschap tijdelijk aan [eiser] wordt toegekend, dit de maatschap schade kan berokkenen in de vorm van vertrekkende zzp’ers en eventueel de aan die therapeuten verbonden cliënten. Beide partijen hebben er belang bij dat dit in afwachting van de bodemzaak zoveel mogelijk wordt voorkomen.
4.8.
De tussen partijen bestaande discussie over de vraag in hoeverre zij betrokken waren bij de opstart van de onderneming vóór de oprichting van de maatschap en over de vraag wie de handelsnaam ‘ [naam maatschap] ’ en de slogan/ondertitel ‘ [naam slogan] ’ heeft bedacht en aan wie de intellectuele eigendomsrechten toekomen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit kort geding niet relevant. Vast staat dat er op dit moment sprake is van een maatschap die voor gemeenschappelijke rekening wordt geëxploiteerd en die handelt onder de naam ‘ [naam maatschap] ’. In deze procedure moet enkel de vraag beantwoord worden welke partij zijn of haar activiteiten in de maatschap tijdelijk, tot de uitspraak in de bodemprocedure, dient te staken. Onderdeel daarvan is ook dat die partij zich (tijdelijk) dient te onthouden van het gebruik van de handelsnaam en de slogan van de maatschap.
4.9.
Nu [gedaagde] het beheer over de maatschap heeft gevoerd gedurende het grootste gedeelte van het bestaan daarvan en de continuïteit van de maatschap in de periode tot de bodemprocedure moet worden gewaarborgd, acht de voorzieningenrechter het gerechtvaardigd om bij wijze van tijdelijke maatregel [eiser] te veroordelen om de werkzaamheden in de onderneming te staken. De vorderingen in reconventie onder I, III, IV, VI en VII worden toegewezen. De vordering in reconventie onder II wordt eveneens toegewezen met dien verstande dat het [eiser] ten behoeve van zijn levensonderhoud blijft toegestaan om maandelijks het in artikel 12 van de maatschapsovereenkomst bedoelde bedrag van € 1.750,- aan privéopnamen te doen. Nu [eiser] zijn werkzaamheden tijdelijk zal neerleggen, acht de voorzieningenrechter een (tijdelijke) inschrijving van de maatschap op het woonadres van [gedaagde] te [woonplaats 2] doelmatig. De vordering onder V in reconventie wordt daarom ook toegewezen. De vorderingen van [eiser] in conventie worden derhalve afgewezen.
4.10.
Voor de goede orde merkt de voorzieningenrechter op dat toewijzing van de vorderingen van [gedaagde] niet afdoet aan hetgeen omtrent de bevoegdheden en het beheer van de maatschap is bepaald in artikel 6 van de maatschapsovereenkomst. De vorderingen van [gedaagde] strekken immers niet zo ver dat haar met uitsluiting van [eiser] het recht wordt toegekend om beheers- en beschikkingsdaden te verrichten waarvoor conform artikel 6 de medewerking van beide vennoten is vereist. Indien [gedaagde] dergelijke daden wil verrichten, dan zal zij zich tot [eiser] moeten wenden. Derhalve wordt [eiser] bij dit vonnis niet verboden om aan dergelijke beheers- en beschikkingsdaden mee te werken.
4.11.
De gevorderde dwangsom wordt toegewezen tot een bedrag van € 250,- per dag en gemaximeerd op € 25.000,-.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] in conventie worden begroot op € 1.079,- aan salaris gemachtigde. Haar kosten in reconventie worden begroot op nihil, omdat de eis in reconventie geen noemenswaardig meerwerk heeft opgeleverd vanwege de nauwe samenhang met de eis in conventie.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.079,- aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
tot het moment waarop in een bodemprocedure door de rechtbank uitspraak is gedaan over de ontbinding van de maatschap en de voortzetting daarvan door één van de partijen:
5.4.
veroordeelt [eiser] om de werkzaamheden binnen het bedrijf van de maatschap met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden;
5.5.
verbiedt [eiser] privéopnames te verrichten vanaf de bankrekening van de maatschap, met dien verstande dat het [eiser] blijft toegestaan om maandelijks het in artikel 12 van de maatschapsovereenkomst bedoelde bedrag van € 1.750,- aan privéopnamen te doen;
5.6.
verbiedt [eiser] (financieel) administratieve handelingen te verrichten ten behoeve van de maatschap;
5.7.
veroordeelt [eiser] om de handelsnaam van de maatschap en de ondertitel/het onderschrift daarvan niet te gebruiken op welke wijze dan ook, ook niet binnen het digitale domein in de naam van websites, e-mailadressen of anderszins;
5.8.
veroordeelt [eiser] medewerking te verlenen aan de inschrijving van (het bedrijf van) de maatschap op het adres [adres] te [woonplaats 2] ;
5.9.
veroordeelt [eiser] om medewerking te verlenen aan het door [gedaagde] verkrijgen van toegang tot alle (digitale) systemen, die gebruik worden door het bedrijf van de maatschap, en veroordeelt [eiser] om alle inlogcodes en wachtwoorden die toegang geven tot die systemen aan [gedaagde] te verstrekken;
5.10.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] alle administratieve gegevens te verstrekken, die nodig zijn voor het opstellen van de jaarrekening 2022;
5.11.
veroordeelt [eiser] tot betaling van een dwangsom aan [gedaagde] van € 250,00 voor iedere dag of dagdeel dat hij in gebreke blijft met de nakoming van dit vonnis tot een maximum van € 25.000,-;
5.12.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
5.13.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.
45353