ECLI:NL:RBMNE:2023:1788

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
UTR 23/1018, UTR 23/1020 en UTR 23/1021
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom en omgevingsvergunning voor bouwproject met opaakglas

Op 22 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een B.V., een voorlopige voorziening heeft gevraagd in verband met een opgelegde last onder dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De last onder dwangsom was opgelegd vanwege het gebruik van opaakglas in de ramen van de eerste drie verdiepingen van een nieuwbouwproject. De voorzieningenrechter heeft de voorlopige voorziening in verband met de last onder dwangsom toegewezen, maar de voorlopige voorziening met betrekking tot de geweigerde aanvraag om een gewijzigde omgevingsvergunning is afgewezen.

De zaak betreft de bouw van 16 woningen op een perceel in Utrecht, waarvoor eerder bouwvergunningen zijn verleend. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom en de weigering van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een overtreding, omdat de ramen in de achtergevel van de woningen in opaakglas moeten worden uitgevoerd volgens de bouwvergunning eerste fase. De voorzieningenrechter heeft echter ook geoordeeld dat er concreet zicht op legalisatie bestaat, omdat verzoekster een aanvraag heeft ingediend voor een wijziging van de bouwtekeningen.

De voorzieningenrechter heeft de last onder dwangsom geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar en het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekster. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/1018, UTR 23/1020 en UTR 23/1021
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2023 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. C.J. Koenen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht(het college), verweerder
(gemachtigden: mr. R.M. Wiersma en mr. C. Immel).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. H. Wols).

Beslissing

  • verwijst het van rechtswege ontstane beroep tegen het primaire besluit van 15 maart 2023 naar het college om als bezwaarschrift in behandeling te nemen;
  • wijst het verzoek in de zaak UTR 23/1018 om voorlopige voorziening toe en
schorst het besluit van 15 maart 2023 tot zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar;
  • wijst het verzoek in de zaak UTR 23/1021 om voorlopige voorziening af;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van twee keer € 365,- aan verzoekster moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 3.832,- aan proceskosten aan verzoekster.

Inleiding

In deze zaken gaat het over de bouw van 16 woningen met een gedeeltelijk ondergrondse stallinggarage op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel) waarvan verzoekster eigenaar is. Hiervoor is op 17 november 2011 een bouwvergunning eerste fase verleend en op 10 april 2017 een bouwvergunning tweede fase. Over de bouwvergunning eerste fase heeft deze rechtbank eerder uitspraak gedaan. [1] Daarbij heeft de rechtbank het besluit van 17 november 2011 in stand gelaten. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) deze uitspraak bevestigd. [2] Deze vergunningen zijn inmiddels onherroepelijk geworden en de bouw van de 16 woningen is bijna gereed.
UTR 23/1018
[derde-partij] woont achter het perceel en heeft het college op 30 november 2022 verzocht om handhavend op te treden tegen de afwezigheid van opaakglas in de ramen van de nieuw gebouwde woonruimten op het perceel aan de zijde van de [straat] .
Omdat een besluit op het handhavingsverzoek uitbleef, heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit bezwaar is door de rechtbank opgevat als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [3] Verzoekster heeft de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 15 maart 2023 heeft het college naar aanleiding van het handhavingsverzoek aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd. De last houdt een verbod in om de appartementen op de eerste drie bouwlagen aan de achterzijde van het perceel op te leveren c.q. in gebruik te laten geven door er personen te laten wonen/verblijven zonder dat de ramen in de achtergevel op de eerste drie bouwlagen in melkglas/opaakglas zijn uitgevoerd conform de bouwvergunning eerste fase. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
UTR 23/1021
Op 19 december 2022 heeft verzoekster een omgevingsvergunning aangevraagd voor een wijziging van de revisietekening van de al verleende bouwvergunning eerste fase naar doorzichtig glas, zodat deze gelijk is aan de verleende bouwvergunning tweede fase.
Met de brief van 6 februari 2023 heeft het college de termijn om op deze aanvraag te beslissen met zes weken verlengd. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 9 maart 2023 heeft het college op de aanvraag beslist. In dit besluit heeft het college de omgevingsvergunning voor het gelijkstellen/wijzigen van de bouwtekeningen die horen bij de verleende bouwvergunningen eerste en tweede fase geweigerd. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
UTR 23/1020
Op 25 januari 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de gemeente en verzoekster waarvan een gespreksverslag is opgemaakt.
Tegen dit gespreksverslag heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Zitting

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken 22 maart 2023 op zitting behandeld. Namens verzoekster is verschenen [A] (directeur), bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij was ook samen met zijn gemachtigde aanwezig. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

UTR 23/1020
1. Verzoekster heeft het verzoek gericht tegen het gespreksverslag van 25 januari 2023 op de zitting ingetrokken. De voorzieningenrechter gaat daar in de uitspraak dan ook niet meer op in.
UTR 23/1019
2. Het beroep van verzoekster tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek van 30 november 2022 heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook betrekking op het alsnog genomen besluit van 15 maart 2023 omdat dit besluit niet aan het beroep tegemoetkomt. De voorzieningenrechter heeft op de zitting de mogelijkheden verkend om onmiddellijk uitspraak te doen in het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 15 maart 2023. De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding om dit beroep niet inhoudelijk af te doen. Gebleken is dat er andere verzoekers tot handhaving, en dus andere belanghebbenden zijn die niet bij deze zaak zijn betrokken. Hierin ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb het van rechtswege ontstane beroep gericht tegen het besluit van 15 maart 2023 naar het college te verwijzen om als bezwaarschrift te behandelen. Daarmee wordt voorkomen dat de andere belanghebbenden een rechtsgang wordt ontnomen.
UTR 23/1018 en UTR 23/1021
3. De kern van de ingediende voorlopige voorzieningen is dat verzoekster duidelijkheid wil hebben over de vraag of de ramen van de woningen op de eerste drie verdiepingen aan de achterzijde van het perceel in opaakglas moeten worden uitgevoerd. Daar is volgens verzoekster haast bij, omdat de woningen op 28/29 maart 2023 worden opgeleverd en een aantal woningen al te koop wordt aangeboden op Funda. Om recht te doen aan de zaken, is het nodig dat de voorzieningenrechter zich nu concentreert op de belangrijkste aspecten. Zoals op de zitting naar voren is gekomen, gaat het verzoekster erom dat zij een voorlopige voorziening wenst gericht tegen de inmiddels genomen inhoudelijke besluiten van 9 en 15 maart 2023. Met instemming van verzoekster heeft de voorzieningenrechter daarom gekozen voor de volgende praktische benadering zoals dat ook op de zitting is besproken.
4. De aanvankelijke voorlopige voorziening onder zaaknummer UTR 23/1018 merkt de voorzieningenrechter aan als een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen de op 15 maart 2023 opgelegde last onder dwangsom. De aanvankelijke voorlopige voorziening onder zaaknummer UTR 23/1021 merkt de voorzieningenrechter aan als een voorlopige voorzieningen hangende het bezwaar tegen de op 9 maart 2023 geweigerde aanvraag om een gewijzigde omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter begint met de last onder dwangsom.
Last onder dwangsom
5. De voorzieningenrechter beoordeelt of de last onder dwangsom wel of niet geschorst moet worden in afwachting van de beslissing die het college nog moet nemen op het bezwaar daartegen. De voorzieningenrechter kijkt daarvoor naar de kans van slagen van het bezwaarschrift en daarmee dus naar de vraag of het besluit rechtmatig is of niet. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemzaak niet.
- Er is sprake van een overtreding
6. Verzoekster stelt dat er geen sprake is van een overtreding, omdat volgens haar met de bouwvergunning tweede fase doorzichtig glas is vergund. De voorzieningenrechter volgt verzoekster hierin niet. Op de tekening behorend bij de bouwvergunning eerste fase staat dat de ramen in de achtergevel van het achterhuis van de eerste drie verdiepingen in opaakglas worden uitgevoerd. Uit de dossierstukken blijkt duidelijk dat het college destijds bij het verlenen van de ontheffing van het geldende bestemmingsplan ‘ [locatie] e.o.’ (het bestemmingsplan) het gebruik van opaakglas in belangrijke mate heeft betrokken bij de ruimtelijke afweging om de bouwvergunning eerste fase te verlenen. De rechtbank en de Afdeling hebben deze vergunning expliciet in stand gelaten die inmiddels onherroepelijk is geworden. In de aanvraag en tekeningen voor de bouwvergunning tweede fase staat weliswaar geen opaakglas meer, maar dat maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat alsnog doorzichtig glas is vergund. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat in het kader van de beoordeling van de bouwvergunning tweede fase alleen aan het Bouwbesluit 2003 en de bouwverordening werd getoetst en dus niet meer aan de ruimtelijke aspecten. Door de ramen in de achtergevel van de woningen op de eerste drie verdiepingen in doorzichtig glas uit te voeren in plaats van opaakglas, wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in afwijking van de verleende bouwvergunning gebouwd. Er is dus sprake is van een overtreding.
7. Dat betekent dat het college in beginsel verplicht is om handhavend op te treden. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden mag het college van handhaving af zien. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als concreet zicht op legalisatie bestaat.
- Er is sprake van concreet zicht op legalisatie
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van concreet zich op legalisatie. Verzoekster heeft op 19 december 2022 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor een wijziging van de tekening van de al verleende bouwvergunning eerste fase naar doorzichtig glas. Deze aanvraag is weliswaar met het besluit van 9 maart 2023 afgewezen, maar op de zitting is gebleken dat het college deze aanvraag beperkt heeft opgevat in die zin dat verzoekster een bestuurlijk rechtsoordeel over het gebruik van doorzichtig glas wilde krijgen. Verzoekster wenste met haar aanvraag echter ook een nieuwe inhoudelijke toets aan het bestemmingsplan met het doel om de bouwvergunning eerste fase voor wat betreft het gebruik van opaakglas te herzien. De aanvraag dient dus ter legalisering van het gebruik van doorzichtig glas voor de ramen van
de eerste drie bouwlagen. Het college heeft op de zitting te kennen gegeven deze inhoudelijke toets aan het bestemmingsplan alsnog in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 9 maart 2023 te zullen verrichten. Daarmee wordt de afwijzing van de aanvraag in bezwaar volledig heroverwogen. In dit verband is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat deze aanvraag niet geweigerd kan worden gezien de toetsingsgronden (weigeringsgronden) waaraan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk moet worden getoetst. Zoals in de eerdere uitspraken over de bouwvergunning eerste fase is geoordeeld, kan voor de vraag of sprake is van een onevenredige aantasting van de woonsituatie van aangrenzende woningen alleen de aanwezigheid van de hoogste meters van het bouwplan worden betrokken. Op grond van het bestemmingsplan is immers de achterbouw in drie bouwlagen (waarbij de gedeeltelijke ondergrondse garage niet meetelt) tot een hoogte van 10 meter altijd toegestaan. [4] Dit betekent dat aspecten zoals privacy in het kader van een belangenafweging alleen een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de afwijking van het bestemmingsplan voor zover dat ziet op de bouwhoogte boven 10 meter en de vierde bouwlaag. Het opaakglas is echter voor de eerste drie verdiepingen vergund. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat er concreet zicht op legalisatie bestaat.
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de last onder dwangsom - op basis van de huidige stand van zaken - in bezwaar niet in stand blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 15 maart 2023 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
De afwijzing van de aanvraag
10. Wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen, brengt mee dat de afwijzing van de aanvraag in bezwaar ook geen stand kan houden. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding voor een nadere voorlopige voorziening dan al hiervoor is getroffen met de schorsing van de last onder dwangsom. De gevraagde voorlopige voorziening om een voorlopige omgevingsvergunning te verlenen is te verstrekkend en zal verzoekster niet meer rechtszekerheid geven ten opzichte van de al getroffen schorsing van de last onder dwangsom. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Conclusie en gevolgen

11. De last onder dwangsom wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat eiseres gedurende de schorsing geen dwangsom verbeurt.
12. Het college moet twee keer het griffierecht aan verzoekster vergoeden, namelijk in de zaken UTR 23/1018 en UTR 23/1021. Verzoekster krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten in deze zaken. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 3.348,- (4 punten (2x verzoekschrift en 2x zitting) met een waarde per punt van
€ 837,-).
12. Verzoekster heeft ook gevraagd om een vergoeding van kosten voor de inschakeling van de deskundige werkzaam bij Alcedo B.V. die aan haar verslag heeft gedaan. Daartoe heeft zij een factuur overgelegd van 21 maart 2023 van een bedrag van € 484,- inclusief btw. Het college heeft zich tegen de vergoeding van de gevraagde kosten niet verzet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster deze kosten in redelijkheid gemaakt, zodat deze voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten moet het college vergoeden.
13. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.832,-.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023 door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:1074.
2.De uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:490.
3.Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 23/1019.
4.De uitspraak van de rechtbank van 13 januari 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:1074 en de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:490.