ECLI:NL:RBMNE:2023:176

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
9917202 UC EXPL 22-3887
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing van schadevergoeding wegens onrechtmatige toegang tot magazijn en ontvreemding van goederen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. De eiseres vorderde schadevergoeding van [gedaagde] wegens het onrechtmatig ontvreemden van 716 wielen uit haar magazijn. De eiseres stelde dat [gedaagde] op 28 januari 2019 zonder toestemming het magazijn betrad en een doos met wielen meenam. De kantonrechter oordeelde dat de camerabeelden voldoende bewijs leverden dat [gedaagde] op die datum in het magazijn was en met een doos in zijn handen het magazijn verliet. De kantonrechter achtte het aannemelijk dat [gedaagde] de wielen had ontvreemd, maar er was onvoldoende bewijs dat hij verantwoordelijk was voor het gehele voorraadverschil. De schade werd geschat op € 400,00, wat de kantonrechter toewijsbaar achtte. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de kosten van de camera die door eiseres was aangeschaft om de schade vast te stellen, alsook tot het verstrekken van omzetgegevens die hij nog in zijn bezit had. De vordering in reconventie van [gedaagde] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9917202 \ UC EXPL 22-3887
Vonnis van 25 januari 2023
inzake
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in reconventie,
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. M.O. de Bont,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in reconventie,
verwerende partij in het incident,
gemachtigde: mr. M.G.M. Muffels.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure na het vonnis in incident van 24 augustus 2022 (hierna: het incidenteel vonnis) blijkt uit:
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties,
- de nadere productie van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 14 december 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De overwegingen van de kantonrechter

2.1.
De kantonrechter blijft bij en bouwt voor op hetgeen in het incidenteel vonnis is overwogen en beslist.
in conventie
de vordering tot betaling van het bedrag van € 8.001,19
de onderbouwing van de vordering
2.2.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van deze vordering dat [gedaagde] zich heimelijk en op onrechtmatige wijze toegang heeft verschaft tot het magazijn van [eiseres] en 716 wielen heeft ontvreemd. [eiseres] baseert dit op de omstandigheid dat uit camerabeelden blijkt dat [gedaagde] op 28 januari 2019 het magazijn in kwam, daar wat heen en weer liep, spullen pakte en het magazijn weer verliet met een doos waarin wielen zaten. Uit nader onderzoek op 4 februari 2019 is gebleken dat vanaf 26 december 2018 (de dag waarop zij de balans had opgemaakt) 716 wielen ontbraken in het magazijn met een totale waarde van € 8.001,19. Uit de verklaring die [gedaagde] tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft afgelegd, blijkt dat hij na het ontslag op staande voet van 8 februari 2018 nog regelmatig in het pand van [eiseres] is geweest zonder dat daartoe aanleiding was. Hij werd vanaf die datum wegens verdenking van fraude niet meer toegelaten tot het werk. Volgens [eiseres] kan het niet anders dan dat [gedaagde] deze wielen heeft ontvreemd. [eiseres] stelt dat [gedaagde] hiermee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en de geleden schade van € 8.001,19 aan haar moet vergoeden.
het verweer
2.3.
[gedaagde] betwist dat hij wielen uit het magazijn van [eiseres] heeft ontvreemd. Hij wijst erop dat de arbeidsovereenkomst pas op 9 mei 2018 rechtsgeldig is geëindigd en dat er tot die datum geen sprake kan zijn geweest van het zich heimelijk en op onrechtmatige wijze toegang verschaffen tot het magazijn. Hij stelt dat hij op verzoek van de heer [A] of de heer [B] alleen één of twee keer wielen uit het magazijn heeft meegenomen om deze af te leveren bij een klant en dat hij verder alleen privéspullen uit het magazijn heeft opgehaald. Hij is ook nog een aantal keer op de werkplek geweest om privé-mailtjes uit zijn zakelijke e-mailaccount te verwijderen. [gedaagde] kan zich niet meer herinneren of hij na 9 mei 2018 nog bij [eiseres] is geweest.
vaststaat dat [gedaagde] op 28 januari 2019 in het magazijn is geweest en met een doos in zijn handen het magazijn heeft verlaten
2.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat gelet op de camerabeelden die [eiseres] in het geding heeft gebracht voldoende vast dat [gedaagde] op 28 januari 2019 in het magazijn van [eiseres] is geweest en het magazijn heeft verlaten met een doos in zijn handen. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat de camerabeelden waarop [gedaagde] is te zien op 28 januari 2019 zijn opgenomen. [eiseres] heeft de factuur van de camera overgelegd, die van 25 januari 2019 dateert. [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij de camera pas heeft gekocht en geïnstalleerd toen na de voorraadtelling in december 2018 bleek dat er spullen waren verdwenen. Mr. De Bont heeft daarnaast nog verklaard dat op de camerabeelden waarover hij beschikt de datum 28 januari 2019 en een tijdstip tussen 17.50 en 18.06 uur zichtbaar is. [gedaagde] heeft het tijdstip en de datum van de camerabeelden niet betwist.
[gedaagde] had geen deugdelijke reden om die dag in het magazijn met een doos in zijn handen rond te lopen
2.5.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling geen verklaring gegeven voor het feit dat hij die dag nog in het magazijn van [eiseres] rondliep. Hij heeft niet gesteld dat hij toen persoonlijke spullen heeft opgehaald. [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [gedaagde] tot mei/juni 2018 nog privéspullen uit het magazijn heeft opgehaald, maar na die tijd niet meer. Dat is door [gedaagde] niet betwist.
2.6.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling wel betwist dat hij de doos die hij in zijn handen had mee naar buiten heeft genomen. Hij heeft desgevraagd verklaard dat het zomaar zou kunnen dat hij de doos op de balie heeft neergezet omdat hij moest worden afgehaald en dat er geen andere opties zijn.
2.7.
De kantonrechter acht deze verklaring van [gedaagde] echter niet aannemelijk. Zonder nadere toelichting - die [gedaagde] niet heeft gegeven - valt niet in te zien waarom [gedaagde] op 28 januari 2019 nog in het magazijn werkzaamheden ten behoeve van [eiseres] zou verrichten, terwijl hij vanaf 8 februari 2018 al niet meer werd toegelaten tot zijn werkzaamheden en zijn dienstverband op 9 mei 2018 door middel van een vaststellingsovereenkomst is geëindigd. De kantonrechter gaat er gelet hierop van uit dat [gedaagde] op 28 januari 2019 geen deugdelijke reden had om in het magazijn van [eiseres] met een doos in zijn handen rond te lopen.
[gedaagde] heeft de wielen die in de doos zaten weggenomen en hiermee onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld
2.8.
[eiseres] heeft een verklaring en een overzicht van de heer [C] van 8 februari 2021 in het geding gebracht, waarin [C] verklaart dat hij op 29 januari 2019 heeft vastgesteld dat er goederen met een verkoopwaarde van in totaal € 6.262,20 uit het magazijn ontbraken en dat een week later nadat aangifte bij de politie was gedaan is gebleken dat er nog meer goederen ontbraken met een verkoopwaarde van in totaal € 1.738,99. Dat is opgeteld € 8.001,19. [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat hij zelf heeft gezien dat er na de voorraadtelling in december 2018 goederen uit het magazijn waren verdwenen. [eiseres] heeft verder tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat er in het boekhoudsysteem een gesloten systeem is van de in- en uitgaande goederen en dat er desondanks goederen ontbraken. De kantonrechter acht het gelet op deze verklaringen aannemelijk dat er na de voorraadtelling wielen uit het magazijn zijn weggenomen. [gedaagde] heeft niet betwist dat er in de doos die hij blijkens de camerabeelden op 28 januari 2019 in zijn handen had, wielen zaten. Nu [gedaagde] geen goede reden heeft gegeven voor het feit dat hij die dag in het magazijn van [eiseres] rondliep met een doos wielen in zijn handen en er na de voorraadtelling wielen uit het magazijn zijn verdwenen, staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat [gedaagde] de wielen die in deze doos zaten heeft weggenomen. Hij heeft daarmee onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld en dient de waarde van de wielen die in deze doos zaten aan [eiseres] te vergoeden.
er is onvoldoende bewijs dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor het hele voorraadverschil
2.9.
Er is echter onvoldoende bewijs dat [gedaagde] ook de andere wielen die na de voorraadtelling ontbraken heeft weggenomen. Daarvan zijn immers geen camerabeelden. Het enkele feit dat er wielen uit het magazijn ontbreken en [gedaagde] op 28 januari 2019 zonder deugdelijke reden in het magazijn is geweest, is onvoldoende om op basis daarvan te kunnen concluderen dat [gedaagde] voor het hele voorraadverschil verantwoordelijk is. Gelet hierop is de vordering van [eiseres] tot schadevergoeding alleen toewijsbaar voor de waarde van de wielen die in de doos zaten die [gedaagde] op 28 januari 2019 heeft weggenomen.
de schade wordt schattenderwijs vastgesteld
2.10.
Nu onbekend is hoeveel wielen er in de betreffende doos zaten en wat de waarde daarvan is, zal de kantonrechter de omvang van de schade op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) schatten op basis van de volgende uitgangspunten.
2.11.
[A] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de doos die [gedaagde] blijkens de camerabeelden op 28 januari 2019 in zijn handen had een afmeting heeft van 40x30x30 centimeter. Volgens [A] hebben de wielen die in het magazijn zijn opgeslagen een diameter van 5 tot 20 centimeter. Ze liggen los in de schappen of in een doos. Er passen - afhankelijk van de grootte - zo’n 6 tot 75 wielen in een doos. Dit alles is door [gedaagde] niet betwist. Nu op de camerabeelden is te zien dat de doos die [gedaagde] droeg nagenoeg vol zat en zo zwaar was dat [gedaagde] moeite had hem te tillen, gaat de kantonrechter er schattenderwijs van uit dat er 40 wielen in de doos hebben gezeten. De gemiddelde verkoopprijs van de wielen die blijkens de verklaring van [C] op 29 januari 2019 ontbraken, is afgerond € 10,00. De kantonrechter stelt de schade daarom vast op € 400,00. De vordering van [eiseres] zal tot dat bedrag worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 29 januari 2019 zal ook worden toegewezen.
de vordering tot vergoeding van de kosten van de camera
de vordering
2.12.
[eiseres] vordert vergoeding van de kosten van de camera en toebehoren die zij heeft aangeschaft toen na de voorraadtelling bleek dat er spullen uit het magazijn waren verdwenen. Zij vordert een bedrag van € 131,97 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
de beoordeling
2.13.
De kantonrechter stelt vast dat het gaat om kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Gelet op het geconstateerde grote voorraadverschil heeft [eiseres] de camera in redelijkheid kunnen aanschaffen. Het gevorderde bedrag is naar het oordeel van de kantonrechter redelijk en is aan de hand van de factuur van 25 januari 2019 onderbouwd. Nu vaststaat dat [gedaagde] jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door op 28 januari 2019 een doos met wielen met een geschatte waarde van € 400,00 weg te nemen, is het redelijk dat [gedaagde]
de kosten van de camera aan [gedaagde] vergoedt. De vordering tot betaling van het bedrag van € 131,97 inclusief btw wordt daarom toegewezen, evenals de gevorderde wettelijke rente.
de vordering tot het verstrekken van bescheiden op grond van de vaststellingsovereenkomst
de vordering en de onderbouwing daarvan
2.14.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot het verstrekken van alle bescheiden, papieren en documenten met betrekking tot [eiseres] die [gedaagde] nog in zijn bezit heeft, zoals onder meer alle bedrijfspapieren ter zake belastingen en omzetgegevens van [eiseres] , een en ander zoals bedoeld onder punt 33 van de dagvaarding, op straffe van een door [gedaagde] te verbeuren dwangsom van € 2.500,00 per dag dan wel dagdeel dat hij ten aanzien van het gewezen vonnis geheel of gedeeltelijk in gebreke is gebleven daaraan te voldoen.
2.15.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van deze vordering dat partijen in de beëindigingsregeling die zij op 9 mei 2018 hebben getroffen en die is vastgelegd in het proces-verbaal van die datum, onder meer het volgende hebben afgesproken:
“ [gedaagde] levert binnen 14 dagen na heden de bedrijfspapieren ter zake van de belastingen en de omzetgegevens van [eiseres] in bij de accountant, de heer [D] . Daarna heeft [gedaagde] , na hij meedeelt, geen stukken meer van [eiseres] ;”
[eiseres] stelt dat de heer [D] deze stukken nooit heeft ontvangen. Omdat het belangrijke en vertrouwelijke bedrijfsgegevens betreft en het simpelweg tussen partijen is overeengekomen, stelt [eiseres] dat zij er recht op en belang bij heeft dat de gemaakte afspraak wordt nagekomen.
het verweer
2.16.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij geen belastingpapieren van [eiseres] in zijn bezit heeft. Op de vraag van de kantonrechter waarom dan in de beëindigingsovereenkomst is afgesproken dat hij de bedrijfspapieren ter zake de belastingen bij de heer [D] zou inleveren, heeft hij verklaard dat hij dit niet meer weet en dat hij waarschijnlijk heeft gezegd dat, als hij die gegevens thuis heeft, hij ze dan zal afgeven. [gedaagde] heeft wel bevestigd dat hij beschikt over een rode ordner met omzetgegevens van [eiseres] die hij nog niet heeft teruggegeven.
de vordering is ten aanzien van de omzetgegevens toewijsbaar
2.17.
Nu [gedaagde] heeft ontkend dat hij nog belastingpapieren van [eiseres] in zijn bezit heeft en [eiseres] haar stelling dat dit wel het geval is niet nader heeft onderbouwd, anders dan door te verwijzen naar de beëindigingsovereenkomst, is in deze procedure niet komen vast te staan dat [gedaagde] deze stukken nog onder zich heeft. De vordering kan daarom ten aanzien van de belastingpapieren niet worden toegewezen. Aangezien [gedaagde] wel heeft erkend dat hij nog een rode ordner met omzetgegevens van [eiseres] thuis heeft liggen, is de vordering ten aanzien van deze omzetgegevens wel toewijsbaar. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen tot een bedrag van € 250,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis niet aan de veroordeling tot het verstrekken van deze stukken voldoet, tot een maximum van € 2.500,00.
de vordering tot vergoeding van de (daadwerkelijke) proceskosten
de vordering
2.18.
[gedaagde] is de partij die in conventie grotendeels in het ongelijk wordt gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. [eiseres] vordert primair [gedaagde] te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand in deze procedure waaronder begrepen het voorlopig getuigenverhoor, zijnde € 4.172,26, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten. Zij vordert subsidiair vergoeding van deze kosten conform het liquidatietarief.
toetsingskader
2.19.
De kantonrechter stelt ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten voorop dat een rechter in de regel bij het opleggen van een proceskostenveroordeling het zogenoemde ‘liquidatietarief’ dient te volgen. Alleen in buitengewone omstandigheden, waarbij gedacht moet worden aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad, mag de rechter een partij veroordelen in de werkelijke kosten die aan de zijde van de andere partij zijn gevallen. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als grond voor een vergoedingsplicht ter zake van alle in verband met een procedure gemaakte kosten kan ingeval van een eiser die een vordering instelt eerst sprake zijn als het instellen van die vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dit doet zich pas voor als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
2.20.
Hetzelfde geldt ten aanzien van een verweerder die zich in een geding tegen de vorderingen of verzoeken van de eiser of verzoeker verdedigt. Het gevoerde verweer kan daarom pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren, als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de verweerder zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Ook hier past terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, omdat ook de verweerder het mede door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter heeft, hetgeen omvat dat hij zich in rechte mag verdedigen.
2.21.
Naar het oordeel van de kantonrechter doet de situatie zich niet voor dat het verweer van [gedaagde] , gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van [eiseres] achterwege had behoren te blijven. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] in deze procedure grotendeels in het ongelijk is gesteld, is hiervoor onvoldoende. De kantonrechter zal de proceskosten aan de zijde van [eiseres] daarom aan de hand van het liquidatietarief tot aan dit vonnis als volgt begroten:
- kosten van de dagvaarding
103,33
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
496,00
(4 punten × € 124,00)
Totaal
1.113,33
De vier punten die in aanmerking zijn genomen voor het berekenen van het salaris gemachtigde hebben betrekking op het verzoekschrift voor het voorlopig getuigenverhoor, het bijwonen van het voorlopig getuigenverhoor, de dagvaarding en het bijwonen van de mondelinge behandeling.
2.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
2.23.
[gedaagde] vordert in reconventie primair veroordeling van [eiseres] in de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten. Hij vordert subsidiair veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure volgens het liquidatietarief.
2.24.
[eiseres] concludeert tot afwijzing van deze vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.25.
Zoals in conventie onder 2.18 is overwogen, geldt [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en wordt hij daarom veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [eiseres] . Er is daarom geen aanleiding om [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde] te veroordelen. Deze vordering van [gedaagde] wordt daarom afgewezen.
2.26.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] in reconventie, die tot dit vonnis worden begroot op € 155,50 (1 punt x tarief € 311,00 x 0,5) voor salaris gemachtigde.
in conventie en in reconventie
2.27.
[gedaagde] heeft primair verzocht het vonnis in conventie en in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat executie van een toewijzend vonnis zonder meer zal leiden tot substantiële financiële schade aan zijn kant. Hij heeft subsidiair verzocht aan de uitvoerbaarheid bij voorraad op de voet van artikel 233 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de voorwaarde te verbinden dat door [eiseres] tot een door de kantonrechter te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld.
2.28.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] zijn financiële situatie niet nader heeft onderbouwd, waardoor niet is komen vast te staan dat executie van dit vonnis bij hem tot substantiële financiële schade zal leiden. [eiseres] heeft er van haar kant belang bij om de schade die zij door toedoen van [gedaagde] heeft geleden vergoed te krijgen. Dit vonnis zal daarom zowel in conventie als in reconventie zonder nadere voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 29 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen de kosten van de camera en toebehoren van € 131,97 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 25 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om de rode ordner met omzetgegevens van [eiseres] die hij nog in zijn bezit heeft aan [eiseres] af te geven, op straffe van een door [gedaagde] te verbeuren dwangsom van € 250,00 per dag dan wel dagdeel dat hij na de betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis begroot op € 1.113,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 62,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.7.
wijst de vordering af;
3.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis begroot op € 155,50;
in conventie en in reconventie
3.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.