ECLI:NL:RBMNE:2023:1757

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
553784
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over onroerende goederen en dwangsommen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiseres, die sinds 2003 een erfpachtcontract heeft met gedaagde, een kort geding aangespannen. Het erfpachtcontract eindigde formeel op 31 oktober 2018, maar eiseres wenste het contract voort te zetten, wat door gedaagde werd afgewezen. Dit leidde tot een langdurig juridisch conflict, waarbij eiseres uiteindelijk tot de Hoge Raad heeft geprocedeerd. In een arrest van 30 juni 2020 werd eiseres veroordeeld tot ontruiming van het perceel, met een dwangsom van € 2.000,- per dag, tot een maximum van € 250.000,-. Eiseres heeft geen actie ondernomen om de gebreken aan de opstallen te herstellen, waardoor de dwangsom is opgelopen tot het maximum.

Gedaagde heeft beslag gelegd op de bankrekeningen en onroerend goed van eiseres, waaronder een landgoed. Eiseres vordert in dit kort geding onder andere een verbod op de executiemaatregelen en de openbare verkoop van het landgoed. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van een noodtoestand of dat er nieuwe feiten zijn die de eerdere oordelen zouden kunnen veranderen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiseres af, waardoor de openbare verkoop van het landgoed kan doorgaan.

De proceskosten worden aan eiseres opgelegd, aangezien zij ongelijk heeft gekregen in deze procedure. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten aan de zijde van gedaagde vastgesteld op € 1.755,00, met een veroordeling in de nakosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/553784 / KG ZA 23-119
Vonnis in kort geding van 12 april 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats] (gemeente Utrechtse Heuvelrug),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. D.J.W. Feddes te Alphen aan den Rijn,
tegen
[gedaagde],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.H.W. Le Large te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met als bijlagen producties 1 tot en met 31;
- de namens [eiseres] ingebrachte producties 32 en 33;
- de namens [gedaagde] ingebrachte producties 1 tot en met 16;
- de namens [eiseres] ingebrachte producties 34 tot en met 39;
- de mondelinge behandeling op 29 maart 2023;
- de pleitnota van [eiseres] ;
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Hierna volgt dit vonnis.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[eiseres] heeft sinds 2003 een erfpachtcontract met [gedaagde] van een
derde partij overgenomen. Zij heeft ook de opstallen, bestaande uit een restaurant,
tabaksschuur en een bedrijfswoning, van die partij gekocht. Het erfpachtcontract eindigde formeel op 31 oktober 2018. [eiseres] wilde het contract graag voortzetten, maar [gedaagde] wilde dat niet. Dat heeft geleid tot een langdurig conflict tussen partijen waarbij [eiseres] tot en met de Hoge Raad heeft geprocedeerd. Zij vorderde onder meer verlenging van het contract dan wel een hogere vergoeding voor de opstallen.
2.2.
Het hof heeft in zijn arrest van 30 juni 2020 de veroordeling door de rechtbank tot ontruiming van het perceel door [eiseres] aangepast en [eiseres] veroordeeld het gehele in erfpacht ontvangen perceel inclusief alle opstallen leeg en ontruimd van alles wat (zich) daarop, daaraan en daarin vanwege haar bevindt in goede staat op te leveren, uiterlijk op 1 januari 2021, mits [gedaagde] uiterlijk op 1 december 2020 een vergoeding van € 390.000,- aan [eiseres] heeft betaald, met afgifte van alle sleutels. De door de rechtbank aan de veroordeling tot ontruiming verbonden dwangsom verbonden van € 2.000,- per dag met een maximum van € 250.000,- heeft het hof in stand gelaten. Tegen deze uitspraak heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld.
2.3.
Medio 2021 (de procedure bij de Hoge Raad liep toen nog) hebben partijen gesproken over de verwachtingen van de staat van de opstallen in het geval [eiseres] het perceel dat zij in erfpacht had, zou moeten ontruimen. Partijen zijn toen overeengekomen dat Monumentenwacht Zuid-Holland (hierna: Monumentenwacht) de opstallen zou opnemen. Dit is op 16 september 2021 gebeurd.
2.4.
Op 11 mei 2022, na afloop van de procedure bij de Hoge Raad, is aan [eiseres] de ontruiming aangezegd per 7 juni 2022. [gedaagde] had daarvóór de door het hof bepaalde vergoeding aan [eiseres] betaald. Op 7 juni 2022 is daadwerkelijk ontruimd. Van de staat van het restaurant, de bedrijfswoning en de tabaksschuur per die datum is een proces-verbaal met foto's opgemaakt door de deurwaarder. Ook heeft op die dag Monumentenwacht opnieuw een inspectie uitgevoerd op verzoek van [gedaagde] . De bevindingen zijn vastgelegd in een tweede rapport. Op grond van dat tweede rapport heeft [gedaagde] [eiseres] bij brief van 1 juli 2022 meegedeeld dat de deurwaarder de dwangsommen zal aanzeggen en dat zij vasthoudt aan herstel door [eiseres] van een aantal in de brief opgesomde gebreken op uiterlijk 1 augustus 2022. Nog dezelfde dag heeft de deurwaarder deze brief en de uitspraken van de rechtbank, het hof en de Hoge Raad in de bodemprocedure aan [eiseres] betekend.
2.5.
[eiseres] heeft daarop [gedaagde] in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Bij vonnis van 19 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vordering van [eiseres] op grond van artikel 611d Rv over de aan haar opgelegde dwangsom en de overige vorderingen van [eiseres] (gericht op het stoppen van de executie) afgewezen.
2.6.
Het vonnis van 19 augustus 2022 is in hoger beroep door het hof bekrachtigd bij arrest van 15 november 2022 (zaaknummer 200.316.353). Op diezelfde dag heeft het hof ook een arrest gewezen inzake een vordering ex artikel 611d Rv (zaaknummer 200.315.333). Omdat de dwangsom is opgelegd door het hof oordelend als bodemrechter in hoger beroep was het hof als voorzieningenrechter ook niet bevoegd te oordelen over de vordering. [eiseres] heeft eind maart 2023 [gedaagde] gedagvaard in een bodemprocedure bij het hof met een vordering tot opheffing dan wel matiging van de dwangsommen op grond van artikel 611d Rv.
2.7.
[eiseres] heeft na het vonnis van 19 augustus 2022 en de arresten van 15 november 2022 geen actie ondernomen om de gebreken aan de opstallen te herstellen. De dwangsom is inmiddels opgelopen tot het maximum van € 250.000,-. [gedaagde] wil dat [eiseres] de dwangsom betaalt. [eiseres] wil niet betalen en zegt ook niet te kunnen betalen. [gedaagde] heeft daarom beslag gelegd op de bankrekeningen van [eiseres] en op onroerend goed van [eiseres] , namelijk het landgoed ‘ [naam landgoed] ’ in [plaats] . Op het terrein van [naam landgoed] bestaat onder andere een groepsaccommodatie en een ‘ [naam accomodatie] ’ (hierna: [naam accomodatie] ). Het beslag op de bankrekeningen heeft geen doel getroffen, omdat de bank het geld van [eiseres] heeft gebruikt voor de aflossing van de hypotheek op [naam landgoed] . [gedaagde] heeft de notaris opdracht gegeven over te gaan tot de executieverkoop van [naam landgoed] .
2.8.
[eiseres] wil dit voorkomen en vordert in deze procedure, uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat:
I. executiemaatregelen, in het bijzonder de aangekondigde openbare verkoop van [naam landgoed] , te verbieden, althans op te heffen, althans [gedaagde] direct te verbieden om die voort te zetten, althans de openbare verkoop en eventuele andere executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden, althans te schorsen en geschorst te houden, op straffe van een dwangsom van € 75.000,-;
II. [gedaagde] te gebieden om opdracht te geven aan de notaris de openbare verkoop van [naam landgoed] per direct in te trekken;
III. [gedaagde] te gebieden het beslag op [naam landgoed] en [naam accomodatie] en de bankrekeningen op te heffen;
IV. [gedaagde] te gebieden om toestemming te verlenen voor en mee te werken aan onderhandse verkoop en levering van [naam accomodatie] op straffe van een dwangsom van € 75.000,-;
V. voor zover de vorderingen onder I tot en met IV niet toewijsbaar zijn, [eiseres] in staat te stellen om [naam accomodatie] onderhands te verkopen, of in ieder geval verkoop van [naam landgoed] te voorkomen of te staken of gestaakt te houden;
VI. te veroordelen in de proces- en nakosten.
2.9.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, dan wel de vordering af te wijzen met veroordeling van in de proces- en nakosten.
2.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering en is door [gedaagde] ook niet weersproken.
Toetsingskader
3.2.
De voorzieningenrechter kan de executie slechts verbieden als [gedaagde] geen redelijk te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. Dat kan het geval zijn als de uitspraak 1) klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of als 2) na de uitspraak feiten of omstandigheden bekend worden waardoor bij [eiseres] een noodtoestand zal ontstaan zodat directe tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. [eiseres] heeft in dit geval een beroep gedaan op beide gevallen.
Misslag
3.3.
In dit geschil tussen partijen is al in een eerder kort geding door zowel de voorzieningenrechter in deze rechtbank als door het hof geoordeeld dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar verplichting om de opstallen in goede staat op te leveren. In dit nieuwe kort geding ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om dit opnieuw uitgebreid te beoordelen. [eiseres] heeft namelijk geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die de eerdere beoordelingen anders maken. Op de zitting heeft zij bij monde van haar advocaat toegelicht dat er sprake is van een kennelijke misslag in het arrest van 30 juni 2020 en dat daarom geen dwangsommen zijn verschuldigd. Deze kennelijke misslag heeft [eiseres] verder niet onderbouwd en blijkt ook verder nergens uit.
Noodtoestand
3.4.
[eiseres] voert opnieuw aan dat een noodtoestand zal ontstaan bij voortzetting van de executiemaatregelen. De voorzieningenrechter begrijpt dat voortzetting hiervan ingrijpende gevolgen heeft voor [eiseres] , maar nog steeds is onvoldoende gebleken dat er bij voortzetting van de executie een noodtoestand zal ontstaan.
Andere omstandigheden?
3.5.
[eiseres] heeft verder nog aangevoerd dat [gedaagde] moet meewerken aan de verkoop van alleen [naam accomodatie] . Volgens haar kunnen van de opbrengst hiervan de dwangsommen betaald worden. Zij stelt dat [naam landgoed] en [naam accomodatie] niet als eenheid beschouwd moeten worden en dat losse verkoop van [naam accomodatie] tot de mogelijkheden behoort. [gedaagde] heeft een e-mail van 9 december 2022 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug overgelegd (productie 10 van [gedaagde] ). Uit deze e-mail blijkt dat op het terrein van [naam landgoed] en [naam accomodatie] maximaal één dienstwoning is toegestaan en dat de locatie is bedoeld als groepsaccommodatie en uitsluitend daarvoor gebruikt mag worden. Hieruit volgt dat [naam landgoed] en [naam accomodatie] aan elkaar zijn gekoppeld. Als alleen [naam accomodatie] wordt verkocht, dan heeft dat gevolgen voor de bestemming en het gebruik van [naam landgoed] . [eiseres] heeft ter zitting gesteld dat er andere afspraken met de gemeente zijn gemaakt, maar heeft dit niet onderbouwd met stukken. Ter zitting is ook gebleken dat op dit moment een bestuursrechtelijke procedure loopt waarbij deze situatie een rol speelt. Maar ook daarvan zijn geen gegevens bekend.
3.6.
Voorgaande betekent dat [gedaagde] geen medewerking hoeft te verlenen aan verkoop van alleen [naam accomodatie] . Er is weliswaar een bedrag van € 330.000,- geboden, maar dat is niet voldoende om de dwangsom van € 250.000,- te betalen. Want dat geld moet allereerst gebruikt worden om de hypotheek te betalen. [gedaagde] heeft verder geen redelijk alternatief voor verkoop van [naam landgoed] en [naam accomodatie] als een geheel. [eiseres] is niet met een concreet alternatief gekomen, zoals bijvoorbeeld onderhandse verkoop aan een derde. In het licht van deze omstandigheden maakt [gedaagde] geen misbruik van recht door de notaris de opdracht te geven [naam landgoed] en [naam accomodatie] in het openbaar te verkopen.
Lopende bodemprocedure bij het hof
3.7.
Eind maart 2023 heeft [eiseres] [gedaagde] gedagvaard in een bodemprocedure waarin zij opheffing dan wel matiging van de dwangsommen vordert op grond van artikel 611d Rv. In de uitspraak van 15 november 2022 (zaaknummer 200.315.333) heeft het hof als voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard hierover te oordelen, maar al wel een voorschot genomen op de beoordeling van de vordering. Uit deze overweging ten overvloede volgt dat voor opheffing, matiging of een andere voorziening met betrekking tot de dwangsommen geen grond zou zijn geweest, gelet op de aard en omvang van de nog openstaande opleveringsgebreken, waarvan de herstelkosten nog steeds aanzienlijk zijn. Deze overweging ten overvloede geeft al een indicatie voor de beoordeling van het hof in de lopende bodemprocedure. Omdat ook hiervoor geldt dat er sinds die uitspraak geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om deze bodemprocedure bij het hof af te wachten.
Conclusie
3.8.
Het voorgaande betekent dat de openbare verkoop van [naam landgoed] én [naam accomodatie] doorgang kan vinden. Op die manier kan [eiseres] de dwangsommen aan [gedaagde] betalen. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
Proces- en nakosten
3.9.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.755,00
3.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00;
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.
5148