ECLI:NL:RBMNE:2023:1727

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
C/16/543932 HA ZA 22-454
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onrechtmatige betaling door bestuurder aan zichzelf vanuit vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en een gedaagde, waarbij het geschil draait om de betaling van facturen door de gedaagde, die als bestuurder van de eiseres fungeerde. De eiseres, een vereniging, vorderde een bedrag van € 27.225,00 van de gedaagde, die dit bedrag op 20 juli 2022 aan zichzelf had overgemaakt met een bankpas van de vereniging. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door deze betaling te verrichten, aangezien hij op dat moment geen recht had op de betaling van de facturen. De rechtbank stelde vast dat er geen contractuele afspraken waren gemaakt tussen de eiseres en de gedaagde over de betaling van zijn werkzaamheden, en dat de gedaagde zich bewust was van het feit dat hij zonder subsidie geen recht had op betaling. De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op € 6.278,28 werden begroot. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/543932 / HA ZA 22-454
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 7 april 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. T. Bogers te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D.B. Dubach te 's-Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 14 producties;
- de conclusie van antwoord met 4 producties;
- de akte overlegging producties 5 en 6 van [gedaagde] ;
- de akte overlegging producties 15 tot en met 18 van [eiseres] .
1.2.
Op 7 april 2023 heeft mr. J.R. Hurenkamp, rechter, bijgestaan door mr. M.G. de Vries, griffier, de mondelinge behandeling gehouden. De heren [bestuurder 1] en
[bestuurder 2] , bestuurders bij [eiseres] , waren aanwezig samen met mr. Bogers. De heer [gedaagde] was aanwezig samen met mr. Dubach. Door of namens partijen is antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank en zijn de standpunten nader toegelicht. Zij hebben ook op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de zitting.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de rechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag in hoofdsom van
€ 27.225,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2022 tot de algehele betaling;
2.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiseres] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 6.278,28;
2.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat;
- te vermeerderen met € 90 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
2.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
2.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

3.De gronden van de beslissing

Waar gaat deze zaak over?
3.1.
[gedaagde] was actief binnen het informele netwerk van [naam netwerk] ( [naam netwerk] ). Via een aan [naam netwerk] gelieerde partij, [naam partij] , heeft [gedaagde] in 2018 een subsidie ontvangen van het Stadsfonds van de gemeente Hilversum van € 15.000,00. Deze subsidie is verleend voor de oprichting van [eiseres] door [gedaagde] op 10 oktober 2019. [eiseres] heeft tot doel om de belangen van ondernemers in [locatie] in Hilversum te behartigen.
3.2.
Na de oprichting van [eiseres] is [gedaagde] (coördinatie)werkzaamheden blijven uitvoeren. Hij stond vanaf datum oprichting tot 1 februari 2021 als bestuurder van [eiseres] ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. [eiseres] heeft subsidies ontvangen van het Stadsfonds van de gemeente Hilversum. Uit de verleende subsidies aan [eiseres] heeft [gedaagde] na de oprichting voor zijn werkzaamheden nog twee bedragen ontvangen: € 15.000,00 en € 18.150,00.
3.3.
Partijen verschillen in deze procedure van mening over de vraag of [gedaagde] recht heeft op betaling van drie facturen van ieder € 9.075,00 (inclusief BTW), derhalve € 27.225,00 in totaal, die zien op werkzaamheden van [gedaagde] verricht in 2019 en het eerste kwartaal van 2020. [eiseres] vindt niet dat zij hoeft te betalen, omdat zij met [gedaagde] geen afspraken heeft gemaakt over (de betaling van) zijn werkzaamheden. Zij verwijst hiervoor naar het Stadsfonds, die hiervoor eerder subsidies heeft verleend voor de betaling van [gedaagde] . [gedaagde] vindt van wel, omdat hij hiervoor (mondeling) een overeenkomst van opdracht is aangegaan met [naam netwerk] , [naam partij] en/of [eiseres] , waarbij sprake is geweest van contractsoverneming.
3.4.
Nadat over de drie facturen van [gedaagde] een geschil tussen partijen was ontstaan, heeft [gedaagde] op 20 juli 2022 met een bankpas van [eiseres] een betaling van € 27.225,00 aan zichzelf overgemaakt. [eiseres] heeft [gedaagde] op 29 juli 2022 aangemaand om genoemd bedrag terug te storten. Op 2 augustus 2022 heeft [eiseres] strafrechtelijke aangifte van verduistering gedaan tegen [gedaagde] . Op 12 augustus 2022 heeft [eiseres] conservatoir beslag gelegd op de woning van [gedaagde] .
Wat vindt de rechtbank?
3.5.
De eerste vraag die voorligt, is of [gedaagde] recht heeft op betaling van zijn drie facturen voor door hem verrichtte (coördinatie)werkzaamheden voor [eiseres] . De rechtbank oordeelt van niet. [gedaagde] stelt dat hij hierover mondelinge afspraken heeft gemaakt met [naam netwerk] , [naam partij] en/of [eiseres] , die via contractsoverneming zijn overgegaan. Die afspraken zijn door [eiseres] gemotiveerd betwist. Hierop heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd wanneer die afspraken zouden zijn gemaakt en met wie. De passages in de subsidieaanvragen over de werkzaamheden van [gedaagde] , en het doorbetalen van die subsidies door [naam partij] en [eiseres] aan [gedaagde] , zijn in dat kader onvoldoende om aan te nemen dat [eiseres] een eigen overeenkomst van opdracht met [gedaagde] heeft aanvaard op grond waarvan zij – ook zonder toekenning van subsidie(s) door het Stadsfonds – [gedaagde] diende te betalen voor zijn werkzaamheden.
3.6.
Het dossier wijst er juist op dat deze afspraken tussen [gedaagde] en [eiseres] ontbreken: uit de overgelegde stukken blijkt dat het de bedoeling was dat de werkzaamheden van [gedaagde] uit de toegekende subsidies door het Stadsfonds zouden worden betaald. Zo is het bij de eerdere facturen van [gedaagde] ook steeds gegaan: er werd subsidie uitgekeerd door het Stadsfonds en het daarvan bestemde deel voor [gedaagde] werd aan hem uitbetaald door [naam partij] en later [eiseres] .
3.7.
De subsidie is na 23 december 2020 niet meer door het Stadsfonds aan [eiseres] toegekend met het oog op de werkzaamheden van [gedaagde] . [gedaagde] heeft dat onvoldoende betwist. Hoewel [gedaagde] nog ter zitting heeft gewezen op een toegekende subsidie voor camerabewakingssystemen aan [eiseres] , is de rechtbank niet gebleken dat in die subsidie een specifiek bedrag gereserveerd is voor de werkzaamheden van [gedaagde] . Bovendien beschikt de rechtbank niet over de onderliggende stukken van deze subsidietoekenning waar [gedaagde] op wijst. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat [gedaagde] (toen nog bestuurder bij [eiseres] ) zelf ook realiseerde dat hij niet betaald zou worden door [eiseres] bij niet-toekenning van subsidie(s), zoals blijkt uit zijn e-mail van 23 juni 2020, waarin hij schrijft aan zijn medebestuurders:
"Ik speel momenteel op te veel schaakborden (…) Al met al wordt me dit te veel en zal ik een keuze moeten maken. Mede doordat de gemeente Hilversum voor dit jaar ons geen subsidie zal verstrekken (de mail van gisteren van [A] hebben jullie gelezen) betekent dat dat ikvoor nopheel veel uren in [eiseres] heb moeten steken en dus voor 2020niet betaaldzal worden. Ik ben het zat om net als vorig jaar om geld te moeten bedelen en achteraf met een grote financiële domper af moet gaan. Een misser van € 15.000 van de gemeente Hilversum als wel voor € 15.000 via het Stadsfonds die ik in 2020 zou gaan ontvangen. Ook voor 2019 zou ik via Stadsfonds nog geld krijgen uit de toegezegde subsidieverstrekking van € 7.500. Doordat de namen van voorzitter en bestuurslid nog niet formeel zijn bijgeschreven bij de KvK kan dit bedrag, waar ik recht op heb, mij niet worden toegeschreven. Ook met de Projectwethouder [B] heb ik begin vorig jaar hier over gesproken die ook aangaf dat waar mogelijk zij mij zal helpen. (…)
Ondanks de toegezegde steun van [B] heb ik met pijn in het hart doen besluiten om per direct te stoppen met de coördinatiewerkzaamheden voor [eiseres] . Het huis staat en jullie zullen nu een vervolg hierop dienen te geven."
3.8.
[gedaagde] heeft deze e-mail ter zitting zo uitgelegd, dat hij dit alleen schreef met het oog op de situatie dat er geen enkele subsidie meer aan [eiseres] zou worden toegekend. Volgens [gedaagde] is na deze e-mail echter eind 2020 nog een nieuwe subsidie aan [eiseres] uitgekeerd. [eiseres] heeft onderbouwd dat deze toegekende subsidie geen betrekking had op de werkzaamheden van [gedaagde] en specifiek bestemd was voor andere doeleinden. De rechtbank oordeelt daarom dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] na deze e-mail nog subsidie heeft ontvangen, die bestemd was om de werkzaamheden van [gedaagde] (alsnog) te betalen.
3.9.
Er is dus niet komen vast te staan dat er tussen [eiseres] en [gedaagde] een contractuele afspraak bestond, op grond waarvan [gedaagde] al zijn werkzaamheden voor [eiseres] betaald zou krijgen, ongeacht of daarvoor subsidie zou worden verleend. Ook is niet gebleken dat [eiseres] nog subsidie heeft ontvangen voor werkzaamheden van [gedaagde] , die zij niet aan [gedaagde] heeft uitbetaald. [gedaagde] kan daardoor geen aanspraak maken op de betaling van de door hem verstuurde drie facturen voor een totaalbedrag van € 27.225,00.
3.10.
De tweede vraag die voorligt, is of [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door op 20 juli 2022 vanaf de bankrekening van [eiseres] aan zichzelf een bedrag van
€ 27.225,00 te betalen. De rechtbank oordeelt dat dat het geval is. Niet alleen had [gedaagde] eerder al op 23 juni 2020 geschreven dat hij zich realiseerde dat hij zonder de subsidie geen betaling zou ontvangen voor de door hem verrichtte werkzaamheden, ook was het hem vóór 20 juli 2022 duidelijk dat [eiseres] zich op het standpunt stelde hij geen recht had op die betalingen. Zo heeft de advocaat van [eiseres] op 18 juli 2022 nog afwijzend gereageerd op de ingebrekestelling die [gedaagde] op 4 juli 2022 stuurde. Verder was [gedaagde] eerder al gevraagd om de bankpas van [eiseres] in te leveren, onder meer in de e-mail van 27 november 2020, en had [gedaagde] zich één jaar eerder op 1 februari 2021 uitgeschreven als bestuurder van [eiseres] .
3.11.
Onder deze omstandigheden kon [gedaagde] niet op 20 juli 2022 namens [eiseres] overgaan tot betaling van zijn facturen. Hij wist of behoorde te weten dat hij daar als voormalig bestuurder niet meer toe bevoegd was. Bovendien wist of behoorde hij te weten dat (de bestuurders van) [eiseres] die betaling niet wilde verrichtten. Dat de machtiging van [gedaagde] bij de bank van [eiseres] nog niet was ingetrokken en hij dus praktisch in staat was tot de betaling, zoals hij heeft aangevoerd, maakt dat niet anders, omdat die machtiging niets zegt over de vraag of [gedaagde] ook bevoegd was om namens [eiseres] die betaling te doen.
3.12.
Dat brengt mee dat de vordering van [eiseres] van € 27.225,00 toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de betaling op 20 juli 2022. Dat is de schade die [eiseres] lijdt als gevolg van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] .
3.13.
Tot slot heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat, voor zover een contractuele afspraak zou ontbreken en hij zou moeten terugbetalen, [eiseres] dan ongerechtvaardigd is verrijkt door de werkzaamheden van [gedaagde] . [gedaagde] zou deze buitencontractuele vordering daarom kunnen verrekenen met de betaling die hij op 20 juli 2022 aan zichzelf heeft verricht. De rechtbank gaat daar niet in mee. Als [gedaagde] al redelijkerwijs recht zou hebben op een vergoeding voor zijn werkzaamheden, dan kan deze vergoeding in ieder geval niet meer bedragen dan de vergoeding die de andere bestuurders ontvangen voor hun werkzaamheden voor [eiseres] , omdat van een afwijkende afspraak tussen [gedaagde] en [eiseres] niet is gebleken. Door [gedaagde] is niet betwist dat de bestuurders van [eiseres] op onbezoldigde basis werken en enkel een vrijwilligersvergoeding ontvangen, gelet op de aard van de vereniging en haar activiteiten. [gedaagde] heeft daarom onvoldoende onderbouwd dat hij nog een vordering heeft op grond van ongerechtvaardigde verrijking, zodat zijn beroep op verrekening in dit kader, faalt.
Moet [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten betalen?
3.14.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Bij de beoordeling van deze vordering stelt de rechtbank voorop dat het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing is, aangezien de vordering van [eiseres] strekt tot schadevergoeding. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld dat zij werkzaamheden heeft verricht die op grond van het Rapport Voorwerk II, bijgesteld in het Rapport BGK-Integraal, aanvullend voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden afgewezen.
Wie moet de proceskosten betalen?
3.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 6.278,28, bestaande uit € 103,33 aan kosten dagvaarding, € 2.837,00 aan griffierecht, € 1.805,95 aan beslagkosten en € 1.532,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief van € 766,00). De nakosten worden begroot op € 173,00 zonder betekening en verhoogd met € 90,00 en de explootkosten in geval van betekening.
3.16.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J.R. Hurenkamp, rechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 april 2023, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op