ECLI:NL:RBMNE:2023:1726

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
C/16/535473 / HA ZA 22-135
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid adviseur bij misgelopen aanbesteding en schadevergoeding

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2023, staat de aansprakelijkheid van een adviseur centraal die betrokken was bij een misgelopen aanbesteding voor het Ministerie van Defensie. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had de adviseur ingeschakeld om haar te ondersteunen bij de inschrijving op een aanbesteding. De rechtbank oordeelt dat de adviseur toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen, omdat zij een verkeerd prijsformulier heeft geüpload, wat leidde tot het ongeldig verklaren van de inschrijving van de eiseres. De rechtbank concludeert dat er sprake was van een gedeelde verantwoordelijkheid tussen de eiseres en de adviseur, waarbij de adviseur aansprakelijk is voor de schade die de eiseres heeft geleden, maar dat een deel van de schade voor rekening van de eiseres blijft vanwege eigen schuld. De eiseres vorderde een schadevergoeding van € 300.000,00, maar de rechtbank kent uiteindelijk een schadevergoeding van € 8.525,25 toe, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast worden buitengerechtelijke incassokosten van € 969,53 toegewezen. De proceskosten worden aan de gedaagde opgelegd, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/535473 / HA ZA 22-135
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
tevens h.o.d.n. [handelsnaam 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J. van Mens te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.W. Hooijen te Blaricum.
Partijen zullen hierna [handelsnaam 1] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties (24),
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, alsmede incidentele vordering ex artikel 843a Rv met producties (16)
  • conclusie van antwoord in het incident,
  • het vonnis in incident van 3 augustus 2022,
  • de akte verzoek tot inzage na het leggen van conservatoir bewijsbeslag ex artikel 843a Rv met producties 17 tot en met 19 van [gedaagde] ,
  • de antwoordakte van [handelsnaam 1] ,
  • het vonnis in incident van 14 december 2022,
  • de akte overleggen producties 20 tot en met 30 in de hoofdzaak van [gedaagde] ,
  • de akte overlegging producties 25 tot en met 35, tevens houdende antwoordakte in de hoofdzaak van [handelsnaam 1] .
1.2.
Op 8 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er gezegd is en de advocaten van [handelsnaam 1] en [gedaagde] hebben pleitaantekeningen overgelegd. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Inleiding

2.1.
In deze zaak staat centraal of niet alleen [handelsnaam 1] zelf maar ook [gedaagde] , aan wie [handelsnaam 1] opdracht heeft gegeven om haar te ondersteunen bij de inschrijving op een aanbesteding van het Ministerie van Defensie, verantwoordelijk is voor het uploaden van het verkeerde prijsformulier en daarmee voor het mislopen van de opdracht. Partijen verschillen hierover van mening. Ook het causale verband tussen de fout en de gestelde schade en de omvang van de schade staan ter discussie.
2.2.
De rechtbank komt tot de slotsom dat [handelsnaam 1] zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een gedeelde verantwoordelijkheid van [gedaagde] en [handelsnaam 1] en dat [gedaagde] dus toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [handelsnaam 1] . Dit betekent dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [handelsnaam 1] heeft geleden. Een gedeelte van de te vergoeden schade blijft echter voor rekening van [handelsnaam 1] vanwege eigen schuld aan de zijde van [handelsnaam 1] . Daarnaast geldt dat voor een groot deel van de gevorderde schade niet is gebleken dat deze een gevolg is van de gemaakte fout.
Dit oordeel wordt hierna nader toegelicht.
De aanbesteding van het Ministerie van Defensie
2.3.
[handelsnaam 1] is een in [plaats] gevestigde groothandel in kantoormeubelen en biedt allesomvattende meubeloplossingen voor kantoren en openbare ruimtes.
2.4.
Op basis van de aan haar na aanbesteding gegunde opdracht in 2017 was [handelsnaam 1] de zittende leverancier voor al het meubilair van het Ministerie van Defensie. Deze opdracht liep tot einde 2020, met een mogelijkheid tot verlenging. Van de mogelijkheid tot verlenging is geen gebruik gemaakt. De opdracht werd beëindigd op 1 november 2020.
2.5.
Het Ministerie van Defensie heeft in 2020 een nieuwe openbare aanbesteding uitgeschreven voor het leveren en onderhouden van werkplekstoelen. De aankondiging van die opdracht is op 18 juni 2020 gepubliceerd via TenderNed.
2.6.
De opdracht van de in 2020 uitgeschreven aanbesteding werd opgedeeld in drie percelen, het leveren en onderhouden van:
-perceel 1: werkplekstoelen
-perceel 2: plaat- en standaard vergadermeubilair; en
-perceel 3: horeca, terras, lounge en huiskamer meubilair.
Bij de opdracht uit 2017 was dit anders. Deze omvatte alle drie percelen in dezelfde opdracht.
2.7.
Perceel 1 van de in 2020 uitgeschreven opdracht betrof een opdracht voor een periode van drie jaar, tot en met 2024 met een door het Ministerie van Defensie geschatte opdrachtwaarde van in totaal € 5.600.000,00 exclusief btw, met een maximale waarde van € 7.000.000,00.
De geschatte opdrachtwaarde voor perceel 2 bedroeg € 23.250.000,00 exclusief btw, met een maximale waarde van € 35.000.000,00.
Voor perceel 3 was de geschatte opdrachtwaarde € 9.600.000,00 exclusief btw met een maximale waarde van € 14.500.000,00.
2.8.
[handelsnaam 1] heeft zich ingeschreven voor de opdrachten met betrekking tot percelen 1 en 2. Voor perceel 3 heeft zij geen inschrijving ingediend.
2.9.
Op 8 oktober 2020 heeft het Ministerie van Defensie [handelsnaam 1] bericht dat haar inschrijving, die ziet op perceel 1, als ongeldig terzijde wordt gelegd omdat een verkeerd (oud) prijsformulier was geüpload. Het Ministerie van Defensie heeft de opdracht gegund aan de besloten vennootschap [onderneming 1] B.V., één van de vijf andere aanbieders, naast [handelsnaam 1] .
2.10.
De opdracht voor perceel 2 is om andere redenen niet gegund aan [handelsnaam 1]
De overeenkomst van opdracht tussen [handelsnaam 1] en [gedaagde] d.d. 12 februari 2020
2.11.
[handelsnaam 1] heeft zich voor de inschrijvingsprocedure met betrekking tot perceel 1 laten bijstaan door [gedaagde] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 2] . [gedaagde] had [handelsnaam 1] al eerder bij andere aanbestedingsprocedures begeleid.
2.12.
Op haar LinkedIn-pagina omschrijft [gedaagde] haar werkzaamheden als volgt:
‘Meer omzet door succesvol inschrijven op Europese aanbestedingen en meer winnende offertes! Mijn rol in dit proces loopt uiteen. Het kan zijn dat ik delen van de offerte schrijf, het kan ook zijn dat ik help om het proces te structureren en te managen, of dat ik teksten review en herschrijf. Het hangt af van de onderlinge afspraken die we maken en de capaciteiten van de mensen met wie ik samenwerk. Uiteindelijk zorgen wij samen voor een winnende offerte. (…) Klaar om op alle offerteaanvragen professioneel en gestructureerd in te schrijven en bij het scoren van een opdracht het succesvol te contracteren en te implementeren. (…) Een winnende offerte uitbrengen, dat is de uitdaging waar u voor staat. Als ervaren Bid Manager help ik u graag bij deze mooie taak.’
2.13.
Op 12 februari 2020 is een schriftelijke overeenkomst van opdracht tot stand gekomen tussen [handelsnaam 1] en [gedaagde] . [gedaagde] bevestigde [handelsnaam 1] de samenwerking als volgt:
‘Hartelijke dank voor het vertrouwen en de opdracht om weer te gaan samenwerken aan het succesvol inschrijven op aanbesteding.
Hierbij bevestig ik onze afspraken:
Project: Tender Management Consultant a.i.
Investering: Euro 95,00 per uur
Kilometervergoeding: Euro 0,29 per km
Fee per gunning: Euro 1.200,00 per aanbesteding
Aanvang werkzaamheden: In overleg.
(…)
Op naar winnende inschrijvingen en plezierige samenwerking, ik heb er zin in!
2.14.
In de door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden staat onder meer.
Artikel 10:
’10. Opdrachtgever zal alle voor advisering en voor het verrichten van werkzaamheden benodigde gegevens verschaffen. [handelsnaam 2 (afkorting)] (rechtbank: lees [gedaagde] ) is niet aansprakelijk voor de door haar verrichte Diensten indien deze zijn gedaan op basis van door Opdrachtgever onjuist of onvolledig verstrekte gegevens.’
Artikel 12:
‘ [handelsnaam 2 (afkorting)] zal haar werkzaamheden naar beste kunnen verrichten en daarbij de zorgvuldigheid in acht nemen die van een professionele dienstverlener mag worden verwacht. Indien Opdrachtgever gemotiveerd aantoont dat hij schade heeft geleden door een fout van [handelsnaam 2 (afkorting)] die bij zorgvuldig handelen zou zijn vermeden, is [handelsnaam 2 (afkorting)] voor die schade slechts aansprakelijk tot het bedrag dat in het betreffende geval door de verzekeraar van [handelsnaam 2 (afkorting)] wordt uitgekeerd. Voor zover geen uitkering door verzekeraars plaatsvindt, is de aansprakelijkheid van [handelsnaam 2 (afkorting)] beperkt tot een maximum van het factuurbedrag (excl BTW) voor desbetreffende Diensten zoals schriftelijk overeengekomen in de Overeenkomst, tenzij er aan de zijde van [handelsnaam 2 (afkorting)] sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen grove nalatigheid. Deze aansprakelijkheidsbeperking geldt ook ten behoeve van de door [handelsnaam 2 (afkorting)] ingeschakelde derden, die derhalve een rechtstreeks beroep op deze aansprakelijkheidsbeperking hebben.’
De werkzaamheden van [gedaagde]
2.15.
[gedaagde] heeft bij de uitvoering van haar opdracht samengewerkt met medewerkers van [handelsnaam 1] . Dit waren (in ieder geval) [A] , [B] , [C] , [D] en [E] (hierna ook te noemen: het aanbestedingsteam). [E] is nog steeds werkzaam bij [handelsnaam 1] . Na een reorganisatie zijn de anderen vertrokken. Zij werken inmiddels elders.
2.16.
Naar aanleiding van de aanbestedingsopdracht van het Ministerie van Defensie heeft [handelsnaam 1] in samenwerking met [gedaagde] een aantal vragen gesteld. Vraag 31 bevatte het voorstel om de 24-uursstoelen uit te voeren in leer en stof, in plaats van in kunstleer en stof. Op 23 juli 2020 heeft het ministerie (in zijn Nota van Inlichtingen) geantwoord dat dat voorstel wordt gehonoreerd.
2.17.
Bij die Nota van Inlichtingen was een prijsformulier gevoegd waarin de wijziging van de bekleding van de 24-uursstoelen nog niet was doorgevoerd. [handelsnaam 1] heeft daarop in samenwerking met [gedaagde] op 27 juli 2020 nieuwe vragen aan het ministerie gesteld en daarbij (in vraag 118) op die kwestie gewezen. Daarop heeft het ministerie op 4 augustus 2020 in een tweede Nota van Inlichtingen vermeld dat het prijsformulier alsnog wordt aangepast. Bij die tweede Nota van Inlichtingen was dat formulier – met daarin de correct verwerkte aanpassing – gevoegd.
2.18.
Vervolgens is de inschrijving van [handelsnaam 1] in de aanbestedingsprocedure tot stand gekomen. Abusievelijk is daarbij ten aanzien van de 24-uursstoelen het oude prijsformulier gebruikt, waarin nog sprake was van bekleding in kunstleer en stof, in plaats van in leer en stof. Het ministerie heeft aan [handelsnaam 1] laten weten dat haar inschrijving als ongeldig terzijde is gelegd, omdat deze niet voldeed aan de eisen die in het Beschrijvend Document zijn gesteld, te weten de eis dat het juiste prijsformulier wordt gebruikt.
2.19.
[handelsnaam 1] heeft nog een kort geding (zaak-/rolnummer: C/09/601570/ KG ZA 20/1015) gevoerd tegen het Ministerie van Defensie, om de aanbestedingsprocedure te doen heropenen, maar dat geding heeft zij verloren.
2.20.
Nadat duidelijk werd dat [handelsnaam 1] was uitgesloten voor de aanbesteding van perceel 1 is dit binnen het aanbestedingsteam van [handelsnaam 1] aan de orde is geweest. Uit e-mailberichten kan worden afgeleid dat [E] en [C] vonden dat zij verantwoordelijk waren voor gemaakte fout. [C] heeft zijn excuses aangeboden voor zijn aandeel en [E] heeft daarop gereageerd.
2.21.
[gedaagde] heeft voor haar werkzaamheden voor [handelsnaam 1] in totaal € 66.319,43 inclusief btw gefactureerd, welk bedrag door [handelsnaam 1] is voldaan. Een deel daarvan zag op de werkzaamheden voor de inschrijving op de opdracht voor perceel 1.
Volgens [handelsnaam 1] zag een bedrag van € 16.639,50 exclusief btw (inclusief reiskosten van 400 km x 0,29) op haar werkzaamheden voor perceel 1. Volgens [gedaagde] was dat (exclusief reiskosten) een bedrag van € 14.440,00 exclusief btw, althans € 9.737,50 exclusief btw als de uren die haar medewerker [F (voornaam)] , die met instemming van [handelsnaam 1] was ingeschakeld, buiten beschouwing worden gelaten.
Aansprakelijkstelling [gedaagde]
2.22.
Bij brief van 16 november 2020 heeft [handelsnaam 1] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door [handelsnaam 1] geleden schade als gevolg van het indienen van het verkeerde prijsformulier. Daarbij is [gedaagde] verzocht om de brief door te sturen naar haar aansprakelijk heidsverzekeraar.
2.23.
[gedaagde] heeft bestreden dat zij een fout heeft gemaakt. In een brief van 2 april 2021 schrijft zij dat er ook geen verzekering is die dekking kan bieden en dat, als zij aansprakelijk zou zijn, de aansprakelijkheid op grond van artikel 12 van de algemene voorwaarden beperkt is tot maximaal het factuurbedrag dat zij voor haar diensten heeft gedeclareerd.
2.24.
Op 21 april 2021 heeft [handelsnaam 1] de overeenkomst van 12 februari 2020 tussen haar en [gedaagde] gedeeltelijk ontbonden. De gedeeltelijke ontbinding ziet op de aansprakelijkheidsbeperking uit artikel 12 van de algemene voorwaarden.
Het geschil
2.25.
[handelsnaam 1] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en daarmee aansprakelijk is jegens [handelsnaam 1] ,
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [handelsnaam 1] van een schadebedrag van € 300.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente,
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [handelsnaam 1] van de (na)kosten van het geding.
2.26.
[handelsnaam 1] stelt dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is gekomen in de uitvoering van haar opdracht omdat zij niet heeft voorkomen dat het verkeerde prijsformulier werd ingediend bij het Ministerie van Defensie en de inschrijving van [handelsnaam 1] daardoor ongeldig was. Volgens [handelsnaam 1] is haar daardoor de (op 65% geschatte) kans op het winnen van de aanbestedingsprocedure ontnomen. [handelsnaam 1] stelt dat dit tot gevolg heeft gehad dat zij een kort geding procedure heeft moeten voeren, dat zij omzet en winst is misgelopen en dat zij een reorganisatie moeten doorvoeren die bij het winnen van de aanbestedingsprocedure achterwege had kunnen blijven. [handelsnaam 1] begroot haar schade, met inbegrip van een correctie wegens 30% eigen schuld aan de zijde van [handelsnaam 1] , op € 772.011,00. Zij vordert ‘uit coulance’ echter een bedrag van € 300.000,00 (met wettelijke rente). Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
€ 260.610,00 gederfde winst
€ 11.908,00 reorganisatiekosten
€ 27.482,00 kortgedingkosten
€ 4.628,00 buitengerechtelijke kosten
2.27.
[gedaagde] betwist dat zij aansprakelijk is voor de gemaakte fout. Er bestaat volgens haar ook geen causaal verband tussen de gestelde schade en het haar verweten handelen. Als met het juiste prijsformulier was ingeschreven, had dit niet tot een andere uitkomst van de aanbestedingsprocedure geleid, aldus [gedaagde] . [gedaagde] merkt verder op dat het juist [handelsnaam 1] was die een fout maakte door een verkeerd prijsformulier klaar te zetten.
Zij vindt dat de schade volledig voor rekening van [handelsnaam 1] moet blijven.
De fout
2.28.
Uitgangspunt is dat [gedaagde] tegenover [handelsnaam 1] , haar opdrachtgever, de zorg moest betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Dit betekent dat de reikwijdte van de op [gedaagde] rustende zorgplicht afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, met name de aard van de opdracht, de belangen van de cliënt en de overige omstandigheden van het geval.
2.29.
Het staat vast dat [handelsnaam 1] [gedaagde] heeft ingeschakeld om haar te adviseren. Wat de opdracht precies inhield is niet schriftelijk vastgelegd. In de overeenkomst van opdracht d.d. 12 februari 2020 staat enkel dat het gaat om het project ‘Tender Management Consultant a.i.’. Partijen twisten in deze procedure over de rol van [gedaagde] en de daarbij behorende verantwoordelijkheden. Volgens [handelsnaam 1] gaf [gedaagde] leiding aan het aanbestedingsteam van [handelsnaam 1] en was zij verantwoordelijk voor het goede verloop van de gehele aanbestedingsprocedure. [gedaagde] beroept zich er op dat is afgesproken dat zij alleen de belangen van [handelsnaam 1] behartigde met betrekking tot het formuleren van vragen aan het ministerie (in juli) en het schrijven/redigeren van de aanbestedingsteksten (in augustus) en dat de verantwoordelijke voor het opstellen en controleren van de producten en prijzen [C] was en de eindverantwoordelijke [E] ( [functie] ) was. Volgens haar was de overeenkomst van opdracht van 12 februari 2020 slechts een raamovereenkomst en zijn de afspraken over haar rol in overleg met het team, dat al draaide toen zij er in stapte, op 1 juli 2020 en 23 juli 2020 gemaakt.
2.30.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat de door [gedaagde] gestelde beperkte rol is overeengekomen. Aan de andere kant zijn er wel aanknopingspunten voor verdergaande bevoegdheden. De in de overeenkomst gebruikte term ‘management consultant a.i.’ wijst er duidelijk op dat [gedaagde] deskundig is op het gebied van aanbestedingen. Dit sluit ook aan bij de manier waarop zij zichzelf op haar LinkedIn pagina presenteert: als deskundig adviseur op het gebied van inschrijven op aanbestedingen die zij graag meehelpt bij het uitbrengen van een winnende offerte. Aannemelijk is dat door deze deskundigheid verwachtingen werden gewekt bij [handelsnaam 1] . Daarbij komt dat uit de werkzaamheden die [gedaagde] feitelijk heeft verricht blijkt dat [gedaagde] actief ondersteuning bood bij het aanbestedingsproces door dit te coördineren en te regelen. Ook bij het stellen van de vragen aan het ministerie over het prijsformulier heeft zij zich actief opgesteld. Nadat het ministerie het gewijzigde prijsformulier als bijlage had meegezonden bij de tweede Nota van Inlichtingen heeft [gedaagde] bij e-mail van 4 augustus 2020 aan de betrokken medewerkers van [handelsnaam 1] laten weten
‘De tweede NvI is gepubliceerd met een nieuwe bijlage 3a en 3!’
En op 28 augustus 2020 stuurde [gedaagde] per e-mail een update naar de medewerkers, waarin onder meer staat:
‘(…) Prijzenbladen: Maandag met [C (voornaam)] de juiste versies bepalen en uploaden in TenderNed.
En wachten op ondertekende versie van het inschrijfblad door Polen: Actie [E (voornaam)] met [C (voornaam)] om dit te monitoren, na te jagen ajb. (…)’
Op grond van dit alles kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat [handelsnaam 1] er op mocht vertrouwen dat [gedaagde] als deskundige op het gebied van inschrijven op aanbestedingen er voor zou zorgdagen dat het aanbestedingsproces goed zou verlopen en dat zij bij de inschrijving in ieder geval zou controleren dat de juiste aanbestedingsdocumenten werden ingediend. Een winnende inschrijving kon [handelsnaam 1] niet verwachten, dat is evident, maar dat het inhuren van [gedaagde] ertoe zou leiden dat de inschrijving zou voldoen aan alle eisen, is naar het oordeel van de rechtbank wel een redelijke verwachting.
2.31.
Vastgesteld kan worden dat [gedaagde] haar taak niet met voldoende nauwlettendheid heeft vervuld. Het was [gedaagde] die uiteindelijk alle documenten voor de inschrijving, waaronder het verkeerde prijsformulier, heeft geüpload in TenderNed en daarbij heeft zij niet goed opgelet. [gedaagde] wijst er op dat [C] en ook [E] zich hebben beziggehouden met het prijsformulier, vanuit hun specifieke kennis op het gebied van producten en prijzen. Zij stelt dat zij het verkeerde prijsformulier hebben laten ondertekenen door de directie van de moedermaatschappij van [handelsnaam 1] in Polen en deze voor haar hebben klaargezet. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit echter niet af aan de verantwoordelijkheid die [gedaagde] had. [handelsnaam 1] had [gedaagde] ingeschakeld om ondersteuning te bieden bij het aanbestedingsproces en mocht daarom verwachten dat zij, los van interne verantwoordelijkheden binnen [handelsnaam 1] , bij het indienen van de inschrijving ook aandacht te hebben voor de juiste inhoud van de (prijs)formulieren. Dit temeer omdat zij wist dat een wijziging was doorgevoerd bij de prijsformulieren en een nieuw formulier moest worden ingevuld. [gedaagde] heeft nog betoogd dat bij het inzien van de documenten het verschil tussen de oude en nieuwe prijslijst niet zichtbaar zou zijn geweest, maar dit heeft zij verder niet onderbouwd, zodat daar aan voorbij wordt gegaan.
2.32.
De interne e-mail communicatie die in oktober 2020, nadat de uitkomst van de aanbestedingsprocedure bekend werd, plaatsvond in het team van [handelsnaam 1] brengt in het voorgaande geen verandering. Volgens [gedaagde] stuurde [C] een e-mail aan het aanbestedingsteam waarin hij alle verantwoordelijkheid voor de fout op zich nam en reageerde [E] als leidinggevende daar op met een e-mail waarin hij erkent dat niet [C] , maar hijzelf als eindverantwoordelijke verantwoordelijk is voor de fout.
Verschillende e-mails waaruit blijkt van de interne communicatie zijn boven water gekomen na het op verzoek van [gedaagde] gelegde conservatoire bewijsbeslag. Alleen niet de e-mail waaruit volgens [gedaagde] blijkt dat [E] vond dat hij eindverantwoordelijk was. Volgens [handelsnaam 1] kon deze niet worden teruggevonden. [handelsnaam 1] betwist ook dat [E] betrokken was bij het prijsformulier en het indienen van de inschrijving. Alleen de betrokkenheid van [C] heeft zij erkend. Naar het oordeel van de rechtbank kan de rol van [E] echter in het midden blijven omdat [gedaagde] als ingeschakelde deskundige zich hoe dan ook niet achter hem kan verschuilen. En achter [C] of de rest het team van [handelsnaam 1] evenmin.
2.33.
Van [gedaagde] kon dus worden verwacht zij er niet zonder meer op vertrouwde dat de juiste documenten waren klaargezet voor het uploaden van de inschrijving in TenderNed. Artikel 10 van de toepasselijke algemene voorwaarden waarin staat dat [gedaagde] niet aansprakelijk voor de door haar verrichte diensten indien deze zijn gedaan op basis van door opdrachtgever onjuist of onvolledig verstrekte gegevens, maakt dat niet anders. Als deskundige op het gebied van inschrijven op aanbestedingsprocedures rustte op [gedaagde] een eigen verantwoordelijkheid voor het indienen van een juiste inschrijving. Als het goed is wist zij uit eigen ervaring dat bij een aanbestedingsprocedure het niet voldoen aan formaliteiten aanzienlijk gevolgen kan hebben, zoals in deze zaak is gebleken. Ook dit had haar oplettend moeten maken.
2.34.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat [gedaagde] niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht en daarmee tekort is geschoten in de uitvoering van haar opdracht. Dit betekent dat zij jegens [handelsnaam 1] aansprakelijk is voor de gevolgen het terzijde leggen door het ministerie van de haar inschrijving.
Schade en causaal verband
2.35.
[handelsnaam 1] vordert vergoeding van door haar geleden schade. Zij stelt dat de fout van [gedaagde] tot gevolg heeft gehad dat zij:
de kans op omzet en daarmee winst is misgelopen, en
noodgedwongen een reorganisatie heeft moeten doorvoeren, en
een kort geding heeft moeten voeren met als doel om de opdracht na herstel alsnog gegund te krijgen.
[gedaagde] heeft bestreden dat een causaal verband bestaat tussen het indienen van het verkeerde prijsformulier en de gestelde schade. Ook betwist zij de omvang van de gestelde schade.
2.36.
Hierna komen de verschillende schadeposten aan de orde. De vorderingen om (a) het omzetverlies en (b) de kosten van reorganisatie te vergoeden worden afgewezen omdat [handelsnaam 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat dit schade is die het gevolg is van het handelen van [gedaagde] . De kosten die [handelsnaam 1] heeft gemaakt in verband met (c) het voeren van een kortgedingprocedure kunnen naar het oordeel van de rechtbank wel worden aangemerkt als vermogensschade als gevolg van het handelen van [gedaagde] . De gevorderde kosten komen voor een deel voor vergoeding in aanmerking.
Omzetverlies
2.37.
Volgens [handelsnaam 1] is het evident dat de fout van [gedaagde] haar de kans heeft ontnomen om als één van de zes inschrijvers de opdracht voor perceel 1 gegund te krijgen. Na matiging vordert zij wegens gederfde winst een bedrag van € 260.610,00. [handelsnaam 1] stelt dat zij gedurende drie jaar omzet van minimaal € 1.680.000,00 (30% van de voor perceel 1 geschatte opdrachtwaarde van € 5.600.000,00) is misgelopen. Deze winstmarge van 30% baseert [handelsnaam 1] op de door haar gerealiseerde winst uit de opdracht die zij kreeg in 2017. [handelsnaam 1] gaat er verder vanuit dat de kans dat het Ministerie van Defensie perceel 1 aan haar zou hebben gegund als de juiste versie van het prijsformulier was ingediend minimaal 65% was. Zij komt zo op een schadebedrag van € 1.092.000,00. Een derde deel daarvan neemt zij voor haar eigen rekening, omdat volgens haar sprake is van eigen schuld. Verder houdt zij, uit coulance rekening, met het feit dat [gedaagde] een eenmanszaak drijft, en komt zo uit op het gevorderde bedrag.
2.38.
De vraag is dus of, en in hoeverre, in de hypothetische situatie dat bij de inschrijving voor de aanbesteding in 2020 wel het juiste prijsformulier was gebruikt, de kans op een succesvolle inschrijving zich in werkelijkheid ook zou hebben gerealiseerd. Bij de beoordeling door de rechter van deze hypothetische situatie zonder fout komt het aan op wat redelijkerwijs te verwachten valt. Hiervoor moeten de goede en kwade kansen worden afgewogen. De rechtbank heeft bij deze afweging een aanzienlijke mate van vrijheid.
2.39.
[handelsnaam 1] gaat uit van een kans van 65% op een succesvolle inschrijving. Zij heeft een vergelijking gemaakt tussen haar inschrijving en die van de winnende inschrijver, de besloten vennootschap [onderneming 1] B.V. Volgens haar kan op basis daarvan worden aangenomen dat redelijkerwijs te verwachten viel dat haar inschrijving als beste uit de bus was gekomen als het juiste prijsformulier was ingediend.
[handelsnaam 1] wijst er op dat haar inschrijfsom € 1.141.900,00 was terwijl die van [onderneming 1] B.V. € 1.169.845,00 bedroeg en dat gezien deze lagere inschrijving het genoeg zou zijn geweest als zij een zelfde score als [onderneming 1] B.V. op het criterium kwaliteit had gehad. Vervolgens wijst [handelsnaam 1] op de beoordeling die [onderneming 1] B.V. kreeg:
continuïteit, tijdigheid en volledigheid van de leveringen :8
inrichting account-en contractmanagement :8
stimuleren inzet nieuw gebruikt meubilair :10
[handelsnaam 1] stelt dat haar score er bij een juist ingediende prijslijst als volgt zou hebben uitgezien:
continuïteit, tijdigheid en volledigheid van de leveringen :10
inrichting account-en contractmanagement :10
stimuleren inzet nieuw gebruikt meubilair :8
in plaats van drie keer een acht zoals [gedaagde] heeft bepleit.
2.40.
Volgens [gedaagde] gaat deze vergelijking niet op. Zij verwijst naar de gang van zaken bij de aanbesteding van de opdracht voor perceel 2, die voor [handelsnaam 1] niet succesvol is verlopen, ondanks dat zij de juiste prijslijst had ingediend.
Omdat [handelsnaam 1] in de procedure voor perceel 2 op de subgunningscriteria drie keer een 8 scoorde waarna zij in combinatie met de inschrijfsom op de vierde (en laatste) plek eindigde, kan volgens [gedaagde] worden aangenomen dat [handelsnaam 1] bij het indienen van een juist prijsformulier ook geen kans had gemaakt op gunning van perceel 1.
2.41.
De rechtbank stelt voorop dat het maken van een inschatting van de hypothetische situatie moeilijk is. Het gaat om subjectieve beoordelingen van een aanbestedende dienst voor kwaliteitscriteria. Het valt niet objectief vast te stellen hoe het Ministerie van Justitie de inschrijving van [handelsnaam 1] op die onderdelen beoordeeld zou hebben. Alles afwegende is de vergelijking met de beoordeling van de inschrijving van [handelsnaam 1] voor perceel 2 naar het oordeel van de rechtbank echter aannemelijker dan de vergelijking die [handelsnaam 1] maakt met de inschrijving van [onderneming 1] B.V, omdat duidelijk welke cijfers zijn gegeven voor perceel 2. Er zijn ongetwijfeld verschillen tussen de procedures van percelen 1 en 2 te benoemen, onder meer op het gebied van de beoordelingssystematiek, de inschrijfprijzen, en de leveringsbetrouwbaarheid van de producten vanwege afhankelijkheid van onderaannemers, maar de vergelijking met de cijfers met perceel 2 vormt het enige concrete aanknopingspunt voor de vraag hoe de subjectieve beoordelingen zouden zijn uitgepakt in de hypothetische situatie dat bij perceel 1 het juiste prijsformulier was gebruikt.
2.42.
[handelsnaam 1] heeft ter onderbouwing van de door haar gemaakte vergelijking een uiteenzetting gegeven van haar prestaties in verband met de opdracht uit 2017. Het is echter niet onwaarschijnlijk dat in de loop van de jaren veranderingen hebben plaatsgevonden, niet alleen bij [handelsnaam 1] maar ook bij de andere inschrijvers en bij het ministerie. Bovendien betrof de opdracht uit 2017 de percelen 1, 2 en 3 tezamen, terwijl het hier gaat om de vraag hoe de inschrijving voor perceel 1 beoordeeld zou zijn. Dit alles doet afbreuk aan de door [handelsnaam 1] gemaakte vergelijking. Dat [handelsnaam 1] als de zittende leverancier voordelen had bij het verkrijgen van de nieuwe opdracht, zoals [handelsnaam 1] heeft betoogd, kan ook niet worden gevolgd. In het aanbestedingsrecht brengen het gelijkheids- en transparantiebeginsel beginsel juist mee dat een gelijk speelveld wordt gecreëerd voor alle inschrijvers. Om die reden moeten ook vraagtekens worden geplaatst bij de stelling van [handelsnaam 1] dat de inschrijvingen van de overige inschrijvers voor perceel, naast die van [onderneming 1] B.V., niet relevant zijn in het kader van de door haar gemaakte vergelijking. Het komt aan op de beoordeling van de prijzen en subgunningscriteria van alle inschrijvingen en onvoldoende gesteld of gebleken is dat [handelsnaam 1] op de subgunningscriteria zoveel beter gescoord zou hebben dan de andere inschrijvers dat de inschrijfprijs van die andere inschrijvingen geen rol zouden hebben gespeeld in de hypothetische situatie dat door [handelsnaam 1] een juiste prijslijst was ingediend.
2.43.
Daarbij komt dat [gedaagde] de door [handelsnaam 1] gestelde score voor kwaliteit van 10-10-8 gemotiveerd weerlegd. Zij heeft verwezen naar een verslag dat is opgesteld door mevrouw [G] (productie 15 bij conclusie van antwoord) waarin uiteen wordt gezet dat [handelsnaam 1] op de onderdelen 1 en 2, eerder een 8 zou hebben gekregen dan een 10. Aan [handelsnaam 1] kan worden toegegeven dat het de vraag is welke waarde aan de analyse van [G] kan worden toegekend. Het is geen onafhankelijke rapportage en het bevat ook slechts een inschatting van de hypothetische situatie. Aan de andere kant heeft [handelsnaam 1] er echter niet iets tegenover gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat de score 10-10-8 zou zijn geweest. Dit betekent dat het causaal verband tussen het missen van de opdracht door [handelsnaam 1] omdat het verkeerde prijsformulier was ingediend en het omzetverlies niet is komen vast te staan.
Kosten van reorganisatie
2.44.
[handelsnaam 1] vordert vergoeding van advieskosten die zij heeft gemaakt in verband met de reorganisatie van haar organisatie die zij na het mislopen van de opdracht voor perceel 1 heeft doorgevoerd. Volgens [handelsnaam 1] had zij de reorganisatie niet hoeven doorvoeren en geen de advieskosten hoeven maken als zij niet van de aanbesteding was uitgesloten omdat dan de kans groot was geweest dat zij de aanbesteding voor perceel 1 had gewonnen en daarmee in de komende drie jaren een extra omzet en winst zou hebben kunnen realiseren.
[handelsnaam 1] stelt dat zij zich voor de reorganisatie heeft laten bijstaan door het adviesbureau [onderneming 2] N.V. die daarvoor € 20.000,00 exclusief btw in rekening heeft gebracht. Het door haar gevorderde schadebedrag is € 11.908,00 inclusief btw, omdat [handelsnaam 1] rekening houdt met de kans van 65% dat de opdracht aan haar was gegund als haar inschrijving bij de beoordeling was meegenomen. Daarnaast neemt zij een derde deel voor haar eigen rekening wegens eigen schuld.
2.45.
De rechtbank wijst deze vordering af. Uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat onvoldoende gebleken is dat als het juiste prijsformulier was ingediend, de opdracht voor perceel 1 naar [handelsnaam 1] was gegaan. Daar komt nog bij dat het verband tussen het mislopen van de opdracht voor perceel 1 en de reorganisatie niet is aangetoond. [handelsnaam 1] is immers niet alleen de opdracht voor perceel 1 misgelopen. De opdracht voor perceel 2, die aanzienlijk omvangrijker was dan de opdracht voor perceel 1, heeft zij ook niet gekregen. De geschatte omzet voor perceel 2 was € 23.250.000,00 tegenover € 5.600.000,00 voor perceel 1. [handelsnaam 1] heeft niet toegelicht waarom zij vanwege enkel het mislopen van de kleinste opdracht genoodzaakt was om tot een reorganisatie over te gaan. Zij heeft gesteld dat zij voor de opdracht van het ministerie die zij in 2017 verkreeg, die zowel de percelen 1, 2 en 3 betrof, heeft moeten investeren en dat de investeringen deels moesten worden terugverdiend met het verkrijgen van de nieuwe opdracht voor perceel 1, maar op het mislopen van de opdracht voor perceel 2 gaat zij niet in. Tijdens de mondelinge behandeling is verder gebleken dat [handelsnaam 1] voor perceel 3 een samenwerking is aangegaan met de partij aan wie deze opdracht wel is gegund. Ook dit aspect heeft [handelsnaam 1] niet meegenomen in de onderbouwing van haar stelling dat de reorganisatie een gevolg was van het mislopen van de opdracht voor perceel 1.
Kortgeding procedure
2.46.
[handelsnaam 1] vordert op grond van artikel 6:96 lid 2 sub a BW een bedrag van € 34.101,00 exclusief btw als vergoeding van kosten die zij heeft moeten maken in verband met het kort geding dat zij aanhangig heeft gemaakt bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (zaak-/rolnummer: C/09/601570/ KG ZA 20/1015). Zij heeft, kort weergegeven, gevorderd om het Ministerie van Defensie te gebieden de inschrijving van [handelsnaam 1] na herstel alsnog in haar beoordeling te betrekken en een nieuwe gunningsbeslissing te nemen. In het vonnis van 12 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter haar vorderingen afgewezen. Geoordeeld is dat de inschrijving van [handelsnaam 1] - naar de letter - geen prijsopgave bevat voor de uitgevraagde 24-uursstoelen met lederen bekleding, en dat daardoor de inschrijving van [handelsnaam 1] onvolledig is, en dat er geen plaats is voor het bieden van herstel.
2.47.
[gedaagde] voert als verweer dat de kosten van het kort geding voor rekening van [handelsnaam 1] moeten blijven omdat het een eigen keus van [handelsnaam 1] was om de procedure te voeren en de kans dat deze succesvol zou verlopen nihil was.
Dit verweer slaagt, om de volgende redenen, niet. De procedure in kort geding was duidelijk gericht op het alsnog mogen meedoen aan de aanbestedingsprocedure en daarmee op het voorkomen van schade die veroorzaakt zou kunnen zijn door het indienen van het verkeerde prijsformulier. Het (financiële) belang van [handelsnaam 1] bij het voeren van deze procedure om de opdracht voor perceel 1 gegund te krijgen was aanzienlijk. Het is dan ook goed voorstelbaar dat zij de zaak aan de rechter wilde voorleggen. Het kan ook niet worden gezegd dat de uitkomst van de procedure op voorhand duidelijk was en daarmee zinloos. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit alles dat [handelsnaam 1] de kort geding procedure in redelijkheid aanhangig kunnen maken. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de reden voor het voeren van de kortgeding procedure uitsluitend een strategische was. [handelsnaam 1] wilde volgens [handelsnaam 1] de bestaande opdracht uit 2017 zoveel mogelijk verlengen en werd door het voeren van de procedures de ingangsdatum van de nieuwe overeenkomsten met drie maanden opgeschort, waardoor [handelsnaam 1] drie maanden langer omzet kon genereren op grond van de oude opdracht. Dit blijkt echter nergens uit.
2.48.
Het verweer dat [gedaagde] heeft gevoerd tegen de omvang van de gevorderde kosten slaagt wel. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat [handelsnaam 1] voor het bedrag van € 34.101,00 exclusief btw twee kortgedingprocedures heeft gevoerd, één in verband met perceel 1 en één in verband met perceel 2, en dat hooguit de kosten voor de procedure in verband met perceel 1 als vermogensschade in aanmerking kunnen worden genomen. Hieruit volgt dat slechts een deel het bedrag van € 34.101,00 exclusief btw voor vergoeding in aanmerking kan komen. Omdat niet duidelijk is geworden welk deel betrekking heeft op de procedure voor perceel 1, terwijl voor de hand ligt dat [handelsnaam 1] daarvoor wel kosten heeft moeten maken, gaat de rechtbank er vanuit dit de helft is, een bedrag van € 17.050,50 exclusief btw. Deze kosten worden geacht een gevolg te zijn van de door [gedaagde] gemaakte fout, met dien verstande dat de btw buiten beschouwing wordt gelaten omdat niet is gesteld of gebleken dat deze door [handelsnaam 1] niet verrekend kon worden.
Eigen schuld
2.49.
Het voorgaande leidt ertoe dat het schadebedrag als gevolg van de gemaakte fout € 17.050,50 is. Volgens [gedaagde] moet deze schade volledig voor rekening van [handelsnaam 1] blijven omdat deze een gevolg is van omstandigheden die aan haar kunnen worden toegerekend. [handelsnaam 1] heeft dit bestreden maar erkent wel dat een derde deel van de schade voor haar rekening komt. Het staat dus niet ter discussie dat de fout mede een gevolg is van het handelen van het team van [handelsnaam 1] . Beoordeeld moet worden in welke mate er aan [handelsnaam 1] toe te rekenen omstandigheden zijn die aan de fout – en daarmee de schade – hebben bijgedragen. Bij eigen schuld is het uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, naar rato van de causaliteit van die omstandigheden (artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
2.50.
De rechtbank komt bij weging van de gedragingen van [gedaagde] enerzijds en [handelsnaam 1] anderzijds tot het oordeel dat het aan partijen voor gelijke delen te wijten is dat de inschrijving voor perceel 1 terzijde is gelegd. Daarvoor is relevant dat [gedaagde] door [handelsnaam 1] is ingeschakeld om als deskundige ondersteuning te bieden aan het proces, maar dat het team van [handelsnaam 1] zelf ook de nodige werkzaamheden heeft verricht. Het staat vast door [handelsnaam 1] zelf is zorggedragen voor de ondertekening van het prijsformulier door de Poolse moeder maatschappij, en dat (in ieder geval) [C] het verkeerde prijsformulier voor de inschrijving heeft klaargezet in een digitale map. [C] wist ook, net als [gedaagde] , dat het prijsformulier was aangepast in de loop van de aanbestedingsprocedure, naar aanleiding van vragen aan het ministerie, en had dus ook meer alert had kunnen en moeten zijn dat bij de inschrijving het nieuwe formulier was toegevoegd. De aan [handelsnaam 1] toe te rekenen omstandigheden die hebben bijgedragen aan de schade worden op grond van deze omstandigheden gesteld op 50%. De billijkheid geeft geen aanleiding tot een andere verdeling. Dit betekent dat een bedrag van € 8.525,25 voor rekening van [gedaagde] komt.
De beperking van aansprakelijkheid van artikel 12 algemene voorwaarden
2.51.
Artikel 12 van de toepasselijke algemene voorwaarden bevat een beperking van de aansprakelijkheid. Hierin staat dat [gedaagde] voor de schade slechts aansprakelijk is tot het bedrag dat in het betreffende geval door haar verzekeraar wordt uitgekeerd. Voor zover geen uitkering door verzekeraars plaatsvindt, is de aansprakelijkheid van [gedaagde] beperkt tot een maximum van het factuurbedrag (excl BTW) voor desbetreffende diensten zoals schriftelijk overeengekomen in de Overeenkomst, tenzij er aan de zijde van [gedaagde] sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen grove nalatigheid.
2.52.
Deze bepaling is aanleiding geweest voor discussie. Vast staat dat [gedaagde] geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten en dat er geen uitkering op grond van een verzekeringsovereenkomst is gedaan. Volgens [gedaagde] betekent dit dat haar aansprakelijkheid is beperkt tot haar factuurbedrag voor de verrichte diensten. [handelsnaam 1] vindt dat [gedaagde] geen beroep toekomt op de beperking van aansprakelijkheid; zij heeft de overeenkomst van opdracht van 12 februari 2020 buitengerechtelijk gedeeltelijk ontbonden in die zin dat de beperking van aansprakelijk van [gedaagde] tot het bedrag van haar factuur is vervallen. Volgens [handelsnaam 1] had [gedaagde] een verzekering moeten afsluiten en is zij tekortgeschoten door dit niet te doen. In deze procedure heeft [handelsnaam 1] zich ook beroepen op algehele vernietiging van de overeenkomst van opdracht op grond van dwaling. Volgens [handelsnaam 1] verkeerde zij gelet op de bewoordingen van artikel 12 van de algemene voorwaarden in de veronderstelling dat [gedaagde] verzekerd was voor mogelijke fouten van haarzelf, omdat daarin staat dat de aansprakelijkheid van [gedaagde] is beperkt tot het bedrag dat de verzekeraar uitkeert. Zij stelt dat zij [gedaagde] de opdracht niet had gegeven als zij had geweten dat [gedaagde] niet verzekerd was, althans dat zij geëist had dat zij eerst een verzekering had afgesloten, omdat de consequentie van een fout en daarmee de schade anders niet te overzien is.
2.53.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze kwestie in het midden blijven. Het toewezen schadebedrag blijft namelijk onder het bedrag dat voor de opdracht is gefactureerd. Dit geldt niet alleen als wordt uitgegaan van het bedrag dat volgens [handelsnaam 1] is gefactureerd, maar ook van de door [gedaagde] gestelde bedrag van € 14.440,00 exclusief btw. [gedaagde] heeft subsidiair gesteld dat een bedrag van € 9.737,50 exclusief btw door haar is gefactureerd omdat de uren die een derde ( [F (voornaam)] ) met instemming van [handelsnaam 1] aan opdracht besteedde buiten beschouwing moeten worden gelaten. Dit gaat naar het oordeel van de rechtbank echter niet op, nu [gedaagde] heeft erkend dat deze werkzaamheden onder haar verantwoordelijkheid zijn verricht.
2.54.
Het beroep van [gedaagde] op dwaling slaagt naar het oordeel van de rechtbank overigens niet. In artikel 12 van de algemene voorwaarden staat niet dat [gedaagde] een verzekering heeft afgesloten, en zeker niet, nog specifieker, een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Er is slechts een regeling opgenomen over aansprakelijkheid voor het geval een uitkering wordt gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank mocht [handelsnaam 1] er op grond daarvan niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] voor de opdracht van [handelsnaam 1] wel een beroepsaansprakelijkheidsverzekering had afgesloten. Andere omstandigheden waarop dit vertrouwen gebaseerd zou kunnen zijn, zijn niet gesteld of gebleken. Het is bijvoorbeeld niet gebleken dat [handelsnaam 1] bij het aangaan van de overeenkomst van opdracht vragen heeft gesteld over een verzekering. Als dit voor [handelsnaam 1] belangrijk was, had dit wel voor de hand gelegen.
Conclusie
Het voorgaande leidt er toe dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [handelsnaam 1] een bedrag van € 8.525,25 te betalen. Voor matiging, waarop [gedaagde] zich heeft beroepen, is bij dit schadebedrag geen plaats.
2.55.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 3 april 2021. Voldoende gebleken is dat het verzuim op deze datum is ingetreden.
Buitengerechtelijke kosten
2.56.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de buitengerechtelijke incassokosten die [handelsnaam 1] heeft gevorderd worden toegewezen.
Bij de beoordeling van deze vordering stelt de rechtbank voorop dat het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing is, aangezien deze vordering van [handelsnaam 1] strekt tot schadevergoeding. Of buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd, moet in dat geval worden getoetst aan de eisen zoals geformuleerd in het Rapport Voorwerk 2 en bijgesteld in het Rapport BGK-Integraal. Die eisen houden in dat [handelsnaam 1] niet alleen dient te stellen dat hij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, maar ook dat die kosten zien op werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele sommatie, het enkel doen van een schikkingsvoorstel of het inwinnen van (verhaals)inlichtingen. [handelsnaam 1] heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat dit het geval is. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten daarom toewijzen.
2.57.
De hoogte van de incassokosten wordt berekend aan de hand van het toegewezen bedrag. Dit betekent dat de rechtbank een bedrag van € 969,53 aan buitengerechtelijke incassokosten zal toewijzen. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding, 15 februari 2022. Niet gesteld is dat [handelsnaam 1] deze kosten daarvoor al heeft betaald en de schade dus al eerder heeft geleden.
Proceskosten
2.58.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat de vordering voor een aanzienlijk deel wordt afgewezen, wordt bij het salaris van de advocaat en ook bij het te vergoeden griffierecht wel uitgegaan van het toegewezen bedrag.
2.59.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat er aanleiding is om [handelsnaam 1] te veroordelen tot vergoeding van haar werkelijke proceskosten, daaronder begrepen de werkelijke bewijsbeslag kosten, omdat zij artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft geschonden. De werkelijke proceskosten zijn volgens haar in totaal € 34.940,27, waarvan de bewijsbeslagkosten € 12.216,62 bedragen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervoor echter geen plaats. Een vordering tot vergoeding van de werkelijke proceskosten is alleen toewijsbaar als sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Onvoldoende gebleken is dat in deze zaak daarvan sprake is. Het is komen vast te staan dat [gedaagde] een fout heeft gemaakt en de vordering van [handelsnaam 1] wordt voor een gedeelte toegewezen. Dit betekent dat [handelsnaam 1] deze procedure niet onnodig aanhangig heeft gemaakt. Een schending van de waarheidsplicht door [handelsnaam 1] is naar het oordeel van de rechtbank ook niet komen vast te staan. Volgens [gedaagde] heeft [handelsnaam 1] opzettelijk informatie achter gehouden door emailberichten niet te verstrekken, maar in het licht van wat [handelsnaam 1] daarover heeft aangevoerd is dat naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gebleken. [handelsnaam 1] heeft gesteld dat zij geprobeerd heeft alle e-mails van het aanbestedingsteam over de gemaakte fout, gevolgen en interne verantwoordelijkheden boven water te krijgen, maar is dat het niet volledig gelukt omdat het verouderde systemen betrof. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat berichten om die reden niet meer te achterhalen waren. [gedaagde] heeft bovendien onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom die niet het geval zou zijn. Hier komt nog bij dat de brieven/emailberichten die wel naar boven zijn gekomen naar aanleiding van het op verzoek van [gedaagde] gelegde bewijsbeslag geen nieuwe informatie bevatten. Uit de correspondentie blijkt dat intern is gecommuniceerd over verantwoordelijkheden voor de gemaakte fout, wat [handelsnaam 1] ook erkend heeft. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het bewijsbeslag onvoldoende heeft bijgedragen aan deze zaak en dat [gedaagde] haar eigen (beslag)kosten volledig moet dragen.
2.60.
De kosten aan de zijde van [handelsnaam 1] worden begroot op:
- explootkosten € 103,33
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat
1.270,00(2,5punt × tarief € 508,00)
Totaal € 4.210,33
2.61.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de in de beslissing opgenomen termijn.
2.62.
De nakosten worden begroot zoals hierna in de beslissing is opgenomen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en daarmee aansprakelijk is jegens [handelsnaam 1] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [handelsnaam 1] van een bedrag van € 8.525,25 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 april 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [handelsnaam 1] van een bedrag van € 969,53 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [handelsnaam 1] [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.210,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen en in het openbaar uitgesproken door mr. S.H. Gaertman op 19 april 2023. [1]

Voetnoten

1.type: HH (4182)