ECLI:NL:RBMNE:2023:1723

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
C/16/555083 / KG ZA 23-175
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opschorting veiling woning na opzeggen hypothecaire lening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de Volksbank N.V. De eiser, eigenaar van een woning, vorderde opschorting van de veiling van zijn woning die gepland stond op 11 april 2023. De Volksbank had de relatie met de eiser opgezegd na een veiligheidsonderzoek en had opdracht gegeven tot veiling van de woning op basis van artikel 3:268 BW. De eiser stelde dat hij in staat was om de openstaande hypothecaire schuld te betalen en overhandigde documenten die dit zouden onderbouwen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de overgelegde stukken onvoldoende gewicht hadden om de veiling te voorkomen. De rechter concludeerde dat de Volksbank een rechtens te respecteren belang had bij de veiling, namelijk het inlossen van de hypothecaire lening. De vordering van de eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 april 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/555083 / KG ZA 23-175
Vonnis in kort geding van 7 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] , verblijvende te [verblijfplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.J. Hoogendoorn te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
DE VOLKSBANK N.V., tevens handelende onder de naam BLG Wonen ,
gevestigd te Utrecht ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.M. Hendriks te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Volksbank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 4 producties
  • de mondelinge behandeling op 7 april 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 7 april 2023 vonnis uitgesproken. Het onderstaande vormt hiervan de nadere uitwerking en is op 13 april 2023 vastgesteld.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[eiser] is onder meer eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2.
Op het pand rust een eerste recht van hypotheek van de Volksbank . Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie conservatoir beslag gelegd op de woning.
2.3.
De Volksbank heeft in de zomer van 2022 de relatie met [eiser] opgezegd, na verkregen informatie uit een veiligheidsonderzoek. Bovendien zou [eiser] de woning zonder toestemming van de Volksbank verhuurd hebben.
2.4.
De Volksbank heeft op grond van artikel 3:268 BW aan de notaris opdracht gegeven tot veiling van de woning op dinsdag 11 april 2023.
2.5.
[eiser] wil door middel van dit spoed kort geding deze veiling tegenhouden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de Volksbank te gelasten [eiser] de executoriale verkoop van het pand, die gepland staat op 11 april 2023 op te (laten) schorten, op straffe van en dwangsom van € 237.136,00 althans een zodanige sanctie als de rechtbank geraden acht met veroordeling van de Volksbank in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid is een gegeven, omdat [eiser] een op 11 april 2023 geplande veiling middels dit kort geding tracht te voorkomen.
4.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de Volksbank onweersproken gesteld dat [eiser] al sinds de zomer 2022 weet dat de Volksbank de relatie heeft opgezegd. Dit impliceert dat hij sindsdien weet dat hij voor zijn beide woningen een andere financiering dient te vinden. Ook heeft de Volksbank onweersproken gesteld dat [eiser] in een eerder stadium [bedrijf 1] naar voren schoof, als zijnde de nieuwe financier. Om voor de Volksbank onduidelijke redenen is deze overname van de financiering niet doorgegaan.
4.3.
Kort voor de mondelinge behandeling van dit kort geding, op 5 april 2023, heeft [eiser] de Volksbank per e-mail verzocht om de veiling op te schorten, omdat hij (wederom) in staat is voor 14 april 2023 de openstaande hypothecaire schuld alsmede de veilingkosten te betalen. Hiertoe heeft hij als bijlage bij de op 6 april 2023 betekende dagvaarding een niet ondertekende ‘employee loan agreement’ met het logo van ‘ [bedrijf 2] ’ aan de Volksbank doen toekomen. In reactie hierop heeft de Volksbank laten weten dat zij niet bereid is om in te stemmen met de opschorting van de veiling, maar wel bereid is om de gunningstermijn in acht te nemen. Ook wijst de Volksbank [eiser] erop dat, indien het bedrag ontvangen is, de herkomst hiervan op grond van de Wwft onderzocht zal dienen te worden.
4.4.
Op de dag van de mondelinge behandeling heeft [eiser] de ondertekende ‘employee loan agreement’, een ondertekende subrogatieovereenkomst alsmede een stuk van ‘ ADCB ’ overgelegd. Uit het stuk van ‘ ADCB ’ is mogelijk op te maken dat op 11 april 2023 een bedrag van € 237.136,51 aan BLG Wonen te Geleen wordt betaald. Volgens [eiser] is op basis van deze documenten duidelijk dat de Volksbank geen belang meer heeft bij de veiling.
4.5.
Anders dan [eiser] is de voorzieningenrechter evenwel van oordeel dat de door hem overgelegde stukken van onvoldoende gewicht zijn, om de aangezegde veiling te voorkomen. Het geld zou worden uitgeleend door de werkgever van [eiser] in [plaats] , voor wie hij (pas) sinds 1 januari 2023 werkzaam is. Weliswaar verklaarde [eiser] dat hij de eigenaar van het bedrijf al wat langer kent, maar onduidelijk is waarom deze werkgever een bedrag van € 237.136,51 aan [eiser] zou willen lenen, zonder dat in de overeenkomst concrete afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van dit bedrag. Ook aan het stuk van ‘ ADCB ’ kan onvoldoende gewicht worden toegekend, omdat onduidelijk is of dit bedrag daadwerkelijk op 11 april 2023 is bijgeschreven op de bankrekening van de Volksbank . Bovendien is onduidelijk of de Volksbank de betaling wel mag accepteren na afronding van het Wwft-onderzoek.
4.6.
Kortom, de door [eiser] overgelegde stukken roepen de nodige vragen op. Gelet op de bestaande onduidelijkheid kan niet geoordeeld worden dat de Volksbank misbruik maakt van haar recht op parate executie. Daar komt bij dat de Volksbank heeft toegezegd, indien het pand geveild wordt op 11 april 2023, zij de gunning niet eerder dan op 18 april 2023 zal laten plaats vinden. Indien de Volksbank daadwerkelijk het bedrag ad € 237.136,51 op 11 april 2023 ontvangt, verwacht zij voor 18 april 2023 het Wwft-onderzoek afgerond te hebben. Indien een en ander leidt tot groen licht, kan [eiser] de woning alsnog behouden.
4.7.
De conclusie is dat de Volksbank een rechtens te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot veiling van de woning over te gaan, namelijk het inlossen van de hypothecaire lening en dat dit belang van zodanig gewicht is dat de belangen van [eiser] daarvoor moeten wijken. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld worden tot betaling van de proceskosten. De kosten aan de zijde van de Volksbank worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris gemachtigde €
697,00(tarief eenvoudig kort geding)
Totaal € 1.373,00.
4.9.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1
wijst de vorderingen af,
5.2
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Volksbank tot op heden begroot op € 697,00, aan salaris gemachtigde;
1.4
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2023.