ECLI:NL:RBMNE:2023:1700

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C/16/551994 / FO RK 23-147
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gezagsbeëindiging over minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2023 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om ambtshalve te beoordelen of het gezag van de moeder moet worden beëindigd, gezien de verschillen van mening tussen de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) over de opvoedcapaciteiten van de moeder. De moeder heeft het gezag over [minderjarige] sinds haar geboorte, maar er zijn zorgen over haar vermogen om een veilig en stabiel opvoedklimaat te bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden niet in staat is geweest om emotioneel beschikbaar te zijn voor [minderjarige] en dat er meerdere hulpverleningsinstanties zijn ingeschakeld zonder het gewenste resultaat. De Raad is van mening dat een gezagsbeëindiging op dit moment te vroeg is, terwijl de GI van mening is dat het belang van [minderjarige] vraagt om een gezagsbeëindiging om haar perspectief te waarborgen. De rechtbank heeft besloten om de beslissing over het gezag uit te stellen en over zes maanden opnieuw te bekijken of de moeder vorderingen heeft gemaakt in het acceptatieproces van het opgroeiperspectief van [minderjarige]. De rechtbank heeft de GI verzocht om voor de nieuwe zittingsdatum schriftelijk informatie te verstrekken over de actuele situatie.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens: C/16/551994 / FO RK 23-147
Datum uitspraak: 7 april 2023
beschikking van de rechtbank op grond van artikel 1:267 lid 2 BW
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd in Utrecht,
betreffende
[minderjarige], geboren op [2016] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. F. Pool,
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden Nederland,
locatie Utrecht, hierna te noemen: de GI.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 31 januari 2023, ingekomen bij de griffie op
31 januari 2023.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 9 maart 2023.
Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.S. Krol (waarnemend voor mr. F. Pool),
- de heer [A] namens de Raad,
- mevrouw [B] en mevrouw [C] namens de GI.
De pleegouders van [minderjarige] zijn ook opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen.
Aan de heer [D] , vertrouwenspersoon van de moeder, is bijzondere toegang verleend om de zitting bij te wonen.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 10 februari 2019 is [minderjarige] (voorlopig) onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 9 mei 2023.
2.3.
[minderjarige] woonde bij de moeder en is twee maal uit huis geplaatst: van 10 februari 2019 tot 10 november 2019 en daarna van 10 september 2020 tot 8 oktober 2020. Bij beschikking van 30 april 2021 heeft de kinderrechter opnieuw een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] verleend. Sindsdien verblijft [minderjarige] in het pleeggezin. Deze machtiging is jaarlijks verlengd en loopt nu tot 9 mei 2023.
2.4.
De moeder en [minderjarige] hebben van 18 oktober 2021 tot en met 24 november 2021 een gezinsopname gehad bij [locatie] in [woonplaats] . De gezinsopname is op
24 november 2021 beëindigd, waarna [minderjarige] weer naar het pleeggezin is gegaan. Dit pleeggezin was tot voor kort perspectief biedend. Recent hebben de pleegouders kenbaar gemaakt dat [minderjarige] niet meer in het pleeggezin kan blijven wonen. Totdat er een andere passende plek voor [minderjarige] is gevonden, mag zij daar nog blijven wonen.
2.5.
Bij beschikking van 31 januari 2022 heeft de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling een contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder vastgesteld, in die zin dat de duur, frequentie en vorm van het contact door de GI kan worden bepaald.
De moeder en [minderjarige] hebben een keer per maand gedurende 1,5 uur omgang met elkaar onder begeleiding van Bijzondere Zorg Midden-Nederland.
2.6.
De Raad vraagt de rechtbank nu om ambtshalve te beoordelen of het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige] moet worden beëindigd (artikel 1:267 lid 2 BW). De Raad en de GI verschillen hierover van mening en vragen daarom de rechtbank hierover een oordeel te geven.

3.Wat vinden de verschillende betrokkenen?

3.1.
De Raad vindt dat er nu geen gezagsbeëindigende maatregel nodig is voor [minderjarige] . Volgens de Raad is het duidelijk dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen, omdat de moeder niet in staat is om structureel zorg te dragen voor een veilig, voorspelbaar en stabiel opvoedklimaat zonder een terugval in haar persoonlijk functioneren. De moeder zelf vindt wel dat zij met passende hulp zelf in staat om [minderjarige] op te voeden. Het perspectief van [minderjarige] staat hierdoor ter discussie en dat leidt tot onrust en onduidelijkheid bij de partijen. Al staat de moeder dus niet achter de plaatsing van [minderjarige] bij pleegouders, zij begrijpt volgens de Raad wel dat [minderjarige] (nu) niet terug naar huis kan. De moeder is verder beschikbaar voor het regelen van zaken die voor [minderjarige] belangrijk zijn en zij maakt geen misbruik van haar gezag, ondanks de complexe samenwerking tussen haar en de GI. De juridische strijd heeft niet tot schade in de ontwikkeling van [minderjarige] geleid. Zij krijgt dit vanwege haar jonge leeftijd niet mee. Op dit moment is het voortzetten van een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing passend voor [minderjarige] . De Raad vindt een gezagsbeëindiging voor nu dan ook te vergaand en te vroeg. Wanneer de moeder na het doorlopen van het traject waarin zij wordt begeleid bij het gaan accepteren van het perspectief van [minderjarige] , toch bij haar standpunt blijft dat [minderjarige] weer bij haar moet komen wonen en [minderjarige] er last van krijgt dat moeder geen toestemming verleent, dan kan een gezagsbeëindigende maatregel wel passend zijn. Eerst moet echter nog meer geprobeerd worden om de moeder in de huidige situatie een positie te geven.
3.2.
De GI is het oneens met de Raad, omdat de Raad volgens de GI voorbij gaat aan het belang van [minderjarige] . [minderjarige] ervaart nu al dat moeder haar geen toestemming geeft om bij pleegouders te wonen en op te groeien, terwijl [minderjarige] vanwege haar onveilige hechting juist extra behoefte heeft aan duidelijkheid omtrent haar opgroeiperspectief. Hierdoor komt [minderjarige] in een loyaliteitsconflict terecht, waardoor het voor haar ingewikkelder is om zich te hechten binnen het pleeggezin. Omdat het perspectief al geruime tijd geleden bij het pleeggezin is bepaald, vindt de GI dat dit geformaliseerd moet worden met een gezagsbeëindiging. Dan eindigt namelijk de jaarlijkse gang naar de rechtbank om de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing te verlengen en is het ook niet meer nodig de rechtbank te benaderen als de moeder haar toestemming voor school of voor een medische behandeling niet wil geven.
De GI is al jaren betrokken en ziet dat de moeder blijft strijden en niet meewerkt aan hulpverlening. Die houding van de moeder is een belemmering geweest voor het tot stand komen van samenwerking tussen de moeder en de pleegouders. Bij het voortzetten van de bestaande maatregelen voorziet de GI nog veel procedures in de toekomst. Voor de pleegouders is de weigering van de Raad om een gezagsbeëindigende maatregel aan te vragen, de reden geweest om de pleegzorgplaatsing stop te zetten. Zij kunnen de plaatsing vanwege de complexe verhouding met moeder, in combinatie met de gedragsveranderingen van [minderjarige] sinds de opname in Beilen, niet meer goed uitvoeren. De pleegouders hebben ervaren dat [minderjarige] , sinds de opname in Beilen, als een ander meisje teruggekomen is en dat haar gedrag steeds moeilijker hanteerbaar is geworden.
3.3.
De moeder voert verweer en wil het gezag over [minderjarige] behouden. De moeder ziet in dat zij [minderjarige] nu niet thuis kan hebben, maar zij wil uitvoering blijven geven aan haar gezag. De advocaat heeft primair gepleit voor het behoud van het gezag bij de moeder. Subsidiair vraagt de advocaat om de zaak aan te houden, zodat afgewacht kan worden waar [minderjarige] geplaatst wordt en de moeder meegenomen kan worden in het (acceptatie)proces door middel van hulpverlening.
3.4.
De pleegouders hebben de rechtbank zelf geen informatie gegeven maar uit de stukken blijkt dat de pleegouders het eens zijn met de GI.

4.De beoordeling

Nog geen beslissing over het gezag
4.1.
De rechtbank zal nu nog geen beslissing geven op de vraag of het noodzakelijk is om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen. De rechtbank zal bepalen dat de mondelinge behandeling
over zes maandenwordt voortgezet.
Het juridisch kader
4.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder of van beide ouders beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De ‘aanvaardbare termijn’ is de periode waarbinnen voor dit kind duidelijk moet zijn waar het zal opgroeien. [1]
Het gezag kan ook beëindigd worden als de ouder het gezag misbruikt. [2]
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat het beeld dat de GI schetst over de opstelling van de moeder, ook in de stukken naar voren komt. Uit het onderzoek van de Raad blijkt dat in de thuissituatie veel hulpverlening is ingezet, eerst onder meer Nanny Plus en later Foss en Partners. Meermalen is geconstateerd dat het moeder niet is gelukt om emotioneel beschikbaar te zijn voor [minderjarige] . De moeder stelde zich vervolgens minder coöperatief op en ging de strijd aan met de hulpverlening. [minderjarige] is daarop tot twee keer toe uit huis geplaatst. Ook bij de gezinsopname bij [locatie] in [woonplaats] is geconstateerd dat moeder zich wel inzet en de adviezen uitvoert, maar dat het haar niet of zeer beperkt lukt om aan te sluiten bij het perspectief van haar dochter. Het is met de gezinsopname niet gelukt om hierin verandering te brengen. [locatie] heeft daarom een negatief advies gegeven over het ouderschap van de moeder.
4.4.
Ook de eerdere beschikkingen die door de kinderrechter zijn gegeven, geven
– anders dan de Raad stelt – niet de indruk dat het de moeder lukt in het belang van [minderjarige] te denken als om haar toestemming of medewerking wordt gevraagd. Zo is er voor de gezinsopname bij [locatie] , die toch een kans bood voor de moeder en voor [minderjarige] , een schriftelijke aanwijzing nodig geweest om de moeder zo ver te krijgen dat zij aan die gezinsopname meewerkte, maar waarbij moeder eerst een gedeeltelijke vervallenverklaring bij de rechter heeft gevraagd. Vanuit het standpunt van de moeder was dat wellicht begrijpelijk, maar voor [minderjarige] heeft het daardoor nog veel langer geduurd voor de gezinsopname kon plaatsvinden waarbij de aanvaardbare termijn nog meer in het geding kwam.
4.5.
Toch is de rechtbank van oordeel dat de beslissing over een beëindiging van het gezag van de moeder nog uitgesteld moet worden. De moeder heeft op de zitting voor het eerst verklaard dat zij er achter staat dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] niet bij de moeder is. Zij wil alleen wel graag betrokken blijven bij [minderjarige] . De moeder heeft gezegd dat zij hulp wil krijgen bij het leren accepteren van het perspectief en om dat naar [minderjarige] te kunnen uitdragen. De rechtbank wil daarom over zes maanden bekijken of de moeder daadwerkelijk vorderingen maakt in het acceptatieproces en of de moeder heeft laten zien dat zij vanuit zich zelf en met haar hart de emotionele toestemming aan [minderjarige] geeft om niet bij haar moeder verder op te groeien. Deze uitkomst zou het meest in het belang van [minderjarige] zijn. De noodzaak dat de moeder [minderjarige] deze emotionele toestemming geeft, is alleen nog maar groter geworden, omdat [minderjarige] niet meer bij haar huidige pleegouders kan blijven wonen. Als [minderjarige] zich op een nieuwe plek zal moeten gaan hechten, is het nog belangrijker dat ze van de moeder duidelijke signalen krijgt dat het goed is dat zij elders opgroeit.
4.6.
De komende tijd moet de moeder hulpverlening aangeboden worden om het acceptatieproces te voltooien en de moeder zal die hulpverlening ook moeten benutten. Ook is het belangrijk dat de moeder zich inzet om tot een goede samenwerking met de nieuwe gezinsvoogd te komen, om ervoor te zorgen dat [minderjarige] beter kan landen op een nieuwe plek. Daarbij merkt de rechtbank op dat de GI binnen de uitvoering van de ondertoezichtstelling de leiding/regie heeft en degene is die bevoegd is om te bepalen waar [minderjarige] zal worden geplaatst.
4.7.
De rechtbank verzoekt de GI om
uiterlijk vier wekenvoor de nieuwe (nog te bepalen) zittingsdatum schriftelijk informatie te geven over de actuele stand van zaken.
Dan zal beoordeeld worden of de situatie rondom het gezag over [minderjarige] kan blijven als die nu is, of dat alsnog een gezagsbeëindiging nodig is.

5.De beslissing

De rechtbank:
-
houdtde beslissing op het verzoek van de Raad
aanvoor de duur van zes maanden, tot een nader te bepalen zittingsdatum en verzoekt de griffie belanghebbenden voor deze zitting op te roepen;
-
verzoektde GI om de rechtbank
uiterlijk vier weken voor de nieuwe zittingsdatumschriftelijk te informeren zoals hierboven is beschreven.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.M.M. van Amstel, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. M.C. Oostendorp, mr. A.G. van Doorn, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Sijtsema als griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 april 2023 en ondertekend door mr. M.C. Oostendorp.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:266 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Artikel 1:266 lid 1 sub b BW