ECLI:NL:RBMNE:2023:168

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
UTR - 22/1512, UTR - 22/1517, UTR - 22/1519
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over omgevingsvergunningen en ontvankelijkheid van bezwaarschriften

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 20 januari 2023, zijn drie zaken behandeld die verband houden met de weigering van omgevingsvergunningen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort. Eiser heeft in totaal drie beroepen ingesteld, waarvan één niet-ontvankelijk is verklaard omdat het college nog geen besluit had genomen. De andere twee beroepen zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn bezwaarschriften niet op de juiste wijze heeft ingediend, en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om de verzuimen te herstellen. De rechtbank oordeelt dat het college de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in de zaken UTR 22/1512 en UTR 22/1519. Eiser heeft echter recht op een proceskostenvergoeding in de niet-ontvankelijke zaak UTR 22/1517, omdat het college de indruk heeft gewekt dat er al een definitief besluit was genomen. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die in totaal € 837,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van correcte indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van het college in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/1512, UTR 22/1517 en UTR 22/1519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort(het college)
(gemachtigde: mr. M. Muis).

Inleiding

Eiser heeft bij de rechtbank in drie zaken beroep ingesteld. Gelet op de samenhang van deze zaken heeft de rechtbank deze gevoegd en zal zij deze in één uitspraak beoordelen.
Door een verschrijving van het college in één van de bestreden besluiten is onduidelijkheid ontstaan over welke besluiten van het college de drie beroepen precies gaan. Partijen zijn het er inmiddels over eens en de rechtbank stelt ook vast dat de beroepen over de volgende drie zaken gaan:
de weigering van een omgevingsvergunning voor het realiseren van 3 appartementen met garageboxen op het adres [adres 1] in [adres 1] - zaak UTR 22/1512;
de weigering van een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van zes appartementen en de verbouw van een appartement en een commerciële ruimte aan de [adres 2] in [adres 1] ( [locatie 1] ) - zaak UTR 22/1519;
een ontwerpbesluit (weigering) over de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een pand met drie appartementen en een bijgebouw waarin horeca gerealiseerd wordt aan de [adres 3] in [adres 1] ( [locatie 2] ) - zaak UTR 22/1517.
Zaken UTR 22/1512 en UTR 22/1519
In deze twee zaken heeft het college op 17 december 2021 besloten om de door eiser aangevraagde omgevingsvergunningen te weigeren. Eiser is het niet eens met deze weigeringen en hij heeft hiertegen met een e-mail van 11 januari 2022 bezwaar gemaakt.
Met twee besluiten van 16 februari 2022 (de bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren in beide zaken kennelijk niet-ontvankelijk verklaard [1] , omdat:
 het college voor het indienen van bezwaarschriften niet de elektronische weg heeft opengesteld [2] en eiser zijn bezwaarschrift tegen de twee weigeringen per e-mailbericht heeft ingediend;
 eiser zijn bezwaarschrift niet heeft ondertekend; [3]
 het bezwaarschrift geen gronden bevat; [4]
 eiser geen gebruik heeft gemaakt van de aan hem door het college geboden gelegenheid om de genoemde verzuimen te herstellen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Zaak UTR 22/1517
In het verweerschrift dat het college in deze zaak heeft ingediend, heeft het college toegelicht dat hij het besluit op de aanvraag voor een omgevingsvergunning van eiser waarover deze zaak gaat voorbereidt met de uitgebreide procedure zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo), waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Awb van toepassing is. Dit betekent dat het college een ontwerpbesluit ter inzage moet leggen voor zienswijzen. Het college heeft het ontwerpbesluit op 17 december 2021 aan eiser toegezonden. Het ontwerpbesluit is op
28 december 2021 gepubliceerd en heeft vanaf 29 december 2021 gedurende 6 weken ter inzage gelegen voor zienswijzen. Eiser heeft p met een e-mail van 11 januari 2022 op het ontwerpbesluit gereageerd. Het college heeft nog geen definitief besluit genomen op de aanvraag van eiser.
Door een verschrijving in het bestreden besluit en het bijbehorende advies van de Commissie van advies voor de Bezwaarschriften (de commissie) in de zaak UTR 22/1512, was enige tijd onduidelijk of dit bestreden besluit nu zag op het adres [adres 1] of op het adres [adres 3] in [adres 1] . Zekerheidshalve heeft eiser voor beide adressen beroep ingesteld.
Zitting
De rechtbank heeft de beroepen op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank zal in deze uitspraak eerst het beroep in zaak UTR 22/1517 beoordelen en daarna de beroepen in de zaken UTR 22/1512 en UTR 22/1519.
UTR 22/1517 [adres 3]
1. Voordat de rechtbank een beroepschrift inhoudelijk beoordeelt, moet zij eerst beoordelen of eiser ontvankelijk is in zijn beroep.
2. Eiser kan alleen bezwaar maken en beroep instellen tegen een besluit. [5] Partijen zijn het er inmiddels over eens en de rechtbank stelt ook vast dat het college op dit moment nog geen besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een pand met drie appartementen en een bijgebouw waarin horeca gerealiseerd wordt aan de [adres 3] .
3. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat hij de e-mail van eiser van
11 januari 2022 alsnog zal aanmerken als een zienswijze op het ontwerpbesluit over dit bouwplan. Op de zitting heeft het college aanvullend toegelicht dat hij het ontwerpbesluit in het najaar van 2022 opnieuw ter inzage heeft gelegd voor zienswijzen. De periode waarin zienwijzen konden worden ingediend is inmiddels voorbij, maar het college heeft nog geen definitief besluit genomen. Bij het nemen van het definitieve besluit zal het college de e-mail van eiser van 11 januari 2022 meenemen als zienswijze.
Conclusie en gevolgen
4. De conclusie van het voorgaande is dat eiser nog geen beroep kon instellen in deze zaak en rechtbank zal zijn beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk zal beoordelen.
5. Ondanks deze conclusie ziet de rechtbank aanleiding om het college in deze zaak te veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten die eiser heeft gemaakt en het griffierecht dat eiser aan de rechtbank heeft moeten betalen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met de brief van 17 december 2021 – waarbij hij het ontwerpbesluit aan eiser heeft toegezonden – de indruk gewekt dat hij definitief had besloten om de omgevingsvergunning te weigeren. In de brief staat namelijk de volgende passage: “Wij hebben besloten de omgevingsvergunning te weigeren. Het besluit met de motivering treft u apart aan. In het besluit is vermeld wanneer dit in werking treedt”. Uit deze tekst van de brief blijkt verder nergens dat het college slechts het voornemen heeft om de omgevingsvergunning te weigeren en dat eiser nog de gelegenheid had om hierop zijn zienswijze te geven. Dat in de brief geen bezwaarnoot is opgenomen en dat in het bijgevoegde ontwerpbesluit op twee plaatsen nog tussen haakjes staat “(nog niet van toepassing, besluit is in ontwerpfase)” maakt dit niet anders. De rechtbank vindt het logisch dat eiser dacht dat hij tegen deze brief bezwaar moest maken.
7. Vervolgens leek het erop dat het college in deze zaak een besluit op het bezwaar van eiser had genomen. In het bestreden besluit in de zaak UTR 22/1512 staat immers het adres [adres 3] en in het bijbehorende advies van de commissie staat ook dit adres en is ook het bouwplan wat eiser op dit adres wil realiseren omschreven. Pas uit de combinatie van de twee verweerschriften van het college van 9 september 2022 wordt duidelijk dat dit een verschrijving betreft en dat het college de e-mail van eiser van
11 januari 2021 in deze zaak alsnog als zienswijze in behandeling zal nemen.
8. Alles bij elkaar genomen maakt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser niet is te verwijten dat hij beroep heeft ingesteld in deze zaak. Dat hij dit zekerheidshalve heeft gedaan ligt in de risicosfeer van het college.
9. Het college moet het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 837,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

UTR 27/1512 en UTR 22/1519 [adres 1] en [adres 2]

10. Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank stelt ook vast dat de e-mail van eiser van 11 januari 2022 niet voldoet aan de eisen waaraan een bezwaarschrift volgens de wet moet voldoen. Eiser voert echter aan dat het college hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om de verzuimen te herstellen. En dus was het college volgens eiser niet bevoegd om zijn bezwaren in deze twee zaken kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Eiser betwist dat hij de brieven van 20 januari 2022 waarin het college hem de gelegenheid heeft geboden om de verzuimen aan het bezwaarschrift binnen een bepaalde termijn te herstellen heeft ontvangen. Het college stelt zich op het standpunt dat hij de brieven wel aan eiser heeft verzonden en acht het onwaarschijnlijk dat eiser deze niet heeft ontvangen.
11. Partijen zijn het er over eens de rechtbank stelt ook vast dat het college de brieven van
20 januari 2022 niet aangetekend heeft verzonden. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken volgt dat als eiser in zo’n geval betwist dat hij de brieven heeft ontvangen, het college aannemelijk moet maken dat de brieven zijn verzonden. [6] Daartoe is vereist dat de brieven zijn voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en het college moet een deugdelijke verzendadministratie hebben.
12. Op de zitting heeft eiser beaamd dat de adressering van de brieven juist is. De rechtbank stelt vast dat de brieven ook zijn voorzien van een verzenddatum.
13. In het verweerschrift en op de zitting heeft het college zijn verzendadministratie toegelicht. De opsteller van een brief registreert de brief in het computersysteem volgens een zogenaamde scanvelop. Van beide scanveloppen heeft het college een uitdraai overgelegd. De werkwijze is vervolgens dat de brief in tweevoud wordt uitgeprint. Eén exemplaar wordt in een envelop aangeboden voor verzending, het andere exemplaar wordt samen met de scanvelop door een medewerker van de postregistratie ingescand en gearchiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank beschikt het college hiermee over een deugdelijke verzendadministratie en heeft het college aannemelijk gemaakt dat de brieven zijn verzonden.
Conclusie en gevolgen
14. De conclusie van het voorgaande is dat eiser de gelegenheid heeft gehad om de verzuimen aan het bezwaarschrift tegen de twee weigeringen van de door hem aangevraagde omgevingsvergunningen te herstellen. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het college kon de bezwaren van eiser daarom niet-ontvankelijk verklaren. De beroepen van eiser in deze twee zaken zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in deze zaken geen aanleiding.

Beslissing in zaak UTR 22/1517

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiser.

Beslissing in de zaken UTR 22/1512 en 22/1519

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het college heeft dit gedaan op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2:15, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb.
4.Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 8:1 van de Awb, in samenhang met artikel 7:11 van de Awb.
6.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3920.