Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal in deze uitspraak eerst het beroep in zaak UTR 22/1517 beoordelen en daarna de beroepen in de zaken UTR 22/1512 en UTR 22/1519.
1. Voordat de rechtbank een beroepschrift inhoudelijk beoordeelt, moet zij eerst beoordelen of eiser ontvankelijk is in zijn beroep.
2. Eiser kan alleen bezwaar maken en beroep instellen tegen een besluit.Partijen zijn het er inmiddels over eens en de rechtbank stelt ook vast dat het college op dit moment nog geen besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een pand met drie appartementen en een bijgebouw waarin horeca gerealiseerd wordt aan de [adres 3] .
3. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat hij de e-mail van eiser van
11 januari 2022 alsnog zal aanmerken als een zienswijze op het ontwerpbesluit over dit bouwplan. Op de zitting heeft het college aanvullend toegelicht dat hij het ontwerpbesluit in het najaar van 2022 opnieuw ter inzage heeft gelegd voor zienswijzen. De periode waarin zienwijzen konden worden ingediend is inmiddels voorbij, maar het college heeft nog geen definitief besluit genomen. Bij het nemen van het definitieve besluit zal het college de e-mail van eiser van 11 januari 2022 meenemen als zienswijze.
4. De conclusie van het voorgaande is dat eiser nog geen beroep kon instellen in deze zaak en rechtbank zal zijn beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk zal beoordelen.
5. Ondanks deze conclusie ziet de rechtbank aanleiding om het college in deze zaak te veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten die eiser heeft gemaakt en het griffierecht dat eiser aan de rechtbank heeft moeten betalen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met de brief van 17 december 2021 – waarbij hij het ontwerpbesluit aan eiser heeft toegezonden – de indruk gewekt dat hij definitief had besloten om de omgevingsvergunning te weigeren. In de brief staat namelijk de volgende passage: “Wij hebben besloten de omgevingsvergunning te weigeren. Het besluit met de motivering treft u apart aan. In het besluit is vermeld wanneer dit in werking treedt”. Uit deze tekst van de brief blijkt verder nergens dat het college slechts het voornemen heeft om de omgevingsvergunning te weigeren en dat eiser nog de gelegenheid had om hierop zijn zienswijze te geven. Dat in de brief geen bezwaarnoot is opgenomen en dat in het bijgevoegde ontwerpbesluit op twee plaatsen nog tussen haakjes staat “(nog niet van toepassing, besluit is in ontwerpfase)” maakt dit niet anders. De rechtbank vindt het logisch dat eiser dacht dat hij tegen deze brief bezwaar moest maken.
7. Vervolgens leek het erop dat het college in deze zaak een besluit op het bezwaar van eiser had genomen. In het bestreden besluit in de zaak UTR 22/1512 staat immers het adres [adres 3] en in het bijbehorende advies van de commissie staat ook dit adres en is ook het bouwplan wat eiser op dit adres wil realiseren omschreven. Pas uit de combinatie van de twee verweerschriften van het college van 9 september 2022 wordt duidelijk dat dit een verschrijving betreft en dat het college de e-mail van eiser van
11 januari 2021 in deze zaak alsnog als zienswijze in behandeling zal nemen.
8. Alles bij elkaar genomen maakt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser niet is te verwijten dat hij beroep heeft ingesteld in deze zaak. Dat hij dit zekerheidshalve heeft gedaan ligt in de risicosfeer van het college.
9. Het college moet het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 837,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
UTR 27/1512 en UTR 22/1519 [adres 1] en [adres 2]
10. Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank stelt ook vast dat de e-mail van eiser van 11 januari 2022 niet voldoet aan de eisen waaraan een bezwaarschrift volgens de wet moet voldoen. Eiser voert echter aan dat het college hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om de verzuimen te herstellen. En dus was het college volgens eiser niet bevoegd om zijn bezwaren in deze twee zaken kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Eiser betwist dat hij de brieven van 20 januari 2022 waarin het college hem de gelegenheid heeft geboden om de verzuimen aan het bezwaarschrift binnen een bepaalde termijn te herstellen heeft ontvangen. Het college stelt zich op het standpunt dat hij de brieven wel aan eiser heeft verzonden en acht het onwaarschijnlijk dat eiser deze niet heeft ontvangen.
11. Partijen zijn het er over eens de rechtbank stelt ook vast dat het college de brieven van
20 januari 2022 niet aangetekend heeft verzonden. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken volgt dat als eiser in zo’n geval betwist dat hij de brieven heeft ontvangen, het college aannemelijk moet maken dat de brieven zijn verzonden.Daartoe is vereist dat de brieven zijn voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en het college moet een deugdelijke verzendadministratie hebben.
12. Op de zitting heeft eiser beaamd dat de adressering van de brieven juist is. De rechtbank stelt vast dat de brieven ook zijn voorzien van een verzenddatum.
13. In het verweerschrift en op de zitting heeft het college zijn verzendadministratie toegelicht. De opsteller van een brief registreert de brief in het computersysteem volgens een zogenaamde scanvelop. Van beide scanveloppen heeft het college een uitdraai overgelegd. De werkwijze is vervolgens dat de brief in tweevoud wordt uitgeprint. Eén exemplaar wordt in een envelop aangeboden voor verzending, het andere exemplaar wordt samen met de scanvelop door een medewerker van de postregistratie ingescand en gearchiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank beschikt het college hiermee over een deugdelijke verzendadministratie en heeft het college aannemelijk gemaakt dat de brieven zijn verzonden.
14. De conclusie van het voorgaande is dat eiser de gelegenheid heeft gehad om de verzuimen aan het bezwaarschrift tegen de twee weigeringen van de door hem aangevraagde omgevingsvergunningen te herstellen. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het college kon de bezwaren van eiser daarom niet-ontvankelijk verklaren. De beroepen van eiser in deze twee zaken zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in deze zaken geen aanleiding.