In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 17 maart 2023, is een proceskostenveroordeling aan de orde in een bestuursrechtelijke procedure. De zaak betreft een beroep dat is ingediend door de Coöperatieve Rabobank U.A. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had een verzoek om herbeoordeling ingediend, maar verweerder had hier niet tijdig op beslist. Op 23 december 2022 heeft verzoekster echter laten weten dat verweerder alsnog een besluit had genomen, waarna zij haar beroep heeft ingetrokken met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft aangegeven zich te conformeren aan een veroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en heeft inmiddels de volledige dwangsom van € 1.442,- aan verzoekster betaald. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat er inmiddels een inhoudelijk besluit is genomen door verweerder, waardoor verzoekster haar beroep heeft ingetrokken.
De rechtbank heeft vervolgens de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt dat het beroep van verzoekster van licht gewicht is, aangezien het enkel betrekking heeft op de proceskosten. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 418,50, te betalen aan verzoekster.