ECLI:NL:RBMNE:2023:1673

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/4886
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 17 maart 2023, is een proceskostenveroordeling aan de orde in een bestuursrechtelijke procedure. De zaak betreft een beroep dat is ingediend door de Coöperatieve Rabobank U.A. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had een verzoek om herbeoordeling ingediend, maar verweerder had hier niet tijdig op beslist. Op 23 december 2022 heeft verzoekster echter laten weten dat verweerder alsnog een besluit had genomen, waarna zij haar beroep heeft ingetrokken met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Verweerder heeft aangegeven zich te conformeren aan een veroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en heeft inmiddels de volledige dwangsom van € 1.442,- aan verzoekster betaald. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat er inmiddels een inhoudelijk besluit is genomen door verweerder, waardoor verzoekster haar beroep heeft ingetrokken.

De rechtbank heeft vervolgens de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt dat het beroep van verzoekster van licht gewicht is, aangezien het enkel betrekking heeft op de proceskosten. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 418,50, te betalen aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4886

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023 in de zaak tussen

Coöperatieve Rabobank U.A., te Utrecht, verzoekster,

(gemachtigde: mr. S.J. Heijtlager)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat verzoekster heeft ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar verzoek om herbeoordeling.
Op 23 december 2022 heeft verzoekster laten weten dat verweerder alsnog een besluit heeft genomen op het verzoek om herbeoordeling en dat verzoekster daarom haar beroep intrekt met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat zij zich conformeren aan een veroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Verweerder heeft de volledige dwangsom van € 1.442,- inmiddels betaald aan verzoekster.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Bpb.
2.
In artikel 6:2 van de Awb staat dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, de schriftelijke weigering een besluit te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijk worden gesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat derhalve beroep bij de rechtbank open.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de rechtbank vast dat inmiddels wel een inhoudelijk besluit is genomen en dat verweerder wat dat betreft tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken.
4. Verzoekster heeft bij haar intrekking verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft medegedeeld zich te conformeren aan een veroordeling conform het Bpb. Gelet op artikel 8:75a van de Awb ziet de rechtbank dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat het ingestelde beroep van licht gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de proceskosten.
6. Uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 418,50, te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023.
de griffer is verhinderd de
uitspraak te ondertekenenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.