ECLI:NL:RBMNE:2023:167

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
10178727
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van arbeidsovereenkomst en geldelijke vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [verweerster] B.V. Het geschil betreft de geldigheid van een proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst van [verzoeker], die eerder in dienst was op basis van leer-arbeidsovereenkomsten. Na de beëindiging van de laatste arbeidsovereenkomst heeft [verzoeker] verzocht om een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding, omdat hij meende dat de opzegging onregelmatig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het proeftijdbeding nietig was, omdat er geen wezenlijke wijziging in de verantwoordelijkheden van [verzoeker] was ten opzichte van zijn eerdere functies. Hierdoor was de opzegging niet rechtsgeldig. De kantonrechter heeft [verweerster] veroordeeld tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 3.517,71 en de transitievergoeding van € 777,83, beide vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot een billijke vergoeding is afgewezen, omdat [verzoeker] onvoldoende onderbouwing had gegeven. Tevens is [verweerster] veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10178727 UE VERZ 22-331 AP/1183
Beschikking van 19 januari 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.W. Aartsen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M. Jakobs-Hiemstra.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 3 november 2022;
  • het verweerschrift van [verweerster] van 6 december 2022;
  • de nakomen productie 11 van [verweerster] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2022. [verzoeker] is verschenen vergezeld van zijn advocaat en [verweerster] heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw [A] (statutair directeur) vergezeld van haar advocaat. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [2001] , is per 1 december 2020 bij [verweerster] [......] in dienst getreden op basis van een leer-arbeidsovereenkomst, voor de duur van 12 maanden, in de functie van Leerling Monteur. Per 1 december 2021 zijn [verzoeker] en [verweerster] [......] een nieuwe leer-arbeidsovereenkomst aangegaan voor 12 maanden tot 1 december 2022, voor dezelfde functie. Het salaris bedroeg € 1.291,00 bruto exclusief vakantietoeslag. [verzoeker] heeft deze tweede leer-arbeidsovereenkomst beëindigd omdat hij met de opleiding was gestopt.
2.2.
[verweerster] heeft [verzoeker] een aansluitende arbeidsovereenkomst aangeboden voor de functie van Monteur Onderhoud en Service en [verzoeker] heeft deze geaccepteerd. Deze overeenkomst ving aan op 1 september 2022 en is aangegaan voor de duur van een jaar. Het salaris bedraagt € 1.800,00 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag), in geval van storingsdiensten te vermeerderen met € 10,00 per dag. In de overeenkomst is een proeftijd overeengekomen van een maand. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Metaal en Techniek Technisch Installatiebedrijf van toepassing.
2.3.
Aan [verzoeker] is een bedrijfsauto ter beschikking gesteld. De (statutair) directeur van [verweerster] , mevrouw [A] , heeft [verzoeker] op 6 september 2022 uitgenodigd voor een gesprek, omdat [verzoeker] volgens [verweerster] schade aan de auto had veroorzaakt, bestaande uit brandgaten in de bekleding, een deuk achter en een beschadiging aan de velgen. [verzoeker] heeft tijdens dit gesprek met [A] betwist dat hij de schade heeft veroorzaakt en is boos weggelopen uit dit gesprek. Hoewel [A] [verzoeker] heeft teruggeroepen was hij daartoe niet bereid, noch heeft hij zijn excuses aangeboden.
2.4.
Bij brief van 7 september 2022 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigd, onder verwijzing naar de mogelijkheid van opzegging binnen de proeftijd.
2.5.
[verzoeker] heeft per 1 november 2022 een baan geaccepteerd bij een andere werkgever.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] stelt dat sprake is van een onregelmatige opzegging en verzoekt de kantonrechter [verweerster] te veroordelen om op grond van het bepaalde in artikel 7:672 lid 11 BW aan hem te betalen de gefixeerde schadevergoeding bij onregelmatige opzegging ad € 3.955,75. Daarnaast verzoekt hij veroordeling tot betaling van de transitievergoeding ad € 777,83 en, op grond van artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW, een billijke vergoeding, door [verzoeker] begroot op € 4.308,00. Daarnaast vordert [verzoeker] wettelijke rente, en de veroordeling van [verweerster] om loonstroken van de betaalde bedragen te verstrekken, op straffe van een dwangsom.
3.2.
[verzoeker] voert daartoe aan dat het in de arbeidsovereenkomst opgenomen proeftijdbeding nietig is, waardoor [verweerster] de arbeidsovereenkomst niet op grond van dat beding mocht opzeggen. [verzoeker] berust weliswaar in de beëindiging maar maakt wel aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat aanleiding bestaat om een billijke vergoeding toe te kennen, omdat [verweerster] verweten kan en moet worden dat zij, volgens [verzoeker] tegen beter weten in, de arbeidsovereenkomst op deze wijze heeft beëindigd. Gelet de krappe arbeidsmarkt begroot [verzoeker] zijn inkomensverlies op twee bruto maandsalarissen.
3.3.
[verweerster] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat het proeftijdbeding geldig is, omdat er sprake is van een wezenlijk andere functie. [verzoeker] was eerst als leerling monteur in dienst en nadien zelfstandig monteur. In die laatste functie wordt [verzoeker(-s)] werk niet meer gecontroleerd en heeft hij veel meer verantwoordelijkheid, hetgeen ook blijkt uit het hogere salaris dat [verzoeker] ontving in deze functie. [verweerster] heeft daarnaast gesteld dat de reden voor het proeftijdbeding mede was ingegeven doordat zich in het verleden enkele incidenten hebben voorgedaan, zoals te laat komen, in plaats van naar school naar huis gaan, en een arrestatie vanwege een verkeersruzie. [verweerster] wilde [verzoeker] , die zijn diploma niet had behaald, wel een kans geven, maar in dat opzicht nog een slag om de arm houden, omdat zij niet kon inschatten of [verzoeker] zich aan de regels zou houden.

4.De beoordeling

4.1.
[verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] opgezegd in de proeftijd. Kern van het geschil is de vraag of dit proeftijdbeding geldig was.
4.2.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij voor de opzegging schriftelijk toestemming is verleend door het UWV, de opzegging plaatsvindt tijdens de proeftijd of onverwijld is gedaan, wegens een dringende reden (op grond van artikel 7:677 lid 1 BW). Vast staat dat de schriftelijke toestemming van het UWV voor de opzegging en de schriftelijke instemming van [verweerster] met de opzegging in dit geval ontbreken.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat in dit geval aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst alleen ten grondslag is gelegd dat de sprake was van een proeftijd en [verweerster] op grond daarvan zonder meer mocht opzeggen. In de opzeggingsbrief van 7 september 2022 wordt geen andere reden, zoals bijvoorbeeld een dringende reden op grond waarvan de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang zou moeten eindigen, genoemd en liggen daarom in het kader van deze procedure niet ter beoordeling aan de kantonrechter voor.
4.4.
Is door [verweerster] de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig opgezegd? Naar het oordeel van de kantonrechter is dat hier niet het geval. In de wet is geregeld dat een proeftijdbeding nietig is, indien het beding is opgenomen in een opvolgende arbeidsovereenkomst tussen een werknemer en dezelfde werkgever, tenzij die overeenkomst duidelijk andere vaardigheden of verantwoordelijkheden van de werknemer eist dan de vorige arbeidsovereenkomst (art. 7:652 lid 8 sub d BW).
4.5.
In dit geval is eerst sprake geweest van een tweetal leer-arbeidsovereenkomsten met een gezamenlijke duur van anderhalf jaar. Weliswaar zijn de eerste twee overeenkomsten gesloten met [verweerster] [......] en is de laatste overeenkomst gesloten met [verweerster] , maar ter zitting heeft [verweerster] erkend dat dit feitelijk één werkgever is, en dat de indeling bij [verweerster] slechts een organisatorische aangelegenheid was. Hoewel [verweerster] aanvankelijk nog heeft gesteld dat er ten tijde van de leer-arbeidsovereenkomst sprake was van een beperkter takenpakket, heeft zij ter zitting erkend dat de werkzaamheden die [verzoeker] als monteur uitvoerde feitelijk niet verschilden van de werkzaamheden die hij als leerling monteur uitvoerde. Het verschil zat er met name in dat zijn werk als leerling altijd gecontroleerd werd en als (zelfstandig werkend) monteur slechts steekproefsgewijs (zoals dat bij alle monteurs gebruikelijk is). [verzoeker] had daarom in haar visie meer verantwoordelijkheid in de nieuwe functie. Deze verandering in verantwoordelijkheid komt ook tot uitdrukking in het hogere salaris. De kantonrechter oordeelt dat van een aanzienlijke wijziging in de taken die [verzoeker] moest uitvoeren en op welke wijze hij dat moest doen (verantwoordelijkheid) niet is gebleken. [verzoeker] had ook als leerling monteur al geen dagelijkse begeleiding meer. Hij ging ook alleen op pad. [verweerster] liet hem dat ook doen en dat deed hij kennelijk op zodanige manier dat zij [verzoeker] , zelfs zonder diploma, graag wilde behouden. Dat het werk van [verzoeker] voorheen altijd en thans slechts incidenteel wordt gecontroleerd, vormt een aanwijzing van toegenomen vertrouwen in de kwaliteiten van [verzoeker] , niet van toegenomen verantwoordelijkheid. Daarvoor is onvoldoende gesteld. Zo is niet gesteld of gebleken dat [verzoeker] moest wachten op goedkeuring voordat hij zijn werk bij de klant als voltooid mocht aanmerken. Voor zover het opnemen van een proeftijdbeding is ingegeven doordat zich in het verleden incidenten hadden voorgedaan (te laat of ongeoorloofd niet komen) is de kantonrechter van oordeel dat dit op andere wijze geregeld moet worden dan door het opnemen van een proeftijdbeding. Dat is immers alleen toegestaan indien sprake is van wezenlijke andere werkzaamheden en verantwoordelijkheden.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter betreft de laatste arbeidsovereenkomst, met als ingangsdatum 1 september 2022, een opvolgende arbeidsovereenkomst als bedoeld in de wet. En nu vaststaat dat die laatste arbeidsovereenkomst geen duidelijk andere vaardigheden of verantwoordelijkheden van werknemer verlangde dan de vorige arbeidsovereenkomst, betekent dit dat het proeftijdbeding in de tweede arbeidsovereenkomst nietig is. De opzegging die is gedaan met een beroep op dat beding, is dan ook niet rechtsgeldig. Door de opzegging is de arbeidsovereenkomst reeds geëindigd. Het feit dat [verweerster] [verzoeker] de mogelijkheid heeft geboden terug te keren doet daaraan niet af, het stond hem vrij daaraan al dan niet gehoor te geven en heeft ervoor gekozen dat niet te doen.
4.7.
Nu geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging moet de vraag worden beantwoord of de door [verzoeker] gevorderde vergoedingen moeten worden toegewezen.
4.8.
De wet bepaalt in artikel 7:672 lid 11 BW dat de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (de zogenaamde gefixeerde schadevergoeding). Partijen verschillen van mening over de berekening van deze vergoeding. [verweerster] gaat in september 2022 uit van 17 van de 21 dagen maal het bruto maandsalaris van € 1.800,00 (€ 1.457,14) en in oktober het volledige bruto maandsalaris van € 1.800,00, in totaal een bedrag van € 3.257,14. Inclusief vakantietoeslag komt dit neer op (3.257,14 x 1,08)
€ 3.517,71. Volgens [verweerster] dient met het bedrag van € 10,00 voor storingsdiensten geen rekening te worden gehouden omdat dit alleen wordt uitgekeerd indien er daadwerkelijk gewerkt is en het geen vaste component. Hoewel [verzoeker] in zijn berekening uitging van de verhouding 18 van de 22 dagen in september 2022 en van het meenemen van een bedrag voor de storingsdiensten in de berekening, is de nadien door [verweerster] overgelegde berekening, alsmede de stelling dat [verzoeker] geen storingsdiensten draaide op vaste basis, door [verzoeker] niet weersproken, zodat de kantonrechter dat bedrag verder buiten beschouwing laat. De kantonrechter gaat daarom uit van de berekening van [verweerster] .
4.9.
Artikel 7:673 lid 1 BW geeft [verzoeker] bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster] recht op een transitievergoeding. [verweerster] stelt dat van de verschuldigdheid van een transitievergoeding geen sprake kan zijn omdat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De arbeidsovereenkomst is echter niet beëindigd wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] , maar is geëindigd tijdens de – op dat moment door de werkgever geldig veronderstelde – proeftijd. [verzoeker] heeft daarom recht op de transitievergoeding. De wet gaat uit van het loon op het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. Dit loon bedraagt € 1.944,00 inclusief vakantietoeslag. De toeslag voor storingsdiensten wordt niet in deze berekening meegenomen, omdat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat hij die ook daadwerkelijk heeft ontvangen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om een correctie uit te voeren omdat [verzoeker] maar kort op basis van de laatste arbeidsovereenkomst heeft gewerkt. De gemachtigde van [verzoeker] heeft tijdens de mondeling behandeling aangegeven dat zijns inziens moet worden uitgegaan van een einddatum van 7 september 2022, zodat partijen het over de einddatum eens zijn. [verzoeker] heeft een bedrag gevorderd van € 777,83. Dat bedrag is onjuist, omdat dit gebaseerd is op het bruto salaris, inclusief vakantietoeslag én de storingsdiensttoeslag. Echter, uitgaande van de lengte van de keten van dienstverbanden (een jaar en 11 maanden), is dit bedrag zelfs met de onterecht meegerekende toeslag nog steeds lager dan zijn aanspraak op transitievergoeding. Nu de kantonrechter niet meer kan toewijzen dan is gevorderd is het gehele bedrag van € 777,83 om voornoemde reden alsnog toewijsbaar.
4.10.
Voorts heeft [verzoeker] verzocht hem een ten laste van [verzoeker] komende billijke vergoeding toe te kennen, omdat het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] . Een verdere onderbouwing van zijn aanspraak op billijke vergoeding ontbreekt. Anders dan [verzoeker] heeft gesteld ligt het naar het oordeel van de kantonrechter op zijn weg om die onderbouwing en die berekening wel te geven. Nu daarvan geen sprake is ziet de kantonrechter, mede gelet op het nieuwe dienstverband van [verzoeker] per 1 november 2022 en het feit dat de gefixeerde schadevergoeding het tekort aan inkomsten reeds opheft, geen aanleiding om aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen.
4.11.
[verzoeker] heeft gevorderd dat [verweerster] loonstroken zal verstrekken met betrekking tot de te betalen bedragen. De kantonrechter zal die vordering toewijzen, zij het met een ruimere termijn als hierna in de beslissing is vermeld. Voor het sanctioneren met een dwangsom bestaat naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding, omdat er geen enkele aanleiding bestaat om aan te nemen dat [verweerster] niet aan die wettelijke verplichting zal voldoen. De gevorderde dwangsom wordt daarom afgewezen.
4.12.
De wettelijke rente zal, nu de verschuldigdheid daarvan niet is betwist, worden toegewezen met ingang van de datum van deze beschikking.
4.13.
[verweerster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verzoeker] begroot op
Vast recht € 86,00
Salaris gemachtigde
€ 747,00
Totaal € 833,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verzoeker] om aan [verweerster] de gefixeerde vergoeding van € 3.517,71 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf heden tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een transitievergoeding van € 777,83 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf heden tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] binnen vier weken na heden deugdelijke specificaties te verstrekken van deze betalingen;
5.4.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 833,00;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.