In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door N.C. van Klaveren-Schoemaker, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Op 10 mei 2022 heeft verweerder een besluit genomen waarbij verzoekster een volledige dwangsom is toegekend. Vervolgens heeft verweerder op 14 oktober 2022 een inhoudelijk besluit genomen en verzoekster een IVA-uitkering toegekend. Na deze toekenning heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een proceskostenvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), maar heeft een wegingsfactor van 0,5 voorgesteld, omdat het enkel om het niet tijdig nemen van een besluit ging.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. Dit is vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Bpb. Verweerder heeft zich geconformeerd aan de veroordeling conform het Bpb, en de rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand.
De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht aan verzoekster moet betalen, zoals vermeld in artikel 8:41 van de Awb. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 februari 2023, en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan verzoekster.