ECLI:NL:RBMNE:2023:1651

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/4097
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen bestuursorgaan

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door N.C. van Klaveren-Schoemaker, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Op 10 mei 2022 heeft verweerder een besluit genomen waarbij verzoekster een volledige dwangsom is toegekend. Vervolgens heeft verweerder op 14 oktober 2022 een inhoudelijk besluit genomen en verzoekster een IVA-uitkering toegekend. Na deze toekenning heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een proceskostenvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), maar heeft een wegingsfactor van 0,5 voorgesteld, omdat het enkel om het niet tijdig nemen van een besluit ging.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. Dit is vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Bpb. Verweerder heeft zich geconformeerd aan de veroordeling conform het Bpb, en de rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand.

De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht aan verzoekster moet betalen, zoals vermeld in artikel 8:41 van de Awb. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 februari 2023, en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4097

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: N.C. van Klaveren-Schoemaker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingediend tegen het niet op tijd beslissen op haar verzoek om herbeoordeling.
Op 10 mei 2022 heeft verweerder een besluit genomen waarin de volledige dwangsom aan verzoekster is toegekend.
Op 14 oktober 2022 heeft verweerder een inhoudelijk besluit genomen en aan verzoekster een IVA-uitkering toegekend. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten. Verweerder heeft daarop gereageerd geen bezwaar te hebben tegen een proceskostenvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en daarbij, omdat het slechts gaat over het niet op tijd nemen van een besluit, een wegingsfactor 0,5 toe te passen.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen
.Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft medegedeeld zich te conformeren aan een veroordeling conform het Bpb. Gelet op artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ziet de rechtbank dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat het ingestelde beroep van licht gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de proceskosten.
4. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoekster betalen (artikel 8:41 van de Awb)

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 418,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.