ECLI:NL:RBMNE:2023:1600

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
16-241426-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling openlijk geweld met verwerping beroep op noodweer en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

Op 7 maart 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte, die op 25 september 2020 in Utrecht openlijk geweld heeft gepleegd tegen slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte samen met een medeverdachte geweld heeft gebruikt, waaronder het steken met een mes, wat heeft geleid tot ernstig letsel bij het slachtoffer. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdediging verworpen, omdat de noodweersituatie niet meer aanwezig was op het moment van de vechtpartij. De rechtbank oordeelde dat het geweld niet gerechtvaardigd was en dat verdachte niet in zijn verdediging is geschaad door de verbeteringen in de tenlastelegging. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting voor het strafproces zou opleveren. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die een aanzienlijk bedrag vorderde, afgewezen en bepaald dat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-241426-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1989 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, alsmede hetgeen mr. P. Meijer, advocaat te Rotterdam, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 25 september 2020 in Utrecht openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] met lichamelijk letsel als gevolg.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert partiele vrijspraak ten aanzien van het eerste gedachtestreepje, te weten het steken van [slachtoffer] in zijn onderarm met een mes, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wie dat op welk moment zou hebben gedaan. De officier van justitie acht het ten laste gelegde ten aanzien van het tweede gedachtestreepje, te weten het meermalen slaan en schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer] , wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, net als de officier van justitie, vrijspraak bepleit van het eerste gedachtestreepje, omdat onduidelijk is wie heeft gestoken en wanneer dat is gebeurd. Het tweede gedachtestreepje kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Het proces-verbaal over de bevindingen ter plaatse
Op vrijdag 25 september 2020 omstreeks 00.38 uur kwamen wij ter plaatse. Ik zag dat wij op de [straat 1] met de kruising van [straat 2] reden. Ik zag daar drie mannen. Ik zag dat één van de mannen een gezet postuur had. Ik zag dat deze man flink wat bloed op zijn gezicht had. Ik zag dat [verbalisant] naar de gezette man liep. Ik zag twee mannen samen weglopen van onze dienstauto. Ik liep snel achter de twee mannen aan. Het bleek te gaan om [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1989 te [geboorteplaats 1] . En [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 1988 te [geboorteplaats 2] (Irak). Ik zag dat [medeverdachte] veel bloed op zijn zwarte broek had. Ik liep vervolgens naar [verbalisant] . Ik zag dat [verbalisant] mij een geldig Nederlands rijbewijs overhandigde. Van de persoon waarbij hij stond. Het bleek te gaan om [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 3] 1986 te [geboorteplaats 3] (Marokko). Ik zag dat [slachtoffer] een grote snijwond op zijn rechter onderarm had. Ik zag dat deze wond hevig bloedde. Ik zag dat de snijwond ongeveer tien centimeter breed was. Ook zag ik dat [slachtoffer] een wond boven zijn rechteroog had. Ik zag dat de wond bij zijn wenkbrauw zat. Ik zag dat er over zijn gehele gezicht bloed zat. Ik zag tevens dat de rechterhand van [slachtoffer] opvallend opgezet was. [2]
Het letsel van [slachtoffer]
Dr. [A] plasticchirurg, op de afdeling plastische chirurgie van het Diakonessenhuis te Utrecht. [A] heeft op 25 september 2020 omstreeks 15:30 uur [slachtoffer] geopereerd aan zijn verwondingen. [A] kon vertellen dat het een steekwond in de rechter onderarm betrof. De ingang van de wond zit ongeveer op 15 centimeter onder de ellenboog aan de pinkzijde en betrof een wond van 5 centimeter breed. Het steekvoorwerp is volledig door de onderarm heen gegaan en is aan de handpalmzijde van de onderarm eruit gekomen. Dit heeft een wond van ongeveer een halve centimeter veroorzaakt. De afstand tussen de ingang van de wond en de uitgang is ongeveer 10 centimeter. De wond zelf betrof een scherpe nette wond dat past bij een mes verwonding. In de arm is er een zenuw volledig doorgesneden. De zenuw stond in contact met de pink, ringvinger en duim. Als hier niets aan gedaan zou zijn dan zo [slachtoffer] blijvend een deel van zijn rechterhand niet meer volledig kunnen gebruiken. De hersteltijd van het letsel bedraagt minimaal één jaar en pas na negen maanden wordt duidelijk of volledig herstel mogelijk is. [3]
De getuigenverklaring van [getuige]
Ik zag dat persoon 1 werd belaagd door man 2 en 3. Ik hoorde dat man 2 en 3 dingen riepen als: 'We hebben je' en 'we pakken je' of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat man 2 en 3 rake klappen gaven aan man 1. Ik zag dat de mannen al vechtend op de groenstrook voor de rotonde belandden. Ik zag dat man 1 op de grond viel. Ik zag dat man 2 en 3 op man 1 door bleven slaan en schoppen. [4]
De verklaring van verdachte [medeverdachte] ten tijde van de aanhouding
Toen verdachte [medeverdachte] hoorde dat hij werd aangehouden hoorde ik, hem zeggen: "Oke dan ga ik mijn mond ook niet houden. Hij heeft met een pistool op ons gericht en de trekker overgehaald alleen werkte het wapen niet. Toen het wapen niet werkte hebben wij hem gepakt." Ik hoorde verdachte [medeverdachte] zeggen: "Wat zou jij doen als er een pistool op je wordt gericht. Ja we hebben hem toen wel klappen gegeven. Tuurlijk was ik boos dat hij mij dood wilde schieten maar hij heeft ze ook wel gehad." [5]
De verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting
[slachtoffer] heeft op mij geprobeerd te schieten, maar het wapen haperde. Hierop is [slachtoffer] weggerend. Ik ben achter hem aangerend. Hij draaide zich om en gaf mij een klap tegen mijn schouder. Daarna gaf hij mij met het pistool een klap tegen mijn kin. Ik heb hem getackeld en overmeesterd. Ik heb hem een paar keer geschopt op zijn benen en buik. [6]
Bewijsoverweging
Gelet op de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] . Dit geweld heeft bestaan uit het steken, slaan en schoppen.
De rechtbank komt dus ook tot een bewezenverklaring van het steken. De rechtbank overweegt daartoe dat het zeer onwaarschijnlijk is dat [slachtoffer] bij aanvang van de ontmoeting met verdachte en de medeverdachte al een steekwond had. Enkele minuten later en na de confrontatie met deze verdachten heef [slachtoffer] wel een diepe, hevig bloedende steekwond in zijn arm. Er is geen aannemelijk scenario denkbaar waarbij het niet verdachte of de medeverdachte is geweest die [slachtoffer] tijdens de vechtpartij met een mes heeft gestoken. Omdat openlijk geweld ten laste is gelegd, kan in het midden worden gelaten wie van de twee met het mes heeft gestoken, dat kan de rechtbank ook niet vaststellen. Daarom wordt verdachte wel vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat het verdachte is geweest die de doorgesneden zenuw heeft veroorzaakt.
De raadsman van verdachte heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan om [slachtoffer] en getuige [getuige] te horen als de rechtbank het steken met een mes bewezen zou achten.
De rechtbank wijst deze verzoeken af, omdat het niet de noodzaak ziet tot het (andermaal) doen horen van deze getuigen. Getuige [getuige] heeft niets over steken met een mes verklaard, de rechtbank gebruikt zijn verklaring dus ook niet voor dat deel van de bewezenverklaring.
De verklaring van [slachtoffer] gebruikt de rechtbank in het geheel niet voor het bewijs, zodat het ook niet noodzakelijk is hem te horen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 september 2020 te Utrecht openlijk, te weten op de [straat 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door:
- met een mes in de arm van die [slachtoffer] te steken en
- tegen het lichaam te slaan, te stompen en te schoppen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie. [slachtoffer] heeft geprobeerd om op verdachte te schieten. Verdachte ziet dat het wapen weigert en rent achter [slachtoffer] aan. Verdachte tackelt [slachtoffer] om te voorkomen dat [slachtoffer] nog iets kan doen. Verdachte en [slachtoffer] raken in gevecht. Verdachte had enkel de bedoeling om [slachtoffer] te overmeesteren en het wapen af te pakken. Een beroep op noodweer dient volgens de verdediging dan ook gehonoreerd te worden, zodat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het handelen van verdachte niet strafbaar is, omdat hij gebruik heeft gemaakt van zijn wettelijke recht een burgeraanhouding te plegen.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat hij het beroep op noodweer verworpen dient te worden, omdat de noodweersituatie al was beëindigd. De verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door [slachtoffer] was niet meer geboden en de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht kan in beeld komen bij een noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank heeft in de zaak tegen [slachtoffer] overwogen dat bewezen is dat er door iemand met een vuurwapen is geschoten, maar dat het wapen daarbij weigerde. Op de plaats delict zijn namelijk een huls en een patroonhouder gevonden en een paar dagen later is vlakbij die plek in het water een haperend pistool gevonden. De rechtbank heeft in die zaak overwogen dat het scenario dat [slachtoffer] het vuurwapen heeft gehanteerd wellicht meer aannemelijk is geworden dan het scenario dat een vierde persoon, niet zijnde verdachte en [medeverdachte] , het wapen had, maar dat de rechtbank niet de overtuiging heeft gekregen dat dit scenario het juiste was. [slachtoffer] is daarom vrijgesproken van de poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen.
Voor de beoordeling of er sprake was van een noodweersituatie is echter niet noodzakelijk dat deze noodweersituatie bewezen kan worden. Volstaan kan worden met de aannemelijkheid van een zodanige situatie. Daarmee gaat de rechtbank in de onderhavige zaak in het voordeel van verdachte uit van het scenario dat [slachtoffer] op verdachte en zijn medeverdachte heeft geprobeerd te schieten. Dit levert zonder meer een noodweersituatie op. Echter, in dat scenario is [slachtoffer] na het proberen te schieten weggerend van verdachte en zijn medeverdachte, de [straat 2] op. Naar het oordeel van de rechtbank is er op dat moment geen sprake meer van een wederrechtelijke aanval waartegen verdediging noodzakelijk is.
Voor de rechtbank is niet vast komen te staan dat hetgeen daarna is gebeurd, de vechtpartij en het steken, ter verdediging was van verdachte of zijn medeverdachte. In het dossier, met name de verklaringen van verdachten, zijn er eerder aanwijzingen te vinden dat zij openlijk geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer] om wraak te nemen op [slachtoffer] . Daarnaast komt het door verdachte geschetste noodweerscenario niet overeen met hetgeen de rechtbank bewezen acht. Hij ontkent immers dat er met een mes is gestoken, terwijl de rechtbank dat wel bewezen acht.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
De rechtbank volgt de raadsman ook niet in zijn verweer dat het feit niet strafbaar zou zijn, omdat er sprake is geweest van een burgeraanhouding. Opnieuw (in het voordeel van verdachte) uitgaande van het scenario dat [slachtoffer] een vuurwapen zou hebben gehanteerd dat haperde, levert dit in beginsel een bevoegdheid op om [slachtoffer] aan te houden. Het gaat dan immers om ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit. Verdachte diende in dat geval echter de verdachte ( [slachtoffer] ) onverwijld over te leveren aan een opsporingsambtenaar. In onderhavige zaak hebben verdachte en zijn medeverdachte echter [slachtoffer] samen fors mishandeld en juist niet de politie gebeld. Toen de politie ter plaatse kwam na de 112-melding van getuige [getuige] liepen zij over de [straat 2] , weg van de plaats van de openlijke geweldpleging en [slachtoffer] .
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 80 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis komt te vervallen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de hoogte van de straf. De raadsman heeft wel verzocht om opheffing van het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] door hem te slaan, schoppen en/of trappen tegen het lichaam en/of hem te steken in zijn onderarm. Verdachte heeft te kennen gegeven dat hij dit deed om [slachtoffer] ’s vuurwapen af te pakken en hem ongevaarlijk te maken. De rechtbank benadrukt dat het beantwoorden van geweld met nieuw geweld niet de juiste oplossing is. Verdachte heeft met zijn gedrag geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en het recht in eigen hand genomen. In dit geval is het letsel bij [slachtoffer] ook ernstig. Hij heeft blijvend letsel aan zijn hand opgelopen. Daarnaast veroorzaken gewelddelicten maatschappelijke onrust en leiden deze tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij slachtoffers. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 18 januari 2023 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
8.3.3
Conclusie
Bij openlijke geweldpleging met enig letsel gaan de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting uit van een taakstraf van 150 uren. Wanneer sprake is van zwaar lichamelijk letsel, geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. In strafverminderende mate houdt de rechtbank rekening met het mogelijke scenario dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] als eerst zijn beschoten met een haperend wapen door [slachtoffer] . Dit rechtvaardigt het toegepaste geweld niet, maar werkt wel strafmatigend. De rechtbank merkt op dat onduidelijk is gebleven wie [slachtoffer] heeft gestoken, en dat is het zwaartepunt van het toegepaste geweld tegen [slachtoffer] . De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 12 oktober 2022 is veroordeeld. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk. De rechtbank constateert tot slot dat de redelijke termijn is overschreden en houdt ook hier rekening mee in de strafoplegging.
De rechtbank acht het passend en geboden om verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren op te leggen, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien deze niet (naar behoren) wordt uitgevoerd. De dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dienen hiervan te worden afgetrokken naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag voorlopige hechtenis.
Gelet op deze strafoplegging heft de rechtbank het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 42.425,32, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op de gevorderde partiele vrijspraak ten aanzien van het eerste gedachtestreepje, concludeert de officier van justitie dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering ziet op de geleden schade door het steken met een mes.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak, verzoekt de raadsman primair dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard. Subsidiair verzoekt de raadsman dat de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat het behandelen van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces is, zeker gelet op het feit dat de vordering één dag voor de zitting is ingediend en in totaal 64 pagina’s beslaat.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [slachtoffer] levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Op grond van artikel 334 Wetboek van Strafvordering mag de benadeelde partij haar vordering indienen tot het requisitoir. Dat betekent echter niet dat de rechtbank in alle gevallen dan ook moet overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van die vordering of dat van de verdediging verwacht kan worden daar altijd zonder (voldoende) voorbereidingstijd op te reageren.
De advocaat van de benadeelde partij, mr. P. Meijer, heeft de middag voor de inhoudelijke behandeling de vordering aan de rechtbank en partijen per e-mail verstrekt. De rechtbank merkt op dat het niet ongebruikelijk is dat de vordering van de benadeelde partij de dag voor of de dag van de inhoudelijke behandeling wordt ingediend. De rechtbank is echter van oordeel dat het in dit geval eerder had kunnen geschieden, nu het een feit uit september 2020 betreft en de benadeelde partij op 30 december 2022 in kennis is gesteld van de inhoudelijke behandeling. De aard en omvang van de (gestelde) geleden schade was ook al geruime tijd bekend.
De vordering bestaat uit een begeleidende brief van 2 pagina’s en een schadestaat van 62 pagina’s. De rechtbank acht het onredelijk om van de verdediging te verwachten dat zij in zo’n korte tijd de vordering niet alleen kan voorbereiden ter verdediging, maar ook met verdachte kan bespreken. De rechtbank acht het onevenredig belastend om de zaak aan te houden zodat de verdediging zich alsnog adequaat kan voorbereiden op de vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en G. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 maart 2023.
Mr. Verschoor-Bergsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2020 te Utrecht openlijk, te weten op de [straat 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door:
- met een mes althans met een scherp voorwerp op/in de arm althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of
- op/tegen het hoofd althans het lichaam te slaan, te stompen en/of te schoppen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een doorgesneden zenuw (in de arm) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(Artikel art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 april 2021 en 29 juni 2021, genummerd 2020312940, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 352. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2020, p. 12 en 13 met fotobijlage, p. 15-19.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2020, p. 69.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige van 25 september 2020, p. 57.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2020, p. 20-21.
6.De verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 21 februari 2023.