ECLI:NL:RBMNE:2023:160

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
10009119
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst horecaonderneming door niet verkrijgen exploitatievergunning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontbinding van een koopovereenkomst voor een horecaonderneming. [eiser] had op 7 september 2021 een horecaonderneming gekocht van [a], maar na het overlijden van [a] en het niet verkrijgen van de benodigde exploitatievergunning, heeft [eiser] de koopovereenkomst willen ontbinden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de ontbindende voorwaarde, die was opgenomen in de koopovereenkomst, is ingetreden omdat de gemeente Utrecht de vergunning niet heeft verstrekt. Hierdoor is de koopovereenkomst ontbonden en heeft [gedaagde] de verplichting om het aanbetaalde bedrag van € 15.000,- terug te betalen aan [eiser]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] geen verwijt kan worden gemaakt voor het uitblijven van de vergunning, aangezien beide partijen onervaren waren in het proces van overname en de aanvraag van de vergunning meer tijd in beslag nam dan verwacht. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de redelijkheid en billijkheid niet vereisen dat de ontbindende voorwaarde als niet vervuld moet worden beschouwd. Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering van [gedaagde] in reconventie afgewezen, omdat de koopovereenkomst rechtsgeldig was ontbonden en [eiser] niet tekort is geschoten in zijn verplichtingen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10009119 UC EXPL 22-4948 LT/33864
Vonnis van 25 januari 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen
[eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. R. Bagasrawalla,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen
[gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S. Meeuwsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met aangehecht productie 1 t/m 8,
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie met aangehecht productie 1 t/m 5,
- de conclusie van antwoord in reconventie met aangehecht productie 9 en 10,
- de op 27 december 2022 ingekomen productie 6 van de zijde van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 28 december 2022 waarvan aantekening is gemaakt door de griffier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 7 september 2021 de horecaonderneming gekocht van [a] (hierna: [a] ). De koop en de voorwaarden (hierna: de koopovereenkomst) waaronder dit geschiedde hebben partijen vastgelegd in twee schriftelijke overeenkomsten. Daarin zijn de volgende bepalingen opgenomen die partijen beschouwen als een ontbindende voorwaarde (hierna: de ontbindende voorwaarde):
In de eerste overeenkomst:
Artikel 2. Voorwaarden
- De koopsom voor de onderneming bedraagt € 35.000, dit bedrag zal betaald worden na ondertekening van deze overeenkomst op bankrekening (…) van verkoop [a] . Deze word terugbetaald binnen 1 dag na antwoord omtrent de 24 uursvergunning C mocht hij deze niet krijgen.
In de tweede overeenkomst:
Artikel 2. Voorwaarden
- De koop som voor de onderneming bedraagt € 15.000 deze zal betaald worden voor ondertekening. Deze word terugbetaald binnen 1 dag na antwoord omtrent de 24 uursvergunning C mocht hij deze niet krijgen.
(…)
- de koper betaal de huur voor datum 25 sept / 25 okt. Deze betaald hij vooruit. Deze krijgt hij niet terug de koper stemt toe om de huur te betalen en het risico te nemen dit te verliezen. Als de vergunning niet doorgaat”
2.2.
De horecaonderneming is gevestigd in het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: de horecaonderneming). Het pand werd door [a] gehuurd tegen betaling van € 1.833,12 per maand. Het was de bedoeling van partijen dat [eiser] de huurovereenkomst zou overnemen.
2.3.
Na het sluiten van de koopovereenkomst is [a] overleden. Zijn echtgenote, [gedaagde] (hierna: [gedaagde] ) is erfgenaam en daarom door [eiser] in deze procedure betrokken. [a] liet ook een dochter en zoon na, hierna te noemen [b] en [c] .
2.4.
[eiser] heeft zich – kort na het sluiten van de koopovereenkomst – tot de makelaar van de verhuurder gewend, de heer [Makelaar] (hierna: [Makelaar] ) van [kantoor] met het verzoek om als huurder de huurovereenkomst over te nemen van [gedaagde] . Hij heeft ook een exploitatievergunning aangevraagd bij de Gemeente Utrecht.
2.5.
In reactie op de aanvraag van de exploitatievergunning heeft het Horecaloket van de Gemeente Utrecht op 13 oktober 2021 het volgende aan [eiser] geschreven:
“U hebt een aanvraag voor een exploitatievergunning met terras ingediend voor uw horecabedrijf aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Uw aanvraag betreft [bedrijf] ; overname. Uw aanvraag is nog steeds niet compleet.
Wanner ik niet op tijd alle ontbrekende gegevens van u heb ontvangen, laat ik uw aanvraag buiten behandeling op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. (…)
Ik verzoek u om,vóór 25 oktober, de nog ontbrekende gegevens per e-mail aan te leveren. (…)
Tevens ontbreken nog de onderstaande stukken en informatie
(…)
- Een ondertekende huurovereenkomst met een startdatum”
2.6.
De verhuurder heeft van de beoogde wisseling van huurders gebruik gemaakt om de huurprijs te verhogen. Meerdere maanden was voor [eiser] niet duidelijk met welk bedrag de huur exact verhoogd zou worden. Eerst was sprake van verhoging van de huur met € 100,00 per maand. Later kwam daar nog een bedrag bij voor een verzekeringspremie die de verhuurder wilde doorbelasten. Op 22 november 2021 heeft [Makelaar] het huurcontract met daarin de huurprijs aan [eiser] gezonden ter ondertekening. In de begeleidende e-mail schrijft hij het volgende:
“De extra premie is € 1195,48 per jaar
Dat een verhuurder deze extra premie in verband met het gebruik van een winkel kan doorbelasten aan de huurder staat in artikel 22 van de algemene bepalingen, deze zitten in de bijlage.”
De voorgestelde nieuwe huurprijs bedroeg € 2.025,- per maand. Dit aanbod is niet door [eiser] aanvaard waardoor geen huurovereenkomst tussen de verhuurder en [eiser] tot stand is gekomen.
2.7.
De advocaat van [eiser] heeft – voor zover hier relevant – in zijn brief van 6 mei 2022 het volgende meegedeeld aan de advocaat van [gedaagde] :
“Het is juist dat er in de koopovereenkomst een ontbindende voorwaarde is opgenomen, inhoudende dat het door client betaalde bedrag van € 15.000,00 wordt teruggestort door uw cliënte als de gemeente geen vergunning verstrekt. (…)
Vaststaat dat de gemeente Utrecht aan client geen vergunning heeft verstrekt. Op basis van de gemaakte afspraken moet het bedrag door uw cliente worden terugbetaald. (…)
Om die reden heeft hij (lees: [eiser] ) in een persoonlijk gesprek in november 2021 aan de zoon van uw cliënte kenbaar gemaakt de koopovereenkomst te ontbinden vanwege het niet kunnen verkrijgen van de vergunning en heeft hij verzocht om terugbetaling van de aanbetaalde € 15.000,00. (…)
Client heeft een maand (lees: huur) betaald, maar uw client heeft het pand uiteindelijk niet ter beschikking gesteld aan client. Aldus behoort uw client € 1833,00 terug te betalen aan client naast de € 15.000,00. (…)
Voor uw cliënte is er geen enkele reden om het bedrag van € 16.833,00 niet terug te betalen aan client. Client sommeert uw cliënte dan ook om laatstgenoemd bedrag binnen zeven dagen na heden over te maken op reeds bekende bankrekeningnummer. (…)”
2.8.
Op 14 juni 2022 heeft het Horecaloket van de Gemeente Utrecht het volgende per e-mail aan [eiser] meegedeeld:
“Op 8-9-2021 heeft u een aanvraag ingediend. Deze aanvraag was niet compleet en na meerdere malen u in de gelegenheid te stellen om uw aanvraag compleet te maken, is uiteindelijk besloten uw aanvraag buiten behandeling te stellen. Een ondertekende huurovereenkomst was onderdeel van de ontbrekende stukken. U heeft een huurcontract aangeleverd echter is deze niet door beide partijen ondertekend. Dit is uiteindelijk de reden geweest dat uw aanvraag buiten behandeling is gelaten.”

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te voldoen € 16.830,-, bestaande uit € 15.000 aan reeds betaalde koopsom en € 1.830,- aan huur, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 16.830,- vanaf 12 december 2021 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] onder andere dat de ontbindende voorwaarde is ingetreden omdat de Gemeente Utrecht de noodzakelijke exploitatievergunning (in de ontbindende voorwaarde “24 uursvergunning”) niet heeft afgegeven en hij de horecaonderneming niet kan exploiteren. [eiser] vindt dat van hem niet mocht worden verwacht dat hij instemde met een huurovereenkomst waarbij de huur substantieel hoger uitkwam dan de huur die [gedaagde] betaalde. Hij vordert daarom de aanbetaling van € 15.000,00 die hij heeft gedaan als onverschuldigd betaald terug. [eiser] maakt aanspraak op de wettelijke rente over het gevorderde omdat [gedaagde] ondanks sommatie heeft geweigerd het gevorderde te betalen en daardoor in verzuim is geraakt.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Volgens [gedaagde] zou de exploitatievergunning wel zijn afgegeven als [eiser] zich daarvoor maar voldoende had ingespannen. Tegen [eiser] is gezegd dat de huurprijs zou stijgen en [eiser] is er in eerste instantie ook mee akkoord gegaan dat de huur ongeveer € 100,00 per maand omhoog zou gaan. Dat de huur uiteindelijk ongeveer € 200,00 per maand hoger uit zou vallen moet voor rekening en risico van [eiser] blijven.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] heeft een tegenvordering op [eiser] ingediend. Zij vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiser] om aan [gedaagde] te voldoen € 23.228,95, bestaande uit € 25.000 aan schade doordat zij de onderneming pas veel later tegen een veel lagere koopprijs heeft kunnen verkopen, € 12.081,91 aan door haar betaalde huur over de periode oktober 2021 tot en met maart 2022 en € 1.147,04 aan nutskosten, welke kosten – bij nakoming van de koopovereenkomst door [eiser] – voor zijn rekening waren gekomen. Tot slot vordert [gedaagde] haar totale vordering te vermeerderen met de wettelijke rente tot de voldoening en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.5.
De vordering van [gedaagde] bedraagt in totaal € 38.228,95. Het reeds door [eiser] aan haar betaalde bedrag van € 15.000,- wenst zij te verrekenen met haar vordering, waardoor haar vordering op [eiser] in deze procedure nog € 23.228,95 bedraagt.
3.6.
Op de stellingen van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal de vordering in conventie toewijzen en in reconventie afwijzen omdat de koopovereenkomst door het intreden van de ontbindende voorwaarde is geëindigd en er dus geen grond is voor betaling van het bedrag van € 15.000,00 dat [eiser] voor de koop van de horecaonderneming aan de familie [gedaagde] heeft betaald en [eiser] niet te kort is geschoten in een verplichting tot nakoming van de koopovereenkomst. De kantonrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
In conventie
Is de ontbindende voorwaarde in werking getreden? Ja
4.2.
De vraag die partijen verdeeld houdt, is wat er met de ontbindende voorwaarde “
mocht hij deze (de 24uursvergunning) niet krijgen” wordt bedoeld en of die voorwaarde zich heeft verwezenlijkt. De tekst van de ontbindende voorwaarde en wat partijen daarmee hebben bedoeld is helaas niet duidelijk. Dit geldt overigens voor de gehele overeenkomst, want
wat[gedaagde] nu feitelijk aan [eiser] heeft verkocht en wat partijen van elkaar mochten verwachten is niet vastgelegd. Dat maakt dat de kantonrechter de koopovereenkomst moet uitleggen en vaststellen wat partijen op basis van de ontbindende voorwaarde gelet op de omstandigheden in dit geval over en weer van elkaar mochten verwachten.
4.3.
Voor de uitleg van wat is overeengekomen acht de kantonrechter de volgende omstandigheden van belang.
4.3.1.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard onervaren te zijn in de ver- en aankoop van (horeca)ondernemingen. Zij hebben zich in het overnameproces niet laten bijstaan door een partij die daarin wel bedreven is en hebben de waarde van de activa die werden overgedragen niet getaxeerd.
4.3.2.
Uit hetgeen partijen in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, is naar het oordeel van de kantonrechter, komen vast te staan dat partijen een snelle overdracht voor ogen stond. Dit was in beider belang: voor [eiser] omdat hij snel zijn investering moest en wilde terug verdienen, voor [gedaagde] omdat zij de exploitatie niet meer konden opbrengen en het pand dreigde leeg te komen staan waardoor de waarde ervan naar verwachting zou dalen.
4.3.3.
Beide partijen waren in de veronderstelling dat het aanvragen van de vergunning een formaliteit was. Er was immers reeds eenzelfde vergunning door de gemeente afgegeven aan [gedaagde] en [eiser] was van plan om de onderneming op dezelfde wijze voort te zetten als [gedaagde] dat deed.
4.3.4.
Voor [eiser] was essentieel dat hij de horecaonderneming ter plaatse aan de [adres] te [vestigingsplaats] zou kunnen voorzetten. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat met name de locatie en de mogelijkheid die locatie 24/7 als horecagelegenheid te exploiteren [eiser] heeft bewogen tot het sluiten van de koopovereenkomst voor deze prijs. Daardoor was eveneens essentieel dat [eiser] een de huurovereenkomst met de verhuurder over zou kunnen nemen. [gedaagde] heeft dit niet betwist.
4.3.5.
Partijen hebben een regeling getroffen voor het betalen van de huur in afwachting van de te verkrijgen exploitatievergunning te weten:
“de koper betaal de huur voor datum 25 sept / 25 okt. Deze betaald hij vooruit. Deze krijgt hij niet terug de koper stemt toe om de huur te betalen en het risico te nemen dit te verliezen. Als de vergunning niet doorgaat”
Die regeling geldt, zo begrijpt de kantonrechter, voor de huurbetalingsverplichtingen van [gedaagde] voor de periode september en oktober 2021. Afspraken over de huur die verschuldigd was over november 2021 en de daarop volgende maanden zijn niet gemaakt.
4.4.
Op grond van de in punt 4.3. geschetste omstandigheden stelt de kantonrechter vast dat partijen er over en weer van uit gingen dat binnen twee maanden na het sluiten van de koopovereenkomst een exploitatievergunning zou zijn verleend en een passende huurovereenkomst zou zijn gesloten. Verder hebben partijen namelijk niet gekeken. De kantonrechter begrijpt daaruit dat de ontbindende voorwaarde zou intreden als niet binnen deze termijn een exploitatievergunning zou zijn verkregen. Dit leidt tot de conclusie dat de ontbindende voorwaarde in werking is getreden en de koopovereenkomst zonder dat een nadere rechtshandeling vereist is als ontbonden moet worden beschouwd (artikel 6:22 BW).
Heeft [eiser] de vervulling van de ontbindende voorwaarde in de hand gewerkt en staat de redelijkheid en billijkheid aan vervulling in de weg? Nee
4.5.
Dat zou anders zijn als [eiser] , als degene die belang had bij het intreden van de ontbindende voorwaarde, de vervulling heeft veroorzaakt. In dat geval zou de voorwaarde als niet vervuld gelden, als de redelijkheid en billijkheid dat verlangen (artikel 6:23 BW). Volgens [gedaagde] heeft [eiser] het uitblijven van de exploitatievergunning in de hand gewerkt door niet actief genoeg daarmee bezig te zijn. De kantonrechter vindt echter dat [eiser] geen verwijt kan worden gemaakt van het uitblijven van de exploitatievergunning om de volgende redenen.
4.5.1.
De aanvraag van de exploitatievergunning blijkt meer tijd in beslag te nemen dan beide partijen (die onervaren hierin zijn) vooraf hadden verwacht. [gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling toegelicht dat ook de nieuwe kopers die zijn gevonden daar tegenaan zijn gelopen, zij wachten al zes maanden op een exploitatievergunning.
4.5.2.
[eiser] heeft kennelijk niet meteen alle juiste documenten aangeleverd. De gemeente heeft namelijk meerdere malen om aanvullende gegevens gevraagd. Maar dat hij dit bewust heeft gedaan blijkt nergens uit. Dit lijkt eerder terug te voeren op onervarenheid en onbegrip.
4.5.3.
De aanvraag was nooit gelukt voor de termijn die de gemeente daaraan stelde – te weten 25 oktober 2021 – aangezien de huurovereenkomst pas op 18 november 2021 ter ondertekening door de makelaar van de verhuurder werd toegezonden aan [eiser] .
Gesteld noch gebleken is dat [eiser] dit proces – van het tot stand komen van de huurovereenkomst – heeft vertraagd. Dat betekent dat niet is gebleken dat [eiser] het uitblijven van de exploitatievergunning in de hand heeft gewerkt.
4.6.
De kantonrechter is daarnaast van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid niet verlangen dat de ontbindende voorwaarde als niet vervuld moet gelden. Geen van beide partijen had namelijk verwacht dat de huur substantieel omhoog zou gaan en zij hebben ook niet nagedacht over de gevolgen daarvan. Het is te eenvoudig te stellen dat ongeacht de huurprijs van [eiser] verwacht mocht worden de overeengekomen koopsom voor de horecaonderneming te betalen. Die koopsom moet namelijk wel worden terug verdiend. Om diezelfde reden kan niet zonder meer worden verwacht dat iemand door gaat met het verkrijgen van een exploitatievergunning als deze exploitatie veel langer dan verwacht niet van de grond kan komen. Zeker niet als je in de tussentijd niet de kans krijgt om met het gekochte geld te verdienen en je wel wordt geacht de lopende huur te betalen (waarover hierna meer).
Moet [gedaagde] € 15.000,00 betalen aan [eiser] ? Ja, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.7.
De conclusie is dan ook dat de koopovereenkomst is ontbonden doordat [eiser] de vergunning niet heeft verkregen. Het rechtsgevolg van ontbinding is dat over en weer ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan. Daardoor rust op [gedaagde] de verplichting het aanbetaalde gedeelte van de koopsom terug te betalen (artikel 6:271 BW). Daarmee heeft [eiser] recht op terugbetaling van 15.000,-. Die vordering zal daarom worden toegewezen.
4.8.
[eiser] vordert de wettelijke rente vanaf 12 december 2021. Wettelijke rente is overeenkomstig artikel 6:119 BW verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Verzuim treedt in wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning en nakoming binnen de daarin gestelde redelijke termijn uitblijft. Door [eiser] is onweersproken gesteld dat hij [gedaagde] bij brief van 6 mei 2022 heeft gesommeerd om binnen zeven dagen tot betaling over te gaan. Dat betekent dat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 14 mei 2022.
Moet [gedaagde] de door [eiser] betaalde huur vergoeden? Nee
4.9.
[eiser] vordert terugbetaling van één maand huur ten bedrage van
€ 1.833,-. Hij stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraak op dit punt. [gedaagde] zou [eiser] al bij betaling van de huur, hetgeen hij op 4 oktober 2021 deed, de toegang tot en het gebruik van het gehuurde verlenen, zodat hij de [bedrijf] alvast kon exploiteren. Die toegang is hem niet verleend. [eiser] vindt het dan ook onrechtvaardig als hij dan wel de huurprijs voor die maand zou moeten betalen. Om die reden vordert hij de betaalde huurprijs terug.
4.10.
[gedaagde] betwist dat is afgesproken dat [eiser] al na voldoening van de eerste huurtermijn toegang tot het gehuurde zou verkrijgen. Dat zou pas het geval zijn vanaf het moment dat [eiser] de volledige koopsom zou hebben voldaan. [gedaagde] betwist dan ook dat zij tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting uit de overeenkomst en dus dat zij dit bedrag dient terug te betalen.
4.11.
De kantonrechter overweegt op dit punt als volgt. Zoals hiervoor in punt 4.2. is overwogen, is ook ten aanzien van de vraag wanneer [eiser] gebruik mocht maken van het gehuurde en de onderneming mocht exploiteren, onduidelijk wat partijen hierover hebben afgesproken. Een afspraak daarover is namelijk niet in de schriftelijke overeenkomsten vastgelegd. De bepaling die over de huur is opgenomen is op zichzelf wel duidelijk. Ongeacht of de ontbindende voorwaarde in werking zou treden. [eiser] zou de huur over de maanden september en oktober 2021 verschuldigd zijn. De ontbindende voorwaarde ziet dus niet op de betaalde huur, waardoor er dus geen rechtsgrond is om deze huur terug te vorderen op grond van ongedaanmakingsverbintenissen die voortvloeien uit de ontbindende voorwaarde. Wat dan wel de rechtsgrond zou moeten zijn voor de betaling van de huur is niet voldoende onderbouwd.
In reconventie
Moet [eiser] de huur voor oktober 2021 betalen? Ja
4.12.
[gedaagde] vordert betaling van de huur over de maand oktober 2021 ten bedrage van € 1.833,00. [gedaagde] beroept zich hiervoor op artikel 2 van koopovereenkomst. [eiser] heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering anders dan onder r.o. 4.9 aan de orde is geweest. Zoals al overwogen onder r.o. 4.11 slaagt het betoog van [eiser] op dit punt niet, waardoor vast staat dat [eiser] de huur over de maanden september en oktober 2021 aan [gedaagde] dient te betalen. Aangezien [eiser] de huur voor september al heeft betaald, zal de vordering van [gedaagde] met betrekking tot de huur van oktober 2021 worden toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
Moet [eiser] de door [gedaagde] gestelde schade vergoeden? Nee
4.13.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten door zijn betalings- en afnameverplichting uit de koopovereenkomst niet na te komen. Als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming heeft [gedaagde] schade geleden waarvoor zij [eiser] aansprakelijk houdt. Zij stelt dat zij de onderneming opnieuw heeft moeten verkopen, hetgeen niet eenvoudig bleek te zijn. Uiteindelijk is de onderneming pas maanden later verkocht tegen een veel lagere koopprijs. Met andere woorden: als [eiser] zich aan de afspraak had gehouden had zij veel meer voor de onderneming ontvangen. Zij houdt [eiser] aansprakelijk voor het verschil in koopprijs evenals voor de huur en energiekosten die zij maanden heeft moeten doorbetalen.
4.14.
De kantonrechter begrijpt het standpunt van [gedaagde] zo dat [gedaagde] aanspraak maakt op schadevergoeding op grond van artikel 6:74 BW. In dat artikel is bepaald dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Voor een geslaagd beroep op artikel 6:74 BW dient aldus sprake te zijn van een verbintenis oftewel een overeenkomst. De tussen partijen gesloten koopovereenkomst was echter rechtsgeldig ontbonden. Dat betekent dat de verbintenis tussen partijen teniet is gegaan en [eiser] dientengevolge niet meer gehouden was de koopsom te betalen en de onderneming over te nemen. [eiser] schoot aldus niet tekort en [gedaagde] komt geen geslaagd beroep toe op artikel 6:74 BW. De vordering van [gedaagde] zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.15.
Het gaat in deze zaak om twee onervaren partijen die zonder goed onderzoek te doen met elkaar in zee zijn gegaan en daarbij onduidelijke afspraken hebben gemaakt die verstrekkende gevolgen voor hen hebben gehad. [gedaagde] zat zonder overnemer en moest vanuit leegstand de zaak opnieuw zien te verkopen en [eiser] was zijn spaargeld kwijt zonder er iets voor terug te zien. Deze situatie hebben partijen te danken aan hun eigen naïviteit. Van beiden had een meer zakelijke benadering mogen worden verwacht. De kantonrechter moet in zaken als deze een knoop doorhakken en recht doen waar een oplossing die wat minder zwart wit is misschien meer recht zou doen aan de zaak. Daarvoor had een regeling kunnen worden getroffen, maar het is partijen niet gelukt die tot stand te brengen. Omdat partijen daarnaast over en weer grotendeels in het ongelijk zijn gesteld en gedeeltelijk in het gelijk ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten in conventie en reconventie te compenseren.
Nakosten
4.16.
Nakosten worden alleen die partij toegewezen die de volledige proceskosten krijgt toegewezen. Aangezien dat noch in conventie noch in reconventie het geval is, zal geen van partijen nakosten toegewezen krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 15.000,- met de wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2022 tot de voldoening;
5.2.
compenseert de proceskosten zodat ieder zijn eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
5.1.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.833,00,- met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis tot de voldoening;
5.2.
compenseert de proceskosten zodat ieder zijn eigen kosten draagt.
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.