ECLI:NL:RBMNE:2023:157

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
UTR 22/3628
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 28 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] vastgesteld op € 633.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 14 juni 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen schriftelijk hebben ingestemd om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 17 januari 2023. In de overwegingen van de rechtbank werd onder andere ingegaan op de methodiek van de heffingsambtenaar, die de WOZ-waarde had onderbouwd met een taxatiematrix. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, ondanks de argumenten van eiser voor een lagere waarde van € 599.000,-.

Eiser voerde aan dat de WOZ-waarde van zijn woning hoger was dan die van vergelijkbare woningen in de buurt, maar de rechtbank oordeelde dat deze vergelijking niet relevant was voor de vaststelling van de WOZ-waarde. Ook de argumenten van eiser over de gedateerde staat van de woning en de afwezigheid van een bijgebouw werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3628

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], de heffingsambtenaar

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 633.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2021. De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 14 juni 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
Partijen hebben er schriftelijk mee ingestemd om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 17 januari 2023.

Overwegingen

1. De woning is een in 2001 gebouwde 2-onder-1-kap woning. De woning heeft een oppervlakte van ongeveer 135 m2 en ligt op een kavel van 278 m2.
2. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 599.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
4. De heffingsambtenaar heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte en voorzieningen. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
6. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7. Eiser voert aan dat de WOZ-waarde van zijn woning aanmerkelijk hoger is dan de WOZ-waarde van zijn buren, die nagenoeg gelijk zijn aan zijn woning. Dit maakt niet dat de waarde van eisers woning te hoog is vastgesteld. Een vergelijking met WOZ-waarden van andere woningen kan namelijk niet als maatstaf worden gebruikt. In het systeem van de Wet WOZ moet de woning vergeleken worden met woningen die zijn verkocht rondom de waardepeildatum en dat is niet het geval bij de woningen van eisers buren. De woningen van eisers buren zijn verder niet identiek aan die van eiser, zodat er ook geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
8. Eiser stelt zich ook op het standpunt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde staat van de woning. Eiser stelt dat zijn keuken en de badkamer origineel zijn (uit 1999). Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De heffingsambtenaar heeft in de door hem overgelegde taxatiematrix de voorzieningen van de woning gekenmerkt als normaal. Die van de referentiewoningen heeft hij gekenmerkt als respectievelijk eenvoudig/verouderd en normaal. Eiser heeft de gedateerdheid van de voorzieningen van de woning, of de betere voorzieningen van de referentiewoningen niet onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van foto’s. Dit had wel op zijn weg gelegen.
9. Tot slot voert eiser aan dat de heffingsambtenaar er bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte vanuit is gegaan dat er nog een berging/schuur/tuinhuis aanwezig is op het perceel. De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift erkent dat dit bijgebouw er inderdaad niet meer was op de waardepeildatum en is bereid het griffierecht van eiser te vergoeden. Omdat het beroep ongegrond is – zoals hiervoor overwogen heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is – zal de rechtbank de heffingsambtenaar in deze uitspraak niet opdragen om het griffierecht van eiser te vergoeden. Het staat eiser vrij om zich met een verzoek om vergoeding van het griffierecht tot de heffingsambtenaar te wenden.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat