In deze zaak heeft verzoekster op 13 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek om herbeoordeling van een werknemer. Verzoekster heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in gebreke gesteld bij brief van 12 juli 2022. Op 14 september 2022 heeft verweerder een dwangsom van €1442,- toegekend. Vervolgens heeft verweerder op 19 oktober 2022 een besluit genomen op het verzoek om herbeoordeling. Verzoekster heeft het beroep niet-tijdig ingetrokken en heeft een vergoeding voor haar proceskosten gevraagd. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling van de proceskosten. Op 30 januari 2023 heeft verweerder hierop gereageerd.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft besloten om zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet betalen, zoals vermeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft geoordeeld dat er aanleiding is om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50,-, en verweerder moet ook het griffierecht aan verzoekster betalen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren en is openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.