4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het gelet op de verschillende verklaringen uit het dossier aannemelijk is dat verdachte op de galerij bij zijn flat door zijn zwager [slachtoffer 1] bij zijn nek is gepakt en tegen de balustrade is gehouden. Dat dit een beangstigende situatie moet zijn geweest voor verdachte acht de rechtbank voorstelbaar, temeer omdat verdachte zich alleen met zijn zoontje van vijf jaar op de galerij bevond, terwijl [slachtoffer 1] met zijn broer en hond de galerij op kwam lopen. Voornoemde omstandigheden maken dat aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie waarin verdachte zich mocht verdedigen (en uiteindelijk ook heeft verdedigd) door [slachtoffer 1] een klap in zijn gezicht te geven. Nu verdachte een beroep op noodweer toekomt, ontbreekt de wederrechtelijkheid en zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Het
proces-verbaal van aangifte, houdende de verklaring van aangever [slachtoffer 1] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 21 november 2020 te [woonplaats] zag ik dat [verdachte ] kwam aanlopen met een grote steen. Ik zag dat dit een soort baksteen was. [verdachte ] gooide die baksteen naar mij toe. Hij zette veel kracht bij het gooien.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, houdende de verklaring van de getuige [getuige 1] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte ] pakte toen een steen van straat. [verdachte ] probeerde die steen richting [slachtoffer 1] te gooien. [verdachte ] heeft toen nog een steen achter de auto aan gegooid.
Een
proces-verbaal van verhoor verdachte, houdende de verklaring van verdachte [verdachte ] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb een baksteen gepakt.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard geen baksteen in zijn handen te hebben gehad, maar een kiezelsteen en deze naar de auto van aangever te hebben gegooid. Dat verdachte een steen van groter formaat dan dat van een kiezelsteen in zijn handen heeft gehad en deze naar aangever heeft gegooid, acht de rechtbank niettemin bewezen gelet op de bewijsmiddelen en de verklaringen van meerdere (onafhankelijke) getuigen (waaronder de verklaring van de getuige [getuige 1] ), waaruit volgt dat verdachte een (bak)steen van de grond pakte en deze naar aangever gooide.
Mede gelet op de vijandige sfeer die er heerste tussen aangever en verdachte, oordeelt de rechtbank dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat, door het met kracht gooien van een (bak)steen naar hem, hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank acht voorts bewezen dat, gezien de verklaring van aangever, het opzet van verdachte hierop was gericht.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het tonen en richten van een vuurwapen, de woordelijke bedreigingen en het medeplegen van de bedreiging, nu hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
Conclusie
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
Feit 3 is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor feit 3 bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte door mevrouw [slachtoffer 2] van 27 december 2020;
- het proces verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 21 november 2020;
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 6 januari 2023.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 4
Het
proces-verbaal van aangifte, houdende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vanaf toen werd de agressie ook fysiek. Dit was in juni 2019. [verdachte ] verbleef vaak bij mij, in [woonplaats] . [verdachte ] werd rond de zomervakantie van 2020 heel fysiek om de minste reden. Ik werd wekelijks door hem geslagen. Ik heb een keer kapotte lippen van hem gehad en ik werd op mijn bovenbenen geslagen. Ik denk dat ik wel vier keer een blauw oog door hem heb gehad. Ook kreeg ik door hem een bult op mijn hoofd en voorhoofd. Dan sloeg hij mij met vuisten. Ik kan ze niet allemaal meer benoemen maar ik kan je wel een keer vertellen van eenblauw oog. Hij begon opeens te slaan. Hij sloeg mij toen met vuist op mijn hoofd en oog. Ik had toen een flinke blauwe plek op mijn oog. Volgens mij was dit ook de eerste keer dat hij met vuisten begon te slaan want daarvoor was het voornamelijk met vlakke hand.
In een vakantie kwam mijn broertje. Ik had op dat moment ook een blauw oog. [verdachte ] werd boos, ik weet niet meer waarom, en hij begon mij te slaan waar mijn broertje bij was. Hij sloeg me toen ook op mijn bovenbenen.
Vorige maand in november had [verdachte ] een afspraak. Hierdoor werd hij boos en die dag heeft hij mijn neus en mijn mond kapot geslagen.
Vandaag (16 december 2020) te [woonplaats] sloeg [verdachte ] met zijn vuist op mijn hoofd.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, houdende de verklaring van getuige [getuige 3] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij waren op 23 mei 2020 bij [verdachte ] en [slachtoffer 3] . Toen wij naar binnen liepen zagen wij meteen een blauw oog bij [slachtoffer 3] , dit was aan de linkerkant.
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 januari 2023, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb mijn vriendin eenmaal geslagen.
Bewijsoverweging
Verdachte ontkent aangeefster in een langere periode meermalen te hebben mishandeld.
De rechtbank ziet echter geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de aangifte. Deze wordt onder meer ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 3] . Verder zijn er geluidsopnamen die de verklaring van aangeefster ondersteunen en zit er een foto in het dossier waarop te zien is dat aangeefster een blauw oog heeft.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte in de periode van 1 juni 2019 tot en met 16 december 2020 zijn levensgezel [slachtoffer 3] meermalen heeft mishandeld.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5
Het
proces-verbaal van aangifte, houdende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 11 juni 2021 te [woonplaats] kwam [verdachte ] op mij af lopen. Met zijn vuisten sloeg hij met volle kracht op mijn hoofd. Ik voelde direct een scherpe pijn. Ik denk dat hij ongeveer vier keer op mijn hoofd heeft geslagen. Ik had een bloedneus. Ik zag dat hij weg rende naar zijn fiets waarna hij zijn fiets pakte en weg fietste
Een
proces-verbaal van verhoor getuige, houdende de verklaring van getuige
[getuige 4] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag een man tegen een vrouw schreeuwen. De vrouw had een bloedneus.
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 januari 2023, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik kwam op 11 juni 2021 te [woonplaats] voor de woning van mijn vriendin mijn schoonzus tegen.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard aangeefster niet te hebben geslagen en bij haar ook geen bloed te hebben gezien. Deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig gelet op de bewijsmiddelen. Dat verdachte aangeefster heeft geslagen wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 4] , waaruit onder meer volgt dat hij een man hoort schreeuwen, dat hij meteen daarna ziet dat aangeefster een bloedneus had en dat hij de man ziet wegfietsen.
De verklaring van verdachte dat een ander de bloedneus aan aangeefster zou hebben toegebracht, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
Gelet op de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene acht de rechtbank de onder 5 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.