In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van verzoeker, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Verweerder had op 2 augustus 2021 een verzoek van verzoeker om handhavend op te treden tegen een bijgebouw afgewezen. Na een bezwaarschrift van verzoeker, heeft verweerder op 10 maart 2022 een besluit genomen waarbij het bezwaar deels gegrond werd verklaard, maar het oorspronkelijke besluit in stand bleef. Verzoeker ging hiertegen in beroep.
Op 16 september 2022 ontving verweerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning van de vergunninghouder. Verzoeker trok zijn beroep in op 20 oktober 2022 en vroeg om vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder weigerde deze vergoeding, stellende dat de intrekking van het beroep niet het gevolg was van een besluit van verweerder, maar van de handeling van de vergunninghouder.
De rechtbank oordeelde dat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen zonder een zitting te houden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van 'tegemoetkomen' door verweerder, omdat het bestuursorgaan niet het gewenste besluit van verzoeker had genomen. De rechtbank wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de intrekking van het beroep niet voortkwam uit een besluit van verweerder, maar uit de aanvraag van de vergunninghouder. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 maart 2023.