8.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van een 12-jarig meisje. In het verleden hebben verdachte en de moeder van het slachtoffer een relatie met elkaar gehad en het slachtoffer heeft, samen met haar moeder, enige tijd bij verdachte in huis gewoond. Op de avond van 24 februari 2022 heeft verdachte het slachtoffer gevraagd op zijn zoontje te komen passen. Het slachtoffer was hierover zeer verheugd (uit de verklaring van de moeder van het slachtoffer blijkt dat het slachtoffer stond te dansen in de kamer toen zij hoorde dat ze mocht oppassen) en is in goed vertrouwen meegegaan naar de woning van verdachte, een plek waarvan zij dacht dat die veilig zou zijn. Eenmaal aangekomen in zijn woning bleek dat het zoontje van verdachte helemaal niet bij verdachte thuis was en heeft het slachtoffer, terwijl ze zich afvroeg waar het zoontje van verdachte bleef, televisiegekeken. Vermelding daarbij verdient dat verdachte al vrij snel nadat hij het slachtoffer heeft opgehaald wist dat zijn zoontje die avond niet zou komen, dat hij haar niettemin bij hem thuis heeft laten blijven en haar in de waan heeft gelaten dat het zoontje ‘later’ zou komen. Toen verdachte het slachtoffer na enkele uren naar huis zou brengen, werd het slachtoffer in de woonkamer door verdachte plotseling op een matras geduwd en verkracht, waarbij onder andere haar keel werd dichtgeknepen. Het slachtoffer heeft gehuild en geschreeuwd en wilde enkel dat verdachte zou stoppen met zijn handelingen. Verdachte ging echter gewoon door en dekte de mond en neus van het slachtoffer af met zijn hand zodat haar geschreeuw niet goed hoorbaar zou zijn voor de buren. Verdachte is hiermee volledig voorbijgegaan aan de wil en de lichamelijke en geestelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer en heeft alleen oog gehad voor zijn eigen seksuele behoeften. Daarnaast heeft verdachte, destijds 42 jaar oud en blijkens zijn verklaring ter zitting 1.94 meter lang en 110 kilo zwaar, op grove wijze misbruik gemaakt van zijn (fysieke) overwicht op het minderjarige (12-jarige) slachtoffer en het door haar in hem gestelde vertrouwen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
In het proces-verbaal van verhoor van het slachtoffer door de politie komt op pijnlijke wijze naar voren welke directe en schrijnende gevolgen het incident voor haar hebben gehad. Omdat verdachte tijdens het incident geen voorbehoedsmiddel heeft gebruikt, heeft het slachtoffer wekenlang medicatie moeten gebruiken ter voorkoming van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s). Daarnaast heeft het slachtoffer een morning-afterpil moeten slikken om een zwangerschap te voorkomen en had zij last van jeuk en pijn tijdens het plassen. Algemeen is ook bekend dat slachtoffers van verkrachting nog (zeer) lange tijd last (kunnen) hebben van de psychische gevolgen daarvan. Ten slotte worden dit soort zedendelicten tegen kinderen als uitermate schokkend ervaren in de samenleving en veroorzaken dit soort delicten bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, bijvoorbeeld bij ouders van jonge kinderen.
Proceshouding
Verdachte heeft verklaard dat hij nog weet dat het slachtoffer in zijn woning is geweest, maar dat hij zich de verkrachting zelf niet meer kan herinneren. Het moet volgens verdachte echter wel gebeurd zijn, omdat op verschillende plekken in en om de vagina van het slachtoffer sperma van verdachte is aangetroffen. Verdachte zou zich enkel herinneren dat hij iemand op een bepaald moment ‘stop, niet doen’ hoorde zeggen. Het geheugenverlies is volgens verdachte te wijten aan overmatig gebruik van alcohol en drugs op de bewuste avond en de dagen voorafgaand aan de verkrachting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte voor het incident het slachtoffer met zijn auto heeft opgehaald en vlak na het incident het slachtoffer met zijn auto heeft thuisgebracht. Kennelijk was verdachte op die momenten in staat een auto te besturen. Op de heenweg is verdachte bovendien nog met het slachtoffer langs een vriend en langs de supermarkt geweest voordat hij met het slachtoffer bij zijn huis aankwam. Daar komt bij dat het slachtoffer niets heeft verklaard over afwijkend rijgedrag van verdachte of dat verdachte in de woning alcohol of drugs zou hebben genuttigd. Daarnaast hebben de deskundigen van het PBC gerapporteerd dat de ten laste gelegde verkrachting niet in enige mate vanuit enkel het misbruik van middelen kan worden verklaard. Ten slotte is het opmerkelijk te noemen dat verdachte zich nog wel kan herinneren dat hij op enig moment wakker werd en iemand ‘stop, niet doen’ zei, maar niet kan toelichten hoe de situatie op dat moment precies was, bijvoorbeeld of verdachte kleding droeg of zich in liggende of staande positie bevond. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij zich de verkrachting zelf niet kan herinneren, volstrekt ongeloofwaardig en onaannemelijk. De rechtbank heeft sterk de indruk dat verdachte zegt zich het incident niet meer te kunnen herinneren, maar eigenlijk niet over het gebeurde wil praten omdat dat nu eenmaal makkelijker is en hij geen verantwoordelijkheid kan c.q. hoeft te nemen voor het gruwelijke feit dat hij heeft begaan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van:
- een de verdachte betreffend
- een
- een
- een
Uittreksel Justitiële documentatie
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte in het verleden meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke ernstige strafbare feiten. Zo is verdachte in 2009 door het gerechtshof Arnhem veroordeeld voor onder andere mensenhandel en verkrachting tot een gevangenisstraf van zes jaren. Daarnaast is verdachte in 2003 veroordeeld voor verkrachting tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk.
Rapportages onderzoek Pieter Baan Centrum
Uit de pro Justitia rapportage van 31 augustus 2022 blijkt dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek gedeeltelijk heeft verleend. Verdachte wilde wel in gesprek gaan, maar heeft niet het achterste van zijn tong laten zien. Hij hield zijn procespositie goed in gedachten bij de beantwoording van vragen. Het is met name op de forensisch relevante thema's, zoals seksualiteit, eerdere veroordelingen en eerdere incidenten, dat verdachte volgens de rapporteurs informatie achter lijkt te houden, terwijl hij juist op andere thema's opvallend spraakzaam is, zoals bijvoorbeeld zijn middelengebruik. Het onderzoek kent hierdoor volgens de rapporteurs serieuze beperkingen. De grootste daarvan is dat er geen zicht is gekomen op de seksuele beleving van verdachte. Verdachte is niet veel verder gekomen dan te stellen dat seksualiteit binnen een relatie normaal is en heeft geen enkel inzicht gegeven in zijn beleving op dat gebied. Dit is volgens de rapporteurs mede gelet op de voorgeschiedenis van verdachte met justitiële contacten met een zeden karakter, de veelvuldige partnerrelaties en het huidige tenlastegelegde opmerkelijk. Verdachte is in het verleden meermaals veroordeeld voor verkrachting van onder andere een minderjarig slachtoffer en voor mensenhandel, waarbij zijn slachtoffers kwetsbare, soms minderjarige, jonge vrouwen zijn die seksueel werden uitgebuit. Uit de rapportage blijkt verder dat verdachte in het verleden meerdere relaties heeft gehad, waaruit verdachte in ieder geval zeven kinderen bij zeven verschillende vrouwen heeft gekregen. De relaties met (soms minderjarige) vrouwen werden gekenmerkt door (seksueel) geweld, intimidaties en bedreigingen. Volgens de rapporteurs staat vast dat verdachte, evenals tijdens een eerder verricht PBC-onderzoek in 2008, bewust (deels) informatie hierover heeft achtergehouden, waardoor het niet mogelijk is diagnostische uitspraken te doen over het al dan niet bestaan van seksuele problematiek. Gelet op deze omstandigheden, de onderhavige verdenking en de instabiliteit van relaties is de onmogelijkheid diagnostische uitspraken te doen over het thema seksualiteit binnen het onderhavige onderzoek een groot gemis. Ondanks dat het onderzoek hierdoor serieuze beperkingen kent, is het wel mogelijk gebleken om op deelgebieden conclusies te trekken ten aanzien van de diagnostiek.
Verdachte is in het verleden al eerder in forensisch kader onderzocht, waardoor al veel informatie over hem bekend is en in onderhavig onderzoek komt eenzelfde beeld naar voren als in eerdere onderzoeken is gesteld. Evenals in het PBC-onderzoek in 2008, wordt de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis gesteld. Daarnaast worden er bij verdachte ook narcistische trekken in de persoonlijkheid gezien, maar hierop ontstond door de beperkingen in het onderzoek niet volledig zicht. Deze persoonlijkheidsstoornis uit zich bij verdachte volgens de rapporteurs onder andere in een laag niveau van moreel redeneren en beperkte affectieve empathie. De (mogelijke) combinatie van antisociale en narcistische problematiek wijst op psychopathie, zoals ook tijdens het eerdere PBC-onderzoek is vastgesteld. Door de beperkte medewerking van verdachte is er tijdens het huidige onderzoek onvoldoende informatie beschikbaar om de PCL-R volledig in te vullen en scoort hij net onder de afkapwaarde. De indruk is echter dat wanneer volledig zicht zou zijn verkregen op verdachte en zijn innerlijke belevingswereld, hij boven de afkapwaarde uit zou komen. De rapporteurs constateren bij verdachte verder een stoornis in middelengebruik, te weten alcohol en (in mindere mate) cannabis. De functie van dit gebruik lijkt, afgaande op het verhaal van verdachte, vooral te liggen in het kunnen omgaan met tegenslagen en negatieve emoties. Daarnaast zou overmatig gebruik van alcohol ook gebruikelijk zijn binnen de sociale groep waar hij zich in beweegt. Met name door het gebruik van alcohol lijkt probleemgedrag te ontstaan binnen relaties en in het verkeer. Ook verdachte zelf rapporteert zeer fors en
problematisch gebruik van alcohol en in mindere mate cannabis. Gelet op het feit dat dit
alcoholgebruik een belangrijke plaats inneemt in zijn procespositie is volgens de rapporteurs echter voorzichtigheid geboden in de interpretatie van deze zelfrapportage. Het werd niet duidelijk of verdachte van deze middelen lichamelijk dan wel psychisch afhankelijk is (geweest). Ondanks dat verdachte op basis van het testpsychologisch onderzoek op zwakbegaafd niveau scoort, dient deze score volgens de deskundigen niet als een forensisch relevante factor te worden beschouwd. Verdachte kan moeite hebben om meer complexe situaties te overzien, maar beschikt over voldoende intellectuele vermogens om zelfstandig te functioneren.
Hoewel de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de stoornis in middelengebruik aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde, zijn er volgens de rapporteurs geen gronden aanwijsbaar om verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Alhoewel gesteld kan worden dat het tenlastegelegde werd gefaciliteerd vanuit verdachte zijn persoonlijkheidsstoornis, kan verdachte in staat worden geacht het verschil tussen goed en kwaad te onderscheiden en andere keuzes te maken. Er zijn in het onderzoek volgens de rapporteurs geen aanwijzingen gevonden die erop wijzen dat de persoonlijkheidskenmerken van verdachte zijn keuzevrijheid ingeperkt hebben. De rapporteurs wijzen er bij deze conclusie opnieuw op dat onbekend is gebleven hoe eventuele seksuele problematiek van verdachte zich tot persoonlijkheidskenmerken verhoudt. Verdachte zijn cannabisproblematiek lijkt ten tijde van het tenlastegelegde geen rol van belang te hebben gespeeld. Er zijn, afgaande op het verhaal van verdachte zelf, wel aanwijzingen dat de alcoholproblematiek mogelijk een rol heeft gespeeld. Het onder 1 tenlastegelegde kan echter volgens de rapporteurs niet eenvoudigweg in enige mate vanuit alleen het misbruik van middelen worden verklaard. Misbruik van een middel impliceert enkel dat er sprake is van een disfunctioneel gedragspatroon van middelengebruik en kan op zichzelf nooit tot vermindering van de toerekenbaarheid leiden.
Omdat geen volledige diagnostische conclusie kan worden getrokken en er geen uitspraak kan worden gedaan over de toerekenbaarheid, is het volgens de rapporteurs evenmin mogelijk de vraag te beantwoorden of sprake is van een pathologisch bepaald recidiverisico. Met behulp van risicotaxatie-instrumenten kan wel een zeer globale indruk worden gegeven over het statistische risico op recidive bij een persoon met een vergelijkbaar profiel. Mochten de ten laste gelegde feiten worden bewezen, dan is er sprake van een matig-hoog risico op (gewelddadige) recidive, aldus de rapporteurs. Gelet op het feit dat er geen doorwerking van de pathologie in het tenlastegelegde kan worden onderbouwd, is het ook niet mogelijk om een pathologisch bepaald recidivegevaar te onderbouwen. Er kunnen derhalve geen aanbevelingen van gedragskundige aard worden gedaan om het recidiverisico te verminderen.
Verdachte is in het kader van een aanvullende klinische rapportage in januari 2023 gedurende vier weken opnieuw opgenomen in het PBC. Zijn medewerking aan dit aanvullende onderzoek kan, evenals de medewerking aan het oorspronkelijke onderzoek, nog steeds omschreven worden als beperkt. Ondanks dat hij, in vergelijking tot het eerste onderzoek, wel meer in gesprek wilde gaan rondom het thema seksualiteit, krijgen de deskundigen de indruk dat hij nog steeds niet het achterste van zijn tong heeft kunnen of willen laten zien. Verdachte maakt volgens de rapporteurs (opnieuw) een gecontroleerde en
doordachte indruk. Het beeld dat door verdachte van zichzelf wordt geschetst is dat van een man die op seksueel gebied weliswaar bovengemiddeld actief is, maar slachtoffer is van onterechte veroordelingen en wraakzuchtige ex-vriendinnen. Daar het forensisch zeer relevante thema van seksualiteit in relatie tot eerdere veroordelingen, incidenten en meldingen door verdachte wordt weggezet als leugens, blijft het daarmee onbespreekbaar en is er nauwelijks meer zicht op zijn functioneren gekomen. Het onderzoek heeft de rapporteurs geen nieuwe diagnostische informatie opgeleverd en de eerder gestelde diagnostische conclusies blijven volgens hen dan ook onverminderd geldig.
Gezien de adviezen van de deskundigen neemt de rechtbank het advies om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten over.
Reclasseringsadvies
Uit het reclasseringsadvies volgt dat de reclassering met de beschikbare informatie niet kan adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn. Het risico op recidive en letselschade wordt als hoog ingeschat en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. Omdat het recidiverisico hoog is, waarbij volgens de reclassering ook kans bestaat op ernstig letsel voor anderen, geeft de reclassering aan niet op adequate wijze aan risicomanagement te kunnen doen om de risico's te beheersen met gedragsbeperkende voorwaarden en de controle daarop. Een tbs-maatregel met voorwaarden wordt daarom niet geïndiceerd en een intramurale sanctie ligt volgens de reclassering meer voor de hand.
De op te leggen straf en maatregel
Bij het bepalen van de straf(maat) en maatregel houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit feit door verdachte is begaan. De rechtbank let daarnaast op de door verdachte ingenomen proceshouding en houdt ten slotte rekening met de persoon van verdachte.
Gevangenisstraf
Gezien de buitengewone ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank (ook) acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijke strafzaken zijn opgelegd. De rechtbank ziet de proceshouding van verdachte, zoals hiervoor omschreven, als strafverzwarende factor. Voorts heeft de rechtbank in strafverzwarende zin meegewogen dat het slachtoffer een 12-jarig meisje betrof dat in de woning van verdachte, met wie zij eerder in gezinsverband samen had gewoond, aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd. Zij is hier vervolgens op gewelddadige manier verkracht, met voor het slachtoffer zeer vergaande fysieke en mogelijk (langdurige) psychische gevolgen. Ten slotte acht de rechtbank het strafverzwarend dat verdachte het slachtoffer heeft ontmaagd en een 12-jarig meisje heeft blootgesteld aan het risico op soa’s en op een ongewenste zwangerschap. Alles overwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden en zal de rechtbank een gevangenisstraf van acht jaar opleggen.
Tbs-maatregel met dwangverpleging
Gelet op de voornoemde adviezen, de ernst van het bewezen verklaarde feit en de veelvuldigheid aan veroordelingen ter zake (soortgelijke) misdrijven, is de rechtbank van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De rechtbank acht oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk. Verdachte heeft, door geen volledige openheid van zaken te geven omtrent zijn seksualiteit in relatie tot het onderhavige delict, iedere opening naar andere alternatieve en minder vergaande modaliteiten ter beperking van het herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt. Oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden, zoals door de raadsvrouw is bepleit, is volgens de rechtbank dan ook niet passend. Daar komt nog bij dat de reclassering een tbs-maatregel met voorwaarden niet uitvoerbaar acht en de duur van de opgelegde gevangenisstraf beduidend hoger is dan de door de wetgever in artikel 38 lid 3 Sr voor tbs met voorwaarden bepaalde grens van vijf jaar gevangenisstraf.
De rechtbank kan besluiten tot het opleggen van een tbs-maatregel (met dwangverpleging) als iemand een misdrijf heeft gepleegd waar volgens de wet een gevangenisstraf van vier jaar of meer op staat of als het gaat om een misdrijf waarvoor de wet bepaalt dat oplegging van tbs-maatregel mogelijk is. Daarnaast moet die persoon toen hij de feiten beging een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens hebben gehad. Tot slot moet de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen eisen dat aan die persoon een tbs-maatregel (met dwangverpleging) wordt opgelegd. Aan al deze voorwaarden is in dit geval voldaan en de rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het bewezen verklaarde feit, te weten verkrachting, betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Gelet op de hiervoor weergegeven inhoud van de rapporten van de deskundigen staat vast dat bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in middelengebruik. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, volgt uit de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van strafrecht niet dat voor oplegging van een tbs-maatregel (met dwangverpleging) moet worden vastgesteld dat de psychische stoornissen de gedragskeuzes en -gedragingen van verdachte beïnvloedden ten tijde van het bewezenverklaarde in dier voege dat sprake is geweest van een causaal verband tussen de stoornis en het feit. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan de voorwaarde dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, oplegging van die maatregel eist. Daartoe is redengevend hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd met betrekking tot het recidiverisico. Het risico op een toekomstig seksueel en gewelddadig delict wordt volgens de deskundigen van het PBC ingeschat op matig-hoog en het risico op recidive en letselschade wordt door de reclassering ingeschat als hoog. De rechtbank vindt dat zorgelijk, zeker nu uit de rapportage van het PBC blijkt dat verdachte tijdens het onderzoek in het PBC geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over zijn seksuele beleving en verdachte in het verleden meerdere relaties heeft gehad, waarbij de betrokken vrouwen melding hebben gemaakt van (seksueel) geweld. Dat de veiligheid van anderen oplegging van de tbs-maatregel vereist, volgt verder uit de aard van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat er geen andere mogelijkheid bestaat voor het realiseren van de voor verdachte noodzakelijke behandeling, dan het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging.
Nu de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, te weten verkrachting, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven gaan. De rechtbank zal daarom aan verdachte de ongemaximeerde tbs-maatregel opleggen.