ECLI:NL:RBMNE:2023:1521

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
524956
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure inzake zorgplichtschending door Rabobank met betrekking tot hypothecaire leningen en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een schadestaatprocedure die volgt op een eerdere uitspraak waarin Rabobank aansprakelijk werd gesteld voor zorgplichtschendingen. De eisende partijen, bestaande uit meerdere vennootschappen, vorderen een schadevergoeding van meer dan € 12 miljoen als gevolg van deze schendingen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak vastgesteld dat Rabobank aansprakelijk is voor de schade die de eisers hebben geleden door twee zorgplichtschendingen: het blokkeren van een bedrag van ruim € 3,1 miljoen en het onterecht dwingen tot aflossing van niet-opeisbare leningen.

De procedure begon met een dagvaarding in juli 2021, gevolgd door verschillende conclusies en een mondelinge behandeling in september 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor de gevorderde schadeposten, en dat er geen causaal verband is aangetoond tussen de zorgplichtschendingen en de gevorderde schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers grotendeels afgewezen, met uitzondering van de kosten voor het opstellen van de schadestaat, die zijn begroot op € 25.000,-. De rechtbank heeft Rabobank veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de wettelijke rente over het geblokkeerde bedrag van € 3,1 miljoen. De eisende partijen zijn hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van causaal verband in schadeprocedures en de noodzaak voor eisers om hun vorderingen goed te onderbouwen met bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/524956 / HA ZA 21-505
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2] II B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
3.
[eiseres sub 3] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiseres sub 1] c.s.,
advocaten: mr. W.F. Hendriksen en mr. J.W. Volkers te Amsterdam,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. R. Jacobsz te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 juli 2021 met producties 1 t/m 9
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 8
- de conclusie van repliek, wijziging van eis met producties 10 t/m 34
- de conclusie van dupliek met producties 9 t/m 11
- de akte overlegging productie 35 van [eiseres sub 1] c.s.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2022. Op verzoek van partijen is de zaak vervolgens aangehouden tot 30 november 2022. In die periode hebben partijen met elkaar overleg gevoerd over een minnelijke regeling. Op de rolzitting van 30 november 2022 heeft [eiseres sub 1] c.s. aan de rechtbank bericht dat geen minnelijke regeling is bereikt en heeft zij verzocht om vonnis te wijzen.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

Kern
2.1.
Het gaat hier om de schadestaatprocedure die is gevolgd op de hoofdzaak met zaaknummer NL.19.22661. In die procedure is Rabobank in een vonnis van deze rechtbank van 9 december 2020 veroordeeld om de schade te vergoeden die [eiseres sub 1] c.s. heeft geleden als gevolg van twee zorgplichtschendingen, op te maken bij staat. In deze schadestaatprocedure vordert [eiseres sub 1] c.s. ruim € 12 miljoen aan schadevergoeding. Die vordering wordt voor het grootste deel afgewezen. Voordat zal worden uitgelegd waarom, zal eerst een samenvatting worden gegeven van de gang van zaken, van de verschillende onderdelen van de vordering en van de standpunten van partijen.
De gang van zaken
2.2.
Voor de gang van zaken tussen [eiseres sub 1] c.s. en Rabobank verwijst de rechtbank in de eerste plaats naar het vonnis in de hoofdzaak (zie 2.1). In aanvulling daarop geldt het volgende, dat is gebaseerd op het partijdebat in deze schadestaatprocedure.
2.3.
In het verleden heeft [eiseres sub 1] c.s. voor de aankoop van panden hypothecaire leningen (in parapluverband) afgesloten met de rechtsvoorganger van Rabobank, FGH Bank. In het vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen hadden afgesproken dat een gedeelte van de verkoopopbrengst van die panden werd gebruikt voor de aflossing van krediet en dat het restant vrij door [eiseres sub 1] c.s. mocht worden gebruikt. In het vonnis in de hoofdzaak is dit het royementsbeleid genoemd. De hoogte van het door [eiseres sub 1] c.s. vrij te besteden bedrag werd berekend aan de hand van een breukdeelformule (verdeelsleutel). De rechtbank heeft dat vastgesteld hoewel Rabobank in de hoofdzaak het bestaan van die praktijk met de breukdeelformule had betwist. In deze schadestaatprocedure heeft Rabobank overigens erkend dat die praktijk voor een deel van de leningen van [eiseres sub 1] c.s. bestond.
2.4.
In 2017/2018 heeft Rabobank besloten om haar portefeuille van vastgoedfinancieringen af te bouwen. Voor de financiering van de aankoop van nieuwe panden en van renovatie- en ontwikkelingskosten was [eiseres sub 1] c.s. daardoor afhankelijk geworden van haar liquide middelen. Per 1 januari 2018 had [eiseres sub 1] c.s. een schuld aan Rabobank van in totaal ongeveer € 16,6 miljoen. Op grond van de lopende financieringsovereenkomst zou deze schuld ongeveer zes jaar later moeten zijn afgelost.
2.5.
Eind 2017 had [eiseres sub 1] c.s. de intentie om via een dochtermaatschappij ( [dochtermaatschappij] ) voor GBP 4 miljoen op [.] een te herontwikkelen pand te kopen met de naam [object 1] . De ontwikkelingskosten zouden volgens [eiseres sub 1] c.s. ongeveer € 5 miljoen bedragen.
2.6.
Begin 2018 zijn de verhoudingen tussen [eiseres sub 1] c.s. en Rabobank verslechterd. De oorsprong daarvoor lag in het nieuwe beleid van Rabobank om haar portefeuille vastgoedfinancieringen af te bouwen. Daarnaast verkeerde Rabobank begin 2018 in de - onterechte - veronderstelling dat de liquiditeitspositie van [eiseres sub 1] c.s. was verslechterd. Dat kwam door een onjuiste analyse van de operationele kasstroom in 2016. Rabobank heeft [eiseres sub 1] c.s. naar aanleiding daarvan begin 2018 gevraagd om stukken teneinde inzicht te krijgen in de liquiditeitspositie per eind 2017. In april 2018 heeft [eiseres sub 1] c.s. een pand, dat in de processtukken ‘ [object 2] ’ wordt genoemd, verkocht voor € 6 miljoen. Op 1 juni 2018 is dat pand aan de koper geleverd. Met die opbrengst heeft [eiseres sub 1] c.s. een leenschuld van € 2,6 miljoen aan Rabobank afgelost. Na aftrek van kosten heeft Rabobank het restant van ruim € 3,1 miljoen geblokkeerd. Deze blokkade hield nauw verband met de onjuiste voorstelling van zaken van Rabobank over de liquiditeitspositie van [eiseres sub 1] c.s. Drie weken na het instellen van de blokkade, op 20 juni 2018, heeft tussen de heer [eiseres sub 1] , bestuurder en aandeelhouder van eiseres sub 1, en Rabobank een bespreking plaatsgevonden. Tijdens die bespreking heeft de heer [eiseres sub 1] uitgelegd waarom de kasstroom in 2016 niet negatief was. Op 28 juni 2018 heeft [eiseres sub 1] c.s. een liquiditeitsprognose naar Rabobank gestuurd. Op of rond 30 juli 2018 heeft Rabobank de blokkade opgeheven. Gelet op de inhoud van een aanmaning die [eiseres sub 1] c.s. naar Rabobank heeft gestuurd gaat de rechtbank er hierna van uit dat het bedrag van ruim
€ 3,1 miljoen op 31 juli 2018 ter vrije beschikking van [eiseres sub 1] c.s. is gekomen.
2.7.
In de loop van 2018 is Rabobank ook in strijd gaan handelen met het hierboven genoemde royementsbeleid. Zij is er toen mee gaan dreigen dat de verkoopopbrengst van panden volledig (en dus niet volgens de breukdeelformule) moest worden gebruikt voor de aflossing van leningen. In een enkel geval heeft dat ertoe geleid dat de verkoopopbrengst inderdaad volledig is gebruikt voor aflossing. Dit door Rabobank (dreigen met) volledig opeisen van de verkoopopbrengst is geëindigd kort voordat een door [eiseres sub 1] c.s. verkocht pand ( [object 3] ) op 1 februari 2019 aan de koper werd geleverd.
2.8.
Op enig moment in 2019 heeft [eiseres sub 1] c.s. aan Rabobank meegedeeld dat zij haar resterende schuld vervroegd wilde gaan aflossen (in drie jaar in plaats van in vijf jaar) en heeft zij Rabobank verzocht een concept op te stellen voor een daarmee verband houdende nieuwe financieringsovereenkomst. Rabobank is daarmee akkoord gegaan en heeft in juni 2019 een eerste concept aan [eiseres sub 1] c.s. verstrekt. [eiseres sub 1] c.s. en Rabobank hebben daarover vervolgens nog een tijd onderhandeld, waarna zij overeenstemming hebben bereikt. Met ingang van april 2020 gold de nieuwe financieringsovereenkomst. Per
1 september 2022 had [eiseres sub 1] c.s. haar schuld aan Rabobank volledig afgelost. Sindsdien bestaat de bancaire relatie tussen [eiseres sub 1] c.s. en Rabobank alleen nog uit een bankrekening die [eiseres sub 1] c.s. bij Rabobank aanhoudt.
2.9.
In het vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank geoordeeld dat Rabobank ten opzichte van [eiseres sub 1] c.s. aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 1] c.s. heeft geleden en eventueel nog zal lijden als gevolg van de volgende twee zorgplichtschendingen:
1. het in 2018 gedurende twee maanden blokkeren van ruim € 3,1 miljoen, bestaande uit de verkoopopbrengst van het object [object 2] te [plaats] , en;
2. het zonder goede grond dwingen van [eiseres sub 1] c.s. tot aflossing van niet-opeisbare leningen, en door daarmee te dreigen.
Vordering en verweer
2.10.
[eiseres sub 1] c.s. begroot haar schade als gevolg van deze twee zorgplichtschendingen - na wijziging van eis - op € 12.032.859,98 + pm. Samengevat bestaat het door [eiseres sub 1] c.s. gevorderde schadebedrag uit de volgende posten: (1) ontbinding van aangegane investeringsverplichtingen: € 5.353.749,53, (2) stopzetting van het acquisitieproces: € 1.429.397,20 + P.M., (3) gedwongen desinvesteringen: € 2.830.000,-, (4) advies- en begeleidingskosten: € 187.895,90, (5) boeterente: € 23.793,99, (6) gemaakte kosten ter voorbereiding van herfinanciering: € 16.325,22, (7) fiscaal nadeel door het niet kunnen aanwenden van de herinvesteringsreserve: 1.300.000,- , (8) kosten behandeling “Rabo-problematiek”: € 321.339,-, (9) niet verrekenbare BTW: € 24.357,81, (10) kosten opstellen schadestaat: € 108.225,- en (11) wettelijke rente: € 438.936,33. De pm-post betreft misgelopen rendement vanwege niet doorgegane projecten. Volgens [eiseres sub 1] c.s. is dit als pm-post opgenomen, omdat het voor haar onmogelijk is om precies te begroten hoeveel rendement niet doorgegane projecten zouden hebben opgeleverd. Volgens [eiseres sub 1] c.s. heeft de rechtbank wel voldoende informatie om deze schade schattenderwijs te begroten.
2.11.
Rabobank voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Het verweer van Rabobank komt kort gezegd op het volgende neer:
1. De schade vanwege de blokkade bestaat uit de wettelijke rente over het ten onrechte geblokkeerde bedrag, want het gaat om een uitgestelde (te late) betaling.
2. [eiseres sub 1] c.s. heeft geen andere schade.
3. Er is geen causaal verband tussen de gestelde schade en de onrechtmatige gedraging.
4. Eventuele andere schade dan die door de blokkade is te wijten aan eigen schuld van [eiseres sub 1] c.s.

3.De beoordeling

Toetsingskader
3.1.
Om de schade van [eiseres sub 1] c.s. vast te stellen moet de rechtbank de werkelijke situatie vergelijken met de hypothetische situatie zonder zorgplichtschendingen van Rabobank. Het is aan [eiseres sub 1] c.s. om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat zij zowel de door haar gestelde schade heeft geleden als dat deze schade in causaal verband staat tot het aan Rabobank verweten handelen.
[eiseres sub 1] c.s. vordert schade die zij op grond van het vonnis in de hoofdzaak niet mag vorderen in deze schadestaatprocedure
3.2.
Aan het begin van de bespreking tussen de heer [eiseres sub 1] en Rabobank op 20 juni 2018 (zie 2.6) heeft een medewerker van Rabobank gezegd dat partijen er óf uit moesten komen, of afscheid moesten nemen. Mede gezien de door Rabobank op 1 juni 2018 ingestelde blokkade en dreigementen van Rabobank dat [eiseres sub 1] c.s. leningen volledig moest aflossen, heeft de heer [eiseres sub 1] die mededeling van Rabobank begrepen als een dreigement dat Rabobank de financiering zou opzeggen. [eiseres sub 1] c.s. betoogt dat zij door die dreiging van opzegging genoodzaakt was om vervroegd te gaan aflossen. Vrijwel direct na het gesprek met Rabobank van 20 juni 2018 heeft de heer [eiseres sub 1] namens alle betrokken vennootschappen het besluit genomen om vervroegd af te lossen. En om vervroegd te kunnen aflossen was het volgens [eiseres sub 1] c.s. noodzakelijk om a) definitief af te zien van de koop van het vastgoedobject [object 1] (waarover later meer), b) af te zien van voorgenomen investeringen en c) in de periode juli 2018 tot en met december 2018 een aantal panden te verkopen (gedwongen desinvesteringen). Volgens [eiseres sub 1] c.s. bestaat de schade die zij hierdoor lijdt vooral uit gederfde winst (wat betreft de verkoop van panden doordat die later voor een hogere marktwaarde hadden kunnen worden verkocht).
3.3.
[eiseres sub 1] c.s. heeft echter geen recht op een vergoeding van Rabobank voor deze schadeposten voor zover deze zijn ontstaan door de ervaren dreiging dat Rabobank de financiering zou opzeggen. Dat volgt uit de inhoud van het vonnis in de hoofdzaak. In randnummer 3.19 van dat vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat Rabobank de blokkade niet mocht instellen. Daaraan heeft de rechtbank in randnummer 3.18 van het vonnis de conclusie verbonden dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden. In randnummer 3.28 heeft de rechtbank geoordeeld dat Rabobank ook haar zorgplicht ten opzichte van [eiseres sub 1] c.s. heeft geschonden door [eiseres sub 1] c.s. zonder goede grond te dwingen tot aflossing van niet opeisbare leningen en door daarmee te dreigen. In randnummer 3.29 heeft de rechtbank vastgesteld dat [eiseres sub 1] c.s. de hierboven in 3.2, eerste zin, vermelde mededeling van Rabobank op 20 juni 2018 heeft begrepen als een dreigement dat Rabobank de leningen zou opzeggen. In randnummer 3.29 van het vonnis in de hoofdzaak staat ook dat Rabobank niet duidelijk heeft gemaakt waarom zij mocht opzeggen of daarmee mocht dreigen. Daarmee heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat het Rabobank niet vrijstond om te dreigen met opzegging. Maar in randnummer 3.30 van het vonnis heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat onvoldoende duidelijk is geworden dat [eiseres sub 1] c.s. als gevolg van een dreigende opzegging schade heeft geleden
bovenopde schade die zij heeft geleden door de blokkade en het royementsbeleid. En aan het slot van dat randnummer heeft de rechtbank geconcludeerd dat zij de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. in zoverre zou afwijzen. Uit deze beslissingen van de rechtbank volgt dat [eiseres sub 1] c.s. geen recht heeft op een vergoeding van Rabobank die het gevolg is van het handelen van [eiseres sub 1] c.s. naar aanleiding van de door de heer [eiseres sub 1] ervaren dreiging van opzegging. Dat volgt ook uit het dictum van het vonnis. Daarin is (in 4.1.) namelijk voor recht verklaard dat Rabobank ten opzichte van [eiseres sub 1] c.s. aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 1] c.s. heeft geleden en eventueel nog zal lijden als gevolg van de in randnummers 3.19 en 3.28 bedoelde zorgplicht-schendingen. En in 4.2 heeft de rechtbank Rabobank veroordeeld tot vergoeding aan [eiseres sub 1] c.s. van
dieschade, op te maken bij staat. Dit vonnis is daarna onherroepelijk geworden. Dat betekent dat [eiseres sub 1] c.s., Rabobank en de rechtbank aan de inhoud ervan zijn gebonden. Schade waarvan [eiseres sub 1] c.s. meent dat die het gevolg is van een andere tekortkoming van Rabobank dan de twee hiervoor genoemde zorgplichtschendingen kan dus niet in deze schadestaatprocedure aan de orde worden gesteld.
[object 1]
3.4.
Zoals in 2.5. is vermeld, was [eiseres sub 1] c.s. van plan om het pand [object 1] te kopen. Op een gegeven moment heeft zij hiervan afgezien. De makelaar van de verkoper heeft haar op 14 juni 2018 gevraagd om in verband met een ‘breach’ van de ‘Pre-Sale Agreement’ GBP 300.000,- te betalen. De rechtbank moet beoordelen of de zorgplichtschending van Rabobank, bestaande uit de blokkade van ruim € 3,1 miljoen die heeft geduurd van 1 juni 2018 tot 31 juli 2018, tot schade heeft geleid in verband met [object 1] . De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en licht dit hieronder toe.
3.5.
[eiseres sub 1] c.s. betoogt dat zij ten aanzien van [object 1] een winst van ruim
€ 3,9 miljoen is misgelopen, dat zij in verband met het annuleren van deze koop ruim
€ 335.000 (GBP 300.000,-) aan de verkoper moet betalen, en dat zij tot aan het moment van annuleren meer dan € 1 miljoen aan kosten heeft gemaakt die nu verloren zijn gegaan. Dit betoog slaagt niet.
3.6.
[eiseres sub 1] c.s. heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij vanaf eind 2017 de intentie had om [object 1] te kopen voor GBP 4 miljoen, waaronder een concept-koopovereenkomst en twee brieven van de makelaar van de verkoper, [makelaar] , van
14 juni 2018 en 6 september 2018. In die twee brieven heeft de makelaar van de verkoper het over een ‘breach of the Pre-Sale Agreement’. Van een (bindende) koopovereenkomst is echter niet gebleken. Maar ook als de rechtbank aanneemt dat [eiseres sub 1] c.s. in de situatie zonder blokkade [object 1] zou hebben gekocht omdat zij daartoe verplicht was of omdat zij [object 1] hoe dan ook wilde kopen, brengt dat niet mee dat Rabobank hiervoor aan [eiseres sub 1] c.s. een schadevergoeding moet betalen. Volgens [eiseres sub 1] c.s. had zij tijdens de blokkade van € 3,1 miljoen voldoende liquide middelen om [object 1] te kopen, maar zou zij, als zij [object 1] tijdens of na de blokkade had gekocht, onvoldoende liquiditeit hebben gehad voor de herontwikkeling (die eind 2021 zou zijn afgerond). De rechtbank is van oordeel dat [eiseres sub 1] c.s. deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Op 31 juli 2018 werd de blokkade namelijk opgeheven en kwam die
€ 3,1 miljoen weer ter beschikking van [eiseres sub 1] c.s.. Daarnaast geldt het volgende. De solvabiliteit en liquiditeit van [eiseres sub 1] c.s. waren in 2018 zeer goed. Eind 2017 bedroeg de post liquide middelen ruim € 10 miljoen, en dit bedrag is eind 2018 opgelopen naar
€ 14 miljoen, hoewel [eiseres sub 1] c.s. in 2018 in totaal ruim € 5,6 miljoen aan Rabobank heeft afgelost. Eind 2018 had [eiseres sub 1] c.s. een balanstotaal van € 110 miljoen, waarvan
€ 58 miljoen eigen vermogen. In het licht van deze cijfers kan de rechtbank zonder nadere informatie, die ontbreekt, er niet van uitgaan dat [eiseres sub 1] c.s. de ontwikkeling van [object 1] niet kon financieren.
3.7.
Vanwege het voorgaande hoeft Rabobank de door [eiseres sub 1] c.s. genoemde bedragen niet aan [eiseres sub 1] c.s. te vergoeden. Tussen de gestelde schade en de twee genoemde zorgplichtschendingen van Rabobank bestaat geen causaal verband.
[object 4]
3.8.
[eiseres sub 1] c.s. betoogt dat zij als gevolg van de blokkade ook een toegezegde investering in het [object 4] heeft geannuleerd. De schade die daarvan het gevolg is, begroot zij op een gederfd rendement van € 100.000,-, en een bedrag van € 5.000, dat zij heeft betaald aan de heer [A] (hierna: [A] ) naar aanleiding van een claim.
3.9.
Dit betoog slaagt ook niet. Wat de verkoopprijs was voor het [object 4] blijkt niet uit de door [eiseres sub 1] c.s. overgelegde stukken en [eiseres sub 1] c.s. heeft niets aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij onvoldoende liquide middelen had om dit object te kopen. Zoals hiervoor in 3.6. is vermeld,
is juist gebleken dat zij hierover wél beschikte. Ook het gestelde gederfde rendement van
€ 100.000,- is niet onderbouwd. De opmerking in de schadestaat dat dit bedrag is gebaseerd op een voorzichtige inschatting van de directie van [eiseres sub 1] c.s. is daarvoor onvoldoende. Wat betreft de betaling van € 5.000,- aan [A] heeft [eiseres sub 1] c.s. wel enkele stukken overgelegd, zoals een bankafschrift, maar uit niets blijkt dat [eiseres sub 1] c.s. verplicht was om die betaling te doen vanwege het annuleren van een investering in het [object 4] .
Tussenconclusie ten aanzien van de schadeposten 1 tot en met 3, 6, 7 en 9
3.10.
De conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen voor de schadeposten 1 tot en met 3 (zie 2.10) worden afgewezen. Als gevolg daarvan zijn ook de daarvan afgeleide schadeposten 6 (kosten voorbereiding herfinanciering), 7 (fiscaal nadeel herinvesteringsreserve) en 9 (niet-verrekenbare btw) niet toewijsbaar.
Schadeposten 4 en 8
3.11.
[eiseres sub 1] c.s. vordert als schadeposten 4 en 8 in totaal een bedrag van ongeveer € 508.000,- aan kosten voor (extern) advies en loonkosten van eigen medewerkers in verband met de behandeling van de ‘Rabobankproblematiek’. In beginsel geldt dat deze kosten toewijsbaar zijn, als zij als gevolg van de zorgplichtschendingen zijn gemaakt en zij in een zodanig verband met de zorgplichtschending staan dat zij aan Rabobank, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kunnen worden toegerekend (artikel 6:97 BW). Ook wat betreft deze schadeposten geldt dat de rechtbank op basis van de door [eiseres sub 1] c.s. aangevoerde stellingen en omstandigheden en de in dat verband overgelegde stukken het causale verband tussen de gevorderde kosten en de verweten zorgplichtschendingen niet kan vaststellen. [eiseres sub 1] c.s. volstaat met een inschatting van het aantal uren en het aantal medewerkers dat met de Rabobankproblematiek is bezig is geweest, vermenigvuldigd met een bepaalde uurprijs. Dat is onvoldoende. Ook uit de overgelegde facturen voor wat betreft de externe adviseurs kan niet worden afgeleid welke werkzaamheden zijn verricht en in hoeverre die werkzaamheden het gevolg zijn geweest van de twee zorgplichtschendingen van Rabobank. De rechtbank kan daarom ook niet vaststellen in hoeverre deze kosten in redelijkheid nog aan Rabobank zijn toe te rekenen. Deze schadeposten zijn om deze redenen niet toewijsbaar.
Schadepost 5 (boeterente)
3.12.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat zij ten onrechte door Rabobank is gedwongen om leningen volledig af te lossen en dat zij als gevolg daarvan ook nog eens boeterente heeft moeten betalen. Die boeterente is schade, aldus [eiseres sub 1] c.s. Ook deze vordering wijst de rechtbank af. Ter onderbouwing van haar schade heeft [eiseres sub 1] c.s. een schema overgelegd (productie 2, aanhangsel 31) waarop elf panden staan vermeld die in het jaar 2018 aan de kopers zijn geleverd, met daarop onder meer de datum van ‘transport’, het bedrag dat is gebruikt voor de aflossing, welke lening aan het betreffende pand was gekoppeld, op welk leningdeel is afgelost, het percentage van de verkoopsom dat is gebruikt voor aflossing, en de betaalde boeterente. Uit dit schema kan echter niet worden afgeleid dat de aflossingen plaatsvonden omdat Rabobank haar daartoe op onjuiste gronden heeft gedwongen. Daardoor kan ook niet worden vastgesteld welk deel van de in totaal betaalde boetes ten onrechte door Rabobank is opgeëist.
Schadepost 10 (kosten opstellen schadestaat)
3.13.
[eiseres sub 1] c.s. vordert tot slot nog de kosten voor het opstellen van de schadestaat, aan de totstandkoming waarvan volgens haar meerdere medewerkers en externe adviseurs van [eiseres sub 1] c.s. hebben meegewerkt. De daarmee gemoeid zijnde loon/advieskosten begroot zij op € 108.225,-.
3.14.
Kosten voor de vaststelling van schade en aansprakelijkheid komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking, ook wanneer uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden. Om voor vergoeding in aanmerking te komen, moet zowel het maken van de kosten als zodanig, als de omvang van de gemaakte kosten redelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat de door [eiseres sub 1] c.s. gevorderde kosten deze zogenaamde ‘dubbele redelijkheidstoets’ niet kunnen doorstaan. In de eerste plaats heeft [eiseres sub 1] c.s. ook op dit punt de gestelde kosten onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat de gebrekkige kwaliteit van de opgestelde schadestaat, waarin structureel de noodzakelijke onderbouwing van het causale verband ontbreekt, niet in verhouding staat tot de omvang van de gevorderde kosten.
3.15.
Nu het opstellen van een schadestaat op zichzelf bezien noodzakelijk is in een schadestaatprocedure zal de rechtbank de daarmee gemoeid zijnde kosten schatten. Met inachtneming van het voorgaande begroot de rechtbank de daarmee gepaard gaande kosten op € 25.000,-. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf de dag van het uitbrengen van de schadestaat. Dat is 13 juli 2021.
Schade als gevolg van de blokkade
3.16.
Een van de door Rabobank gepleegde zorgplichtschendingen betreft het ten onrechte gedurende twee maanden blokkeren van een uitbetaling van een bedrag van € 3.134.391,61. De schade die [eiseres sub 1] c.s. hierdoor heeft geleden, bestaat uit de omstandigheid dat zij ten onrechte het bedrag van ruim € 3,1 miljoen niet tot haar vrije beschikking heeft gehad. De vergoeding daarvoor bestaat uit de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over dit bedrag gedurende de periode van de blokkade: 1 juni 2018 tot 31 juli 2018. Dit is een bedrag van € 10.304,85. Over dat bedrag is Rabobank vanaf
1 augustus 2018 wettelijke rente verschuldigd op grond van artikel 6:119 lid 1 BW in combinatie met artikel 6:81 BW en artikel 6:83 onder b BW.
Proceskosten
3.17.
[eiseres sub 1] c.s. wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij beschouwd en daarom hoofdelijk in de kosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden tot op dit moment begroot op:
  • griffierecht € 4.200,00
  • kosten advocaat € 12.741,00(3 punten x € 4.247,00)
  • Totaal € 16.941,00
3.18.
De door Rabobank gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen op de manier zoals hierna is vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt Rabobank tot betaling aan [eiseres sub 1] c.s. van een bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) daarover vanaf 13 juli 2021 tot aan de voldoening,
4.2.
veroordeelt Rabobank tot betaling aan [eiseres sub 1] c.s. van een bedrag van € 10.304,85, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) daarover vanaf 1 augustus 2018 tot aan de voldoening,
4.3.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. hoofdelijk in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Rabobank begroot op € 16.941,-, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.4.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. hoofdelijk om aan Rabobank een vergoeding voor haar nakosten te betalen, begroot op € 173,- aan salaris advocaat,
  • te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres sub 1] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan 4.3 van dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
  • en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, mr. A.F. Hermans en
mr. F.N. Jorritsma en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.
CR 4529