ECLI:NL:RBMNE:2023:1518

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
UTR 23/1157
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Participatiewet, niet-ontvankelijkheid door niet tijdig betalen griffierecht

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, dat op 9 februari 2023 is genomen. Het verzoek is ingediend in het kader van de Participatiewet, waarbij verzoeker zijn recht op bijstand over de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 augustus 2022 herzien zag. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar heeft het griffierecht van € 50,- niet tijdig betaald. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

De griffier heeft verzoeker per aangetekende brief op 16 maart 2023 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen. Verzoeker heeft echter geen tijdige betaling gedaan en heeft ook geen verontschuldiging voor dit verzuim gegeven. Hierdoor is er geen aanleiding om het verzoek inhoudelijk te beoordelen. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is en er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 6 april 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1157

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 april 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 9 februari 2023. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
Met het bestreden besluit van 9 februari 2023 heeft verweerder verzoekers recht op bijstand herzien over de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 augustus 2022. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskader
2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen. [1] In een zaak als deze is het griffierecht € 50,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
Heeft verzoeker het griffierecht tijdig betaald?
2.1.
De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 16 maart 2023 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Verzoeker heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
2.2.
Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.