ECLI:NL:RBMNE:2023:1512

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
C/16/496714 / HL ZA 20-45
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Groepsaansprakelijkheid en onrechtmatig handelen in investeringszaken met Luxemburgse vennootschappen

In deze zaak hebben eisers, [procesdeelnemer I] OY en [procesdeelnemer II] OYJ, schade geleden door verliezen op investeringen in Luxemburgse vennootschappen, de zogenaamde Vehikels. Zij hebben een groot aantal vennootschappen en personen aansprakelijk gesteld op basis van groepsaansprakelijkheid. De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat de uiteindelijke aandeelhouders en hun houdstervennootschappen als een gezamenlijk handelende groep kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat als het financieringsbeleid van deze groep onrechtmatig was en schade heeft veroorzaakt aan de eisers, dit kan leiden tot aansprakelijkheid op grond van groepsaansprakelijkheid. De rechtbank heeft ook overwogen dat de overige gedaagden geen deel uitmaakten van deze groep en niet aansprakelijk kunnen worden gesteld op basis van bestuurdersaansprakelijkheid of onrechtmatige daad. De zaak betreft complexe juridische en financiële structuren, waarbij de rechtbank de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen heeft onderzocht. De rechtbank heeft de gedaagden in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zij er in de periode van 27 november 2014 tot 23 december 2016 vanuit mochten gaan dat de leningen van de Vehikels met toekomstige inkomsten op tijd zouden worden terugbetaald. De zaak is van belang voor de interpretatie van groepsaansprakelijkheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders in complexe vennootschapsstructuren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 22 februari 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/16/496714 / HL ZA 20-45 van
1. de rechtspersoon naar Fins recht
[procesdeelnemer I] OY,
gevestigd te [plaats 1] , Finland
2. de rechtspersoon naar Fins recht
[procesdeelnemer II] OYJ,
gevestigd te [plaats 1] , Finland
eiseressen in conventie,
advocaat mr. S.P. Kamerbeek te Amsterdam,
tegen

1.[procesdeelnemer III] ,

wonende te [plaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer IV] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer V] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.B.C.R. Heemskerk te Amsterdam,

4.[procesdeelnemer VI] ,

wonende te [plaats 3] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie
advocaat mr. R.R.F. van der Mark te Rotterdam ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer VII] B.V.,
gevestigd te [plaats 3] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer VIII] B.V.,
gevestigd te [plaats 3] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
7.
[procesdeelnemer IX],
wonende te [plaats 4] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. R.R.F. van der Mark te Rotterdam ,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer X] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer XI] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,

10.[procesdeelnemer XII] ,

wonende te [plaats 5] ,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer XIII] B.V.,
gevestigd te [plaats 5] ,
12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer XIV] B.V.,
gevestigd te [plaats 5] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J. Hagers te Amsterdam,

13.[procesdeelnemer XV] ,

wonende te [plaats 6] , Luxemburg ,
14.
[procesdeelnemer XVI],
wonende te [plaats 6] , Luxemburg ,
gedaagden in conventie,
advocaat mr. G.J.M. Verburg te Amsterdam (onttrokken),

15.[procesdeelnemer XVII] ,

wonende te [plaats 7] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. I.J.A. Tax te Rotterdam,

16.[procesdeelnemer XVIII] ,

wonende te [plaats 8] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. K. Vriend te Hoorn,

17.[procesdeelnemer XIX] ,

wonende te [plaats 9] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. I.J.A. Tax te Rotterdam,

18.[procesdeelnemer XX] ,

wonende te [plaats 10] , Billinghurst, West Sussex, Surrey, Verenigd Koninkrijk,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/16/519576 / HL ZA 21-99 van

1.[procesdeelnemer XVII] ,

wonende te [plaats 7] ,
2.
[procesdeelnemer XIX],
wonende te [plaats 9] ,
eisers,
advocaat mr. I.J.A. Tax te Rotterdam ,
tegen

1.[procesdeelnemer III] ,

wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.B.C.R. Heemskerk te Amsterdam,

2.[procesdeelnemer VI] ,

wonende te [plaats 3] ,
3.
[procesdeelnemer IX],
wonende te [plaats 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.R.F. van der Mark te Rotterdam ,

4.[procesdeelnemer XII] ,

wonende te [plaats 5] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Hagers te Amsterdam,

5.[procesdeelnemer XV] ,

wonende te [plaats 6] , Luxemburg ,
gedaagde,
advocaat voorheen mr. J. Wendelgeist (onttrokken),

6.[procesdeelnemer XXI]

wonende te [plaats 11] , Finland,
7. de rechtspersoon naar Fins recht
[procesdeelnemer XXII] LTD. (OY)
gevestigd te [plaats 11] , Finland,
8. de rechtspersoon naar Ests recht
[procesdeelnemer XXIII]
gevestigd te [plaats 12] , Estland,
gedaagden,
advocaat mr. H.C. Bijleveld
In de hoofdzaak zullen partijen als volgt worden genoemd:
Eiseressen zullen gezamenlijk [afkorting procesdeelnemer I en II] genoemd worden en waar nodig afzonderlijk worden aangeduid als [procesdeelnemer I] (eiseres sub 1) en als [procesdeelnemer II] (eiseres sub 2)
Gedaagden zullen worden genoemd:
- gedaagden sub 1 tot en met 3: gezamenlijk als [procesdeelnemer III] c.s., afzonderlijk als respectievelijk [procesdeelnemer III] , [procesdeelnemer IV] en [procesdeelnemer V]
- gedaagden sub 4 tot en met 6: gezamenlijk als [procesdeelnemer VI] c.s., afzonderlijk als respectievelijk [procesdeelnemer VI] , [procesdeelnemer VII] en [procesdeelnemer VIII]
- gedaagden sub 7 tot en met 9: gezamenlijk als [procesdeelnemer IX] c.s., afzonderlijk als respectievelijk [procesdeelnemer IX] , [procesdeelnemer X] en [procesdeelnemer XI]
- gedaagden sub 10 tot en met 12: gezamenlijk als [procesdeelnemer XII] c.s., afzonderlijk als respectievelijk [procesdeelnemer XII] , [procesdeelnemer XIII] en [procesdeelnemer XIV]
- gedaagde sub 13 en 14: [procesdeelnemer XV] en [procesdeelnemer XVI]
- gedaagde sub 15 en 17: [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX]
- gedaagde sub 16: [procesdeelnemer XVIII]
- gedaagde sub 18: [procesdeelnemer XX] .
In de vrijwaring zullen partijen als volgt worden genoemd:
Eisers zullen [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] worden genoemd.
Gedaagden zullen worden genoemd:
- gedaagde sub 1: [procesdeelnemer III]
- gedaagde sub 2 en 3: [procesdeelnemer VI] en [procesdeelnemer IX]
- gedaagde sub 4: [procesdeelnemer XII]
- gedaagde sub 5: [procesdeelnemer XV]
- gedaagde sub 6 tot en met 8: gezamenlijk als [procesdeelnemer XXI] c.s., afzonderlijk als respectievelijk [procesdeelnemer XXI] , [procesdeelnemer XXII] ltd en [procesdeelnemer XXIII] .

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis (vonnis in incident) van 3 februari 2021
  • de conclusie van antwoord in conventie van [procesdeelnemer XV] en [procesdeelnemer XVI]
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [afkorting procesdeelnemer I en II]
  • de akte overlegging producties, tevens houdende een vermindering van eis van [afkorting procesdeelnemer I en II]
  • de akte uitlating producties en overlegging producties van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX]
  • de nadere akte van [procesdeelnemer III] c.s.
  • de nadere akte van [procesdeelnemer IX]
  • de nadere akte van [procesdeelnemer VI]
  • de nadere akte van [procesdeelnemer XII] c.s.
  • de nadere akte van [afkorting procesdeelnemer I en II]
  • het bezwaar van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] tegen de nadere akte van [afkorting procesdeelnemer I en II]
  • de mondelinge behandeling op 6 april 2022
  • de spreekaantekeningen van [afkorting procesdeelnemer I en II]
  • de spreekaantekeningen van [procesdeelnemer III] c.s.
  • de spreekaantekeningen van [procesdeelnemer VI] en [procesdeelnemer IX]
  • de spreekaantekeningen van [procesdeelnemer XII]
  • de spreekaantekeningen van [procesdeelnemer XVIII]
  • de spreekaantekeningen van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX]
  • de akte uitlating Luxemburgse procedure van [afkorting procesdeelnemer I en II]
  • de akte uitlating Luxemburgse procedure van [procesdeelnemer III] c.s.
  • de akte uitlating Luxemburgse procedure van [procesdeelnemer VI] en [procesdeelnemer IX]
  • de akte uitlating Luxemburgse procedure van [procesdeelnemer XII] c.s.
  • de mededeling ter rolle van [procesdeelnemer XVIII] dat hij zich aansluit bij de inhoud van de aktes uitlating Luxemburgse procedure van [procesdeelnemer VI] en [procesdeelnemer IX] , van [procesdeelnemer XII] c.s. en van [procesdeelnemer III] c.s.
  • de mededeling ter rolle van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] dat zij zich aansluiten bij de inhoud van de akte van [procesdeelnemer VI] en [procesdeelnemer IX]
  • de schriftelijke reactie op de Luxemburgse procedure van [procesdeelnemer XV] en [procesdeelnemer XVI] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis (vonnis in incident) van 3 februari 2021
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging producties van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX]
  • de akte met verzoek tot schorsing van [procesdeelnemer VI]
  • de antwoordakte op het verzoek tot schorsing van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX]
  • de beslissing van 16 juni 2021 waarbij het verzoek tot schorsing is afgewezen
  • de conclusie van antwoord van [procesdeelnemer III] met producties
  • de conclusie van antwoord van [procesdeelnemer IX]
  • de conclusie van antwoord van [procesdeelnemer XII] met producties
  • de conclusie van antwoord van [procesdeelnemer XV]
  • de conclusie van antwoord van [procesdeelnemer XXI] c.s. met producties
  • de akte uitlating producties, tevens houdende overlegging producties en concretisering van de grondslag van de vorderingen van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX]
  • de nadere akte van [procesdeelnemer III]
  • de nadere akte van [procesdeelnemer XII]
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 6 april 2022
  • de spreekaantekeningen van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX]
  • de spreekaantekeningen van [procesdeelnemer XXI] c.s.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Inleiding

3.1.
[afkorting procesdeelnemer I en II] heeft op verschillende momenten bedragen geïnvesteerd in schuldbewijzen van de Luxemburgse vennootschappen [onderneming 1] S.A. (hierna [onderneming 1] ) en [onderneming 2] S.A. (hierna: [onderneming 2] ). Dit zijn zogenoemde securitisatievehikels (hierna worden [onderneming 1] en [onderneming 2] gezamenlijk aangeduid als de Vehikels ). De Vehikels geven geldleningen uit en nemen deelnemingen, waarbij zij hun uitgaven financieren door de uitgifte van ‘bonds’. Bonds zijn schuldbewijzen.
3.2.
[afkorting procesdeelnemer I en II] meent dat met het door haar geïnvesteerde geld niet goed is omgegaan, waardoor het geld geheel of in ieder geval grotendeels lijkt te zijn ‘verdampt’. [afkorting procesdeelnemer I en II] vindt dat de door haar gedaagde (rechts)personen daarvoor, om verschillende redenen, verantwoordelijk zijn en dat deze personen daarom aansprakelijk zijn voor de schade die [afkorting procesdeelnemer I en II] heeft geleden en nog zal lijden door de verliezen op haar investeringen. Volgens [afkorting procesdeelnemer I en II] hebben onder andere de (bestuurders van de) Vehikels , de (bestuurders van de) ‘loan originating agent’ van de Vehikels en de (bestuurders van de) investeringsmanager van de Vehikels ten onrechte de door [afkorting procesdeelnemer I en II] geïnvesteerde gelden gebruikt voor het verstrekken van leningen aan gelieerde vennootschappen en voor het betalen van onderling in rekening gebrachte fees.
3.3.
Hieronder zullen eerst de verschillende (rechts)personen worden geïntroduceerd die in deze zaak een rol spelen (hoofdstuk 4). Vervolgens zullen aan de orde komen de verwijten die [afkorting procesdeelnemer I en II] de verschillende gedaagden maakt (hoofdstuk 5), de vorderingen die partijen over en weer tegen elkaar hebben ingesteld (hoofdstuk 6), de feiten (hoofdstuk 7) en tot slot de beoordeling (hoofdstuk 8) van de vorderingen over en weer, gevolgd door de beslissing (hoofdstuk 9).

4.Betrokken (rechts)personen

Hieronder zullen eerst de verschillende relevante (rechts)personen die in het dossier een rol spelen worden geïntroduceerd.
4.1.
[afkorting procesdeelnemer I en II]
De activiteiten van de [afkorting procesdeelnemer I en II] -vennootschappen richten zich op het beheren en investeren van de verkoopopbrengst van de eerdere [..] van het concern. [afkorting procesdeelnemer I en II] had eind 2019 een eigen vermogen van 687,7 miljoen euro en heeft over dat jaar een winst gemaakt van 554,7 miljoen euro.
4.2.
De ‘ [naam constructie vennootschappen] ’
Een verband van verschillende Nederlandse en Luxemburgse vennootschappen en personen dat zich in algemene zin bezighoudt met het beleggen van gelden.
[afkorting procesdeelnemer I en II] kwalificeert dit verband, voor zover het de vennootschappen betreft, ook als een daadwerkelijke groep: de ‘ [naam constructie vennootschappen] ’. Gedaagden zijn niet unaniem in hun standpunt over deze kwalificatie. In meerderheid betwisten gedaagden dat sprake is van een ‘ [naam constructie vennootschappen] ’ in de betekenis die [afkorting procesdeelnemer I en II] eraan geeft.
Tussen de hieronder te noemen vennootschappen bestaat wel een samenhang en een zekere (economische) verbinding. [procesdeelnemer III] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat het de bedoeling was om naar een juridische ‘groep’ toe te werken, maar dat het nooit zover is gekomen.
Zoals onder de beoordeling zal blijken, kan in het midden blijven of sprake is geweest van een ‘groep’ in de zin van artikel 2:24b BW. Maar voor de leesbaarheid en begrijpelijkheid van het vonnis zullen deze vennootschappen waar nodig gezamenlijk worden aangeduid als ‘ [naam constructie vennootschappen] ’..
-
[procesdeelnemer III], enig bestuurder/aandeelhouder van
[procesdeelnemer IV]en via [procesdeelnemer IV] middellijk bestuurder en aandeelhouder van
[procesdeelnemer V]
-
[procesdeelnemer IX], enig bestuurder/aandeelhouder van
[procesdeelnemer X]en via [procesdeelnemer X] middellijk bestuurder/aandeelhouder van
[procesdeelnemer XI]en 50% aandeelhouder in en mede-bestuurder van
[procesdeelnemer XIV]
-
[procesdeelnemer XII], enig bestuurder/aandeelhouder van
[procesdeelnemer XIII]en via [procesdeelnemer XIII] middellijk 50% aandeelhouder in en mede-bestuurder van
[procesdeelnemer XIV]
-
[procesdeelnemer VI], hoofd juridische zaken [naam constructie vennootschappen] . Enig bestuurder/aandeelhouder van
[procesdeelnemer VII]. [procesdeelnemer VII] B.V. is enig bestuurder/aandeelhouder van
[procesdeelnemer VIII]
-
[procesdeelnemer XV], enig bestuurder/aandeelhouder van [onderneming 3] S.à.r.l. (hierna:
[onderneming 3]).
Via hun holdings dan wel hun werkmaatschappijen (management-B.V.’s) hadden deze vijf personen ieder een belang in de volgende vennootschappen:
[onderneming 4] B.V. (hierna:
[onderneming 4]): [procesdeelnemer XIV] ongeveer 58%, [procesdeelnemer IV] ongeveer 32%, [procesdeelnemer VII/VIII] 5% en [onderneming 3] 5%.
[onderneming 4] is op 26 maart 2019 gefailleerd. Bestuurders van [onderneming 4] waren op dat moment [procesdeelnemer V] (vanaf juni 2010) en [procesdeelnemer XI] (vanaf november 2016). Van juni 2010 tot eind maart 2016 was [procesdeelnemer XIV] bestuurder.
[onderneming 5] S.à.r.l. (hierna:
[onderneming 5]) en [onderneming 6] S.à.r.l. (hierna:
): middellijk via 100% aandeelhouder [onderneming 4] .
[onderneming 5] is op 14 september 2018 gefailleerd. Bestuurders op dat moment waren [procesdeelnemer XII] , [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer IX] (allen vanaf augustus 2008).
[onderneming 6] is in december 2019 verkocht. Bestuurders op dat moment waren [procesdeelnemer III] , [procesdeelnemer IX] en [procesdeelnemer XV] (allen vanaf september 2011).
[onderneming 7] S.à.r.l. (hierna
[onderneming 7]): [procesdeelnemer XIV] ongeveer 58%, [procesdeelnemer IV] ongeveer 32%, [procesdeelnemer VII/VIII] en [onderneming 3] ieder 5%.
[onderneming 7] is op 24 mei 2019 gefailleerd. Bestuurders op dat moment waren [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer IX] (beiden vanaf mei 2011).
[onderneming 8] B.V.: middellijk via 100% aandeelhouder [onderneming 7] .
Bestuurders waren [procesdeelnemer XII] (eind maart 2014 tot eind oktober 2015), [procesdeelnemer XVI] (eind maart 2014 tot eind november 2017) en [procesdeelnemer VIII] (medio november 2016 tot begin juni 2018).
[onderneming 9] B.V.: [procesdeelnemer XIII] en [procesdeelnemer X] , ieder ongeveer 29%, [procesdeelnemer IV] ongeveer 32%, [procesdeelnemer VII/VIII] en [onderneming 3] ieder 5%.
Bestuurder was mevr. [A] , maar [procesdeelnemer IX] is door de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) aangewezen als feitelijk beleidsbepaler.
[onderneming 10] B.V. (hierna:
[onderneming 10]), voorheen [onderneming 11] B.V.: [procesdeelnemer IV/V] ongeveer 20%, [procesdeelnemer VII/VIII] , [onderneming 3] en [procesdeelnemer XIV] ieder ongeveer 17%
[onderneming 12] B.V. (hierna:
[onderneming 12]): middellijk via 100% aandeelhouder [onderneming 10] . [onderneming 12] is op 13 november 2018 gefailleerd. Bestuurders van [onderneming 12] waren [procesdeelnemer III] (mei 2009 tot en met augustus 2015), [procesdeelnemer XVIII] (medio maart 2005 tot en met augustus 2017), [procesdeelnemer XIX] (september 2015 tot en met augustus 2018) en [procesdeelnemer XVII] (september 2015 tot datum faillissement).
Bij 2: [onderneming 5] was beheerder van het Luxemburgse beleggingsfonds [fonds 1] . [onderneming 5] had ook het Nederlandse beleggingsfonds
[fonds 2]opgezet (een fonds voor gemene rekening). Dit fonds werd formeel beheerd door [onderneming 13] B.V. [onderneming 6] was beheerder van
[organisatie 1], een Luxemburgse entiteit die beleggingen in teakhoutplantages in onder andere Costa Rica faciliteerde. [organisatie 1] liet teakbomen planten en verzorgen met als doel op de lange termijn winst te boeken bij de kap van de bomen en de verkoop van het teakhout. De deelnemingsrechten (‘units’) geven recht op een deel van de winst van [organisatie 1] . Aan [organisatie 1] is/was gelieerd [onderneming 14] , een bosbouwbedrijf dat voor [organisatie 1] diensten verrichtte. Bestuurder van [onderneming 14] is [procesdeelnemer XV] en tot medio 2017 was dit [procesdeelnemer III] .
Bij 4: [onderneming 8] was beheerder van
[fonds 3], een fonds voor gemene rekening, dat als ‘loan origination agent’ optrad voor de Vehikels , en van
[fonds 4]( [fonds 4] ), een fonds voor gemene rekening.
Bij 5: [onderneming 9] B.V. richtte zich op het binnenhalen van klanten/geld voor het [fonds 2] door de verkoop van het zogenaamde [lijfrente-product] (een lijfrente-product). De verkoop richtte zich met name op mensen met een woekerpolis.
Bij 7: [onderneming 12] heeft met de Vehikels ‘Service Agreements’ gesloten, gedateerd op 22 september 2015 voor [onderneming 2] C2 en op 3 december 2016 voor [onderneming 1] C3 en C4. Op basis van deze overeenkomsten trad [onderneming 12] ten behoeve van de Vehikels onder andere op als investeringsmanager. In ieder geval op papier werden de beleggingsbeslissingen genomen door [onderneming 12] . Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de feitelijke gang van zaken in overeenstemming was met die papieren werkelijkheid. Daarnaast is [onderneming 12] ten behoeve van de Vehikels aangemerkt als formele contactpersoon en als Broker, Distributor, Initiator en Listing Agent. [onderneming 12] trad ook op als Security Agent bij de meeste leningen die door [fonds 3] zijn aangegaan.
De vijf bij de [naam constructie vennootschappen] betrokken natuurlijke personen zullen hierna waar nodig voor de leesbaarheid van het vonnis, gezamenlijk worden aangeduid als de ‘UBO’s’ (ultimate benificial owner), ongeacht of ieder van hen in juridische zin aan die kwalificatie voldoet. Met name [procesdeelnemer XV] heeft betwist formeel als zodanig te kunnen worden aangemerkt.
4.3.
De Vehikels
[onderneming 1]
Opgericht in augustus 2013. Bestuurders waren [procesdeelnemer III] (van september 2014 tot februari 2017), [procesdeelnemer XV] (van september 2014 tot maart 2018) en [procesdeelnemer XVI] (van maart 2014 tot maart 2018)
[onderneming 2]
Opgericht in juli 2015. Bestuurders waren [procesdeelnemer XVI] en [procesdeelnemer XX] (beiden van juli 2015 tot maart 2018)
De aandelen in [onderneming 1] en [onderneming 2] werden tot eind 2015 gehouden door [onderneming 7] (100%). Daarna werden de aandelen in beide Vehikels gehouden door een Nederlandse stichting, te weten [stichting] .
Beide Vehikels zijn opgericht naar Luxemburgs recht. Naar Luxemburgs recht zijn deze Vehikels passief. Dat houdt in dat zij niet zelf beheerhandelingen mogen verrichten ten aanzien van investeringen en dat zij ook niet zelf leningsovereenkomsten mogen sluiten.
De Vehikels zijn elk onderverdeeld in compartimenten, waarbij elk compartiment een afgescheiden vermogen vormt (hierna aangeduid met de letter C, gevolgd door een cijfer). In de verschillende compartimenten kunnen verschillende investeringsstrategieën worden gehanteerd.
[fonds 3] sloot als de ‘loan origination agent’ overeenkomsten van geldlening met vennootschappen die geld wilden lenen. De rechten en plichten van [fonds 3] uit hoofde van zo’n lening werden dezelfde dag door [fonds 3] overgedragen aan een compartiment van de Vehikels .
[afkorting procesdeelnemer I en II] heeft geïnvesteerd in drie compartimenten van de Vehikels :
  • [onderneming 1] C3 (in dit compartiment was [afkorting procesdeelnemer I en II] de enige obligatiehouder)
  • [onderneming 1] C4 (in dit compartiment was [afkorting procesdeelnemer I en II] voor ongeveer 87% obligatiehouder)
  • [onderneming 2] C2 (ook in dit compartiment was [afkorting procesdeelnemer I en II] de enige obligatiehouder).
[onderneming 1] C4 investeerde uitsluitend in [organisatie 1] : door het verstrekken van leningen en door het houden van units.
[afkorting procesdeelnemer I en II] en [fonds 2] waren samen goed voor 95% van de in totaal in de Vehikels geïnvesteerde gelden.
4.4.
[onderneming 15]
Een vennootschap naar Brits recht. [procesdeelnemer XX] (ook bestuurder van [onderneming 2] ) is van deze vennootschap de enige UBO (ultimate beneficial owner) en bestuurder.
4.5.
De verbonden agent
[procesdeelnemer XXII] ltd en [procesdeelnemer XXIII] hebben in 2009 met [onderneming 12] een ‘Tied Agent Agreement’ gesloten. In die overeenkomsten zijn [procesdeelnemer XXII] ltd en [procesdeelnemer XXIII] aangewezen als ‘verbonden agent’ van [onderneming 12] . [procesdeelnemer XXII] ltd en [procesdeelnemer XXIII] zijn beide vennootschappen van [procesdeelnemer XXI] . [procesdeelnemer XXI] c.s. heeft [afkorting procesdeelnemer I en II] in 2009 als klant aangebracht bij [onderneming 12] in de persoon van [procesdeelnemer III] . Communicatie tussen [onderneming 12] , althans [procesdeelnemer III] of één van zijn medewerkers enerzijds en [afkorting procesdeelnemer I en II] anderzijds, verliep grotendeels via [procesdeelnemer XXI] .

5.De verwijten die [afkorting procesdeelnemer I en II] gedaagden maakt

Misleiding

5.1.
[afkorting procesdeelnemer I en II] stelt dat zij is misleid bij het doen van haar investeringen in de Vehikels :
Over [onderneming 1] C3 is [afkorting procesdeelnemer I en II] voorgehouden dat dit compartiment is opgericht om de reeds bestaande investeringen van [afkorting procesdeelnemer I en II] in [fonds 5] -units passief te beheren. Gebleken is dat een deel van de units [fonds 5] bij de eerste liquiditeitsbehoefte binnen de [naam constructie vennootschappen] zijn verkocht. Uiteindelijk zijn alle units [fonds 5] zonder medeweten van [afkorting procesdeelnemer I en II] verkocht en is de opbrengst ervan enkel gebruikt voor het verstrekken van leningen aan vennootschappen uit of gelieerd aan de [naam constructie vennootschappen] of voor betaling van fees van [onderneming 12] en/of andere gelieerde vennootschappen.
Over [onderneming 1] C4 is [afkorting procesdeelnemer I en II] voorgehouden dat de door haar geïnvesteerde gelden zouden worden gebruikt voor investeringen in [organisatie 1] , waarbij de belegging voor onbepaalde tijd werd aangegaan en ‘secured’ (een investering met zekerheidsrechten) zou zijn. Op basis van de toezegging dat [afkorting procesdeelnemer I en II] te allen tijde op een termijn van enkele maanden zou kunnen uittreden en op basis van gerapporteerde resultaten heeft [afkorting procesdeelnemer I en II] meermaals gelden geïnvesteerd. Inmiddels heeft [afkorting procesdeelnemer I en II] vernomen dat het actuele eigen vermogen van [organisatie 1] negatief is en de deelnemingsrechten zodoende geen waarde meer vertegenwoordigen, en dat de waarderingen van het fonds jarenlang kunstmatig hoog gehouden zijn. [afkorting procesdeelnemer I en II] acht het zeer aannemelijk [onderneming 1] C4 – en daarmee ook zij - niets uitgekeerd zal krijgen als [organisatie 1] failleert of wordt geliquideerd.
Over [onderneming 2] C2 is [afkorting procesdeelnemer I en II] voorgehouden dat haar geld zou worden gebruikt voor risico-gespreide investeringen met zekerheden en dat [afkorting procesdeelnemer I en II] jaarlijks, of zelfs op ieder gewenst moment, haar belegging kon liquideren om haar geld terug te krijgen. In werkelijkheid zijn ook hier de gelden uitsluitend gebruikt om te voorzien in de interne liquiditeitsbehoefte van vennootschappen binnen of gelieerd aan de [naam constructie vennootschappen] , zijn zekerheden nooit gevestigd en kon niet jaarlijks, laat staan op elk gewenst moment, worden uitgetreden.
Als [afkorting procesdeelnemer I en II] dit voorafgaand aan haar investeringen had geweten, zou zij niet hebben geïnvesteerd.
De ontvangers van het geld van [afkorting procesdeelnemer I en II] (de Vehikels ) wekten de schijn te werken met (i) onafhankelijke adviseurs/managers bij het (ii) doen van beleggingen in onafhankelijke partijen, terwijl van geen van beide sprake was.
Schending investeringsvoorwaarden
5.2.
[afkorting procesdeelnemer I en II] heeft gesteld dat afspraken zijn gemaakt over de voorwaarden waarop geïnvesteerd zou worden:
  • de investeringen in [onderneming 1] C3 zouden volledig worden gebruikt voor investeringen in [fonds 5] -units
  • [afkorting procesdeelnemer I en II] zou te allen tijde (vervroegd) kunnen uittreden
  • voor zover geïnvesteerd zou worden in het verstrekken van leningen, zouden de leningen een looptijd hebben van maximaal één jaar
  • de besteding van de investeringen van [afkorting procesdeelnemer I en II] in [onderneming 1] C4 zou gezekerd zijn.
Deze afspraken blijken volgens [afkorting procesdeelnemer I en II] uit e-mails en uit de Term Sheets. Hoewel in de Subscription Forms (de definitieve vastlegging van de investering) wordt verwezen naar Investment Memoranda, heeft [afkorting procesdeelnemer I en II] deze nooit ontvangen en daar ook geen kennis van kunnen nemen. Achteraf is het [afkorting procesdeelnemer I en II] gebleken dat de opgestelde Investment Memoranda niet in overeenstemming zijn met de door partijen gemaakte afspraken betreffende de investeringen.
Volgens [afkorting procesdeelnemer I en II] zijn de overeengekomen investeringsvoorwaarden op de volgende manieren geschonden:
  • De deelname in [fonds 5] bleek volledig afgebouwd en in het Investment Memorandum van [onderneming 1] C3 bleek te zijn opgenomen dat het Vehikel nooit voor méér dan 5% in één financieel instrument of meer dan 10% in één fonds zal investeren.
  • Bij het verstrekken van leningen zijn geen zekerheden bedongen.
  • Vervroegde uittreding bleek niet mogelijk of afhankelijk van medewerking van de investment manager ( [onderneming 12] ).
  • De looptijd van verstrekte leningen was langer dan is overeengekomen.
Al het door [afkorting procesdeelnemer I en II] in de Vehikels geïnvesteerde geld is geleend en besteed aan entiteiten binnen de [naam constructie vennootschappen] , in feite aan één crediteur. De individuele leningen waren te groot, te geconcentreerd en/of hadden deze een te lange looptijd. Er is door de [naam constructie vennootschappen] geen acht geslagen op de door haarzelf opgestelde Investment Memoranda, waarbij de schendingen van de investeringsvoorwaarden ten gunste van de [naam constructie vennootschappen] werkten.
Want ook als de Investment Memoranda tot uitgangspunt zouden worden genomen (wat in de [onderneming 9] van [afkorting procesdeelnemer I en II] niet zou moeten), zijn de daarin opgenomen investeringsvoorwaarden op de volgende manier geschonden:
  • Bij de investeringen is in strijd gehandeld met de verplichting om de investeringen te spreiden.
  • Bij de investeringen zijn geen zekerheden bedongen.
Onverantwoorde leningen van de Vehikels aan de [naam constructie vennootschappen] en [onderneming 15]
5.3.
[afkorting procesdeelnemer I en II] is van mening dat gedaagden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het op onverantwoorde wijze aangaan en faciliteren van grote leningen vanuit de Vehikels (gefinancierd met het geld van [afkorting procesdeelnemer I en II] ) aan vennootschappen van de [naam constructie vennootschappen] en aan [onderneming 15] . Dit was onverantwoord, omdat bij en voorafgaand aan het sluiten van deze leningen tussen de leningnemers en (uiteindelijk) de Vehikels geen enkele daarbij betrokken (rechts)persoon onderzoek heeft gedaan naar de financiële betrouwbaarheid van de leningnemer of om zekerheid heeft gevraagd.
Niet bij het sluiten van de lening door [onderneming 8] namens [fonds 3] met de leningnemers, en ook niet bij de daarop volgende overdracht van die leningen door [fonds 3] aan de Vehikels . Leningen werden verstrekt naar behoefte van de leningnemers, zonder dat daarbij vragen werden gesteld en zonder dat het belang van de achterliggende investeerder werd betrokken. Deze situatie kon bestaan door medewerking van alle betrokken (rechts)personen: de leningnemers zelf, [onderneming 8] , [fonds 3] , [onderneming 10/12] , de Vehikels en de individuele bestuurders, die door hun verschillende posities bij de verschillende betrokken rechtspersonen volledig op de hoogte waren van deze gang van zaken.
Excessieve fees
5.4.
[afkorting procesdeelnemer I en II] meent verder dat de aan de Vehikels in rekening gebrachte fees voor verleende diensten excessief zijn en dat in sommige gevallen een grondslag voor de facturen ontbreekt. Meer in het bijzonder heeft [afkorting procesdeelnemer I en II] het volgende gesteld:
  • [onderneming 12] heeft zich excessief laten betalen voor diensten. Excessief omdat [onderneming 12] zelf zich op het standpunt stelt dat het investeringsbeleid voornamelijk door de Vehikels zelf is gevoerd en onduidelijk is welke diensten [onderneming 12] dan wel heeft geleverd. Uit e-mails van 4 februari 2015 blijkt niet alleen dat [fonds 5] -units zijn verkocht om de fees van [onderneming 12] te betalen, maar ook dat deze factuur aan [onderneming 1] C3 niet is gebaseerd op werkelijk geleverde diensten.
  • In december 2016 zijn pas Service Agreements gesloten tussen [onderneming 12] en [onderneming 1] . Daarvóór heeft [onderneming 12] al wel gefactureerd (en betaald gekregen) voor diensten. Die facturen lijken geen basis te hebben.
  • Ook de voorloper van [onderneming 1] C3, [fonds 6] , betaalde al fees aan [onderneming 12] .
  • De in verband met [organisatie 1] in rekening gebrachte vergoedingen zijn te hoog geweest. De hoogte van deze vergoedingen was gekoppeld aan de waarde van de [organisatie 1] -units en volgens [afkorting procesdeelnemer I en II] zijn deze units jarenlang kunstmatig te hoog gewaardeerd.
Vergunning laten misbruiken
5.5.
[onderneming 12] trad voor de Vehikels formeel op als investeringsmanager. Een (aanzienlijk) deel van de activiteiten die hiermee verband hielden waren vergunningplichtig. [onderneming 12] beschikte over de vereiste vergunning. In de praktijk werden deze activiteiten niet door [onderneming 12] uitgevoerd, maar door – in ieder geval – [procesdeelnemer III] . Waar dat formeel nodig was, tekenden de bestuurders van [onderneming 12] op verzoek van [procesdeelnemer III] en/of [procesdeelnemer VI] in kennelijk blind vertrouwen bij het kruisje, zonder de onder de vlag van de vergunning verrichte werkzaamheden zelf te controleren. Daarmee hebben zij [procesdeelnemer III] de volledige regie over die activiteit gegeven.
Het op deze wijze gebruik laten maken van een verleende AFM-vergunning is in strijd met wettelijke regels (met name de Wet financieel toezicht, Wft). Dat levert op zichzelf al een persoonlijk ernstig verwijt op aan de bestuurders van [onderneming 12] . De bestuurders van [onderneming 12] hebben verklaard zeer kundig te zijn op het gebied van de Wft en moeten dan ook hebben geweten dat zij in strijd met daarin opgenomen bepalingen handelden. De bepalingen uit de Wft strekken er (mede) toe de vermogensbelangen van investeerders te beschermen.
Schending zorgplicht
5.6.
Bij dit alles is door gedaagden in strijd gehandeld met de op hen rustende wettelijke en contractuele (zorg)plicht om de gelden in het belang en ten behoeve van [afkorting procesdeelnemer I en II] (en de Vehikels ) op de best mogelijke manier te investeren, tegenstrijdige belangen te voorkomen en/of te adresseren, onnodige en onverantwoorde risico’s te mijden en te handelen als prudent bestuurder/beheerder van de door [afkorting procesdeelnemer I en II] aan de Vehikels toevertrouwde gelden.
De [naam constructie vennootschappen] heeft een beleid uitgevoerd dat maakte dat de onderliggende fondsen ( [fonds 2] en [organisatie 1] ) nooit – via de door hen te ontvangen inkomsten (te weten management fees) – konden voorzien in de terugbetaling van de leningen aan de Vehikels . Gedaagden hadden bestuursposities binnen de structuur van de [naam constructie vennootschappen] , of gaven daaraan feitelijk leiding. Het voorzienbare risico van grote schade voor beleggers, waaronder [afkorting procesdeelnemer I en II] , is met het beleid van de [naam constructie vennootschappen] door gedaagden op de koop toe genomen.

6.De vorderingen

in de hoofdzaak in conventie

6.1.
[afkorting procesdeelnemer I en II] vordert, na vermindering van eis:
Op grond van groepsaansprakelijkheid
1. voor ieder van gedaagden, althans de gedaagden die daarvoor in aanmerking komen, voor recht te verklaren dat zij jegens [afkorting procesdeelnemer I en II] hoofdelijk aansprakelijk zijn in groepsverband (ex art. 6:166 BW) voor hun (gebrek aan) gedragingen, tekortkomingen en/of onrechtmatig handelen of nalaten binnen de [naam constructie vennootschappen] in de periode van 2011 tot en met 2019, althans een gerechtvaardigde periode, in verband met het ge- en misbruik door de [naam constructie vennootschappen] van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] , en in verband met de overige feiten en omstandigheden, zoals beschreven in de dagvaarding, waaronder in ieder geval:
a. de misleiding van [afkorting procesdeelnemer I en II] bij het aangaan van haar investeringen in de Vehikels ;
b. het handelen in strijd met de overeengekomen investeringsvoorwaarden en het voeren van een onverantwoord investeringsbeleid;
c. het misbruiken van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] al dan niet in het kader van een ponzi-scheme;
d. de verduistering en/of toe-eigening van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] ; en
e. het veronachtzamen van de belangen van [afkorting procesdeelnemer I en II] ;
en dientengevolge gehouden zijn de schade die [afkorting procesdeelnemer I en II] daardoor heeft geleden, lijdt of zal lijden te vergoeden;
Op grond van bestuurdersaansprakelijkheid
2. voor ieder van de volgende gedaagden, althans de gedaagden die daarvoor in aanmerking komen, voor recht te verklaren dat zij jegens [afkorting procesdeelnemer I en II] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de aan hun toe te rekenen (gebrek aan) gedragingen, tekortkomingen, onrechtmatig handelen of nalaten en onbehoorlijke taakvervulling in de periode van 2011 tot en met 2019, althans een gerechtvaardigde periode, als bestuurder van de volgende vennootschappen:
i. [procesdeelnemer III] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 12] ;
ii. [procesdeelnemer V] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 4] ;
iii. [procesdeelnemer IV] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [procesdeelnemer V] (ex.
art. 2:11 BW);
iv. [procesdeelnemer III] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [procesdeelnemer IV] (ex. art.
2:11 BW);
v. [procesdeelnemer VI] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 8] ;
vi. [procesdeelnemer VII] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 8] ;
vii. [procesdeelnemer VIII] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [procesdeelnemer VII] (ex. art. 2:11 BW);
viii. [procesdeelnemer VI] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [procesdeelnemer VIII] (ex. art. 2:11 BW);
ix. [procesdeelnemer XIV] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 4] ;
X. [procesdeelnemer XI] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 4] ;
xi. [procesdeelnemer X] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [procesdeelnemer XIV] (ex. art. 2:11 BW);
xii. [procesdeelnemer X] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [procesdeelnemer XI] (ex. art. 2:11 BW);
xiii. [procesdeelnemer IX] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [procesdeelnemer X] (ex. art. 2:11 BW);
xiv. [procesdeelnemer XII] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 8] ;
xv. [procesdeelnemer XIII] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [procesdeelnemer XIV] (ex. art. 2:11 BW);
xvi. [procesdeelnemer XII] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [procesdeelnemer XIII] (ex. art. 2:11 BW);
xvii. [procesdeelnemer XVI] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 8] ;
xviii. [procesdeelnemer XVII] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 12] ;
xix. [procesdeelnemer XVIII] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 12] ; en
xx. [procesdeelnemer XIX] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 12] ,
in verband met het ge- en misbruik van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] , en in verband met de overige feiten en omstandigheden, zoals beschreven in de dagvaarding, waaronder in ieder geval:
a. de misleiding van [afkorting procesdeelnemer I en II] bij het aangaan van haar investeringen in de Vehikels ;
b. het handelen in strijd met de overeengekomen investeringsvoorwaarden en het voeren van een onverantwoord investeringsbeleid;
c. het misbruiken van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] , al dan niet in het kader van een ponzi-scheme;
d. de verduistering en/of toe-eigening van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] ; en
e. het veronachtzamen van de belangen van [afkorting procesdeelnemer I en II] ;
en dientengevolge gehouden zijn de schade die [afkorting procesdeelnemer I en II] heeft geleden, lijdt of zal lijden te vergoeden;
3. voor ieder van de volgende gedaagden, althans de gedaagden die daarvoor in aanmerking komen, voor recht te verklaren dat zij jegens [afkorting procesdeelnemer I en II] op grond van Luxemburgs recht (ex artikelen 1382/1383 LCC jo. 441-9 § 2 LCC) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de aan hun toe te rekenen (gebrek aan) gedragingen, tekortkomingen, onrechtmatig handelen of nalaten en onbehoorlijke taakvervulling in de periode van 2011 tot en met 2019, althans een gerechtvaardigde periode, als bestuurder van de volgende vennootschappen:
i. [procesdeelnemer III] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 1] ;
ii. [procesdeelnemer III] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 5] ;
iii. [procesdeelnemer III] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 6] ;
iv. [procesdeelnemer IX] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 5] ;
v. [procesdeelnemer IX] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 6] ;
vi. [procesdeelnemer XII] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 5] ;
vii. [procesdeelnemer XV] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 1] ;
viii. [procesdeelnemer XV] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 6] ;
ix. [procesdeelnemer XVI] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 1] ;
x. [procesdeelnemer XVI] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 2] ;
xi. [procesdeelnemer XVI] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 5] ; en
xii. [procesdeelnemer XX] in de hoedanigheid van statutair bestuurder van [onderneming 2] ,
in verband met het ge- en misbruik van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] , en in verband met de overige feiten en omstandigheden, zoals beschreven in de dagvaarding, waaronder in ieder geval:
a. de misleiding van [afkorting procesdeelnemer I en II] bij het aangaan van haar investeringen in de Vehikels ;
b. het handelen in strijd met de overeengekomen investeringsvoorwaarden en het voeren van een onverantwoord investeringsbeleid;
c. het misbruiken van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] , al dan niet in het kader van een ponzi-scheme;
d. de verduistering en/of toe-eigening van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] ; en
e. het veronachtzamen van de belangen van [afkorting procesdeelnemer I en II] ;
en dientengevolge gehouden zijn de schade die [afkorting procesdeelnemer I en II] daardoor heeft geleden, lijdt of zal lijden te vergoeden.
Op grond van onrechtmatige daad
4. voor ieder van gedaagden, althans de gedaagden die daarvoor in aanmerking komen, voor recht te verklaren dat zij jegens [afkorting procesdeelnemer I en II] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de aan hun toe te rekenen (gebrek aan) gedragingen, tekortkomingen en/of onrechtmatig handelen of nalaten in de periode van 2011 tot en met 2019, althans een gerechtvaardigde periode, in verband met het ge- en misbruik door de [naam constructie vennootschappen] van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] , en in verband met de overige feiten en omstandigheden, zoals beschreven in de dagvaarding, waaronder in ieder geval:
a. de misleiding van [afkorting procesdeelnemer I en II] bij het aangaan van haar investeringen in de Vehikels ;
b. het handelen in strijd met de overeengekomen investeringsvoorwaarden en het voeren van een onverantwoord investeringsbeleid;
c. het misbruiken van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] , al dan niet in het kader van een ponzi-scheme;
d. de verduistering en/of toe-eigening van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] ; en
e. het veronachtzamen van de belangen van [afkorting procesdeelnemer I en II] ;
en dientengevolge gehouden zijn de schade die [afkorting procesdeelnemer I en II] daardoor heeft geleden, lijdt of zal lijden te vergoeden;
Op grond van ongerechtvaardigde verrijking
5. voor ieder van de volgende gedaagden, althans de gedaagden die daarvoor in aanmerking komen, voor recht te verklaren dat zij ongerechtvaardigd zijn verrijkt ten koste van [afkorting procesdeelnemer I en II] (art. 6:212 BW):
i. [procesdeelnemer III] als uiteindelijk aandeelhouder en belanghebbende in de [naam constructie vennootschappen] , te weten: [onderneming 12] , [onderneming 10] B.V., [onderneming 8] ( [fonds 3] en [fonds 4] ), [onderneming 6] , [onderneming 5] , [onderneming 4] , [onderneming 9] , [onderneming 7] , [onderneming 16] B.V., [procesdeelnemer V] en [procesdeelnemer IV] ;
ii. [procesdeelnemer VI] als uiteindelijk aandeelhouder en belanghebbende in de [naam constructie vennootschappen] , te weten: [onderneming 12] , [onderneming 10] B.V., [onderneming 8] ( [fonds 3] en [fonds 4] ), [onderneming 6] , [onderneming 5] , [onderneming 4] , [onderneming 9] , [onderneming 7] , [onderneming 17 ] B.V., [procesdeelnemer VIII] en [procesdeelnemer VII] ;
iii. [procesdeelnemer IX] als uiteindelijk aandeelhouder en belanghebbende in de [naam constructie vennootschappen] , te weten: [onderneming 12] , [onderneming 10] B.V., [onderneming 8] ( [fonds 3] en [fonds 4] ), [onderneming 6] , [onderneming 5] , [onderneming 4] , [onderneming 9] , [onderneming 7] , [onderneming 16] B.V., [procesdeelnemer X] , [procesdeelnemer XI] en [procesdeelnemer XIV] ;
iv. [procesdeelnemer XII] als uiteindelijk aandeelhouder en belanghebbende in de [naam constructie vennootschappen] , te weten: [onderneming 12] , [onderneming 10] B.V., [onderneming 8] ( [fonds 3] en [fonds 4] ), [onderneming 6] , [onderneming 5] , [onderneming 4] , [onderneming 9] , [onderneming 7] , [onderneming 16] B.V., [procesdeelnemer XIII] en [procesdeelnemer XIV] ;
v. [procesdeelnemer XV] als uiteindelijk aandeelhouder en belanghebbende in de [naam constructie vennootschappen] , te weten: [onderneming 12] , [onderneming 10] B.V., [onderneming 8] ( [fonds 3] en [fonds 4] ), [onderneming 6] , [onderneming 5] , [onderneming 4] , [onderneming 9] , [onderneming 7] , ( [onderneming 16] B.V. en [onderneming 3] S.á r.l; en
vi. [procesdeelnemer XX] als uiteindelijk aandeelhouder en belanghebbende in [onderneming 15] ,
in verband met het ge- en misbruik van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] , en in verband met de overige feiten en omstandigheden, zoals beschreven in de dagvaarding, waaronder in ieder geval:
a. de misleiding van [afkorting procesdeelnemer I en II] bij het aangaan van haar investeringen in de Vehikels ;
b. het handelen in strijd met de overeengekomen investeringsvoorwaarden en het voeren van een onverantwoord investeringsbeleid;
c. het misbruiken van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] , al dan niet in het kader van een ponzi-scheme;
d. de verduistering en/of toe-eigening van de gelden van [afkorting procesdeelnemer I en II] ; en
e. het veronachtzamen van de belangen van [afkorting procesdeelnemer I en II] ;
en dientengevolge gehouden zijn de schade die [afkorting procesdeelnemer I en II] daardoor heeft geleden, lijdt of zal lijden te vergoeden;
Schadeveroordeling
6. ieder van gedaagden, althans de gedaagden die daarvoor in aanmerking komen, hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [afkorting procesdeelnemer I en II] de schade te vergoeden die [afkorting procesdeelnemer I en II] als gevolg van het wat hiervoor is beschreven heeft geleden, lijdt of zal lijden, welke schade begroot wordt op EUR 6.809.534,- voor [procesdeelnemer I] Oy en op EUR 7.207.210,- voor [procesdeelnemer II] Oyj, althans gerechtvaardigde bedragen, met dien verstande dat:
• al dan niet gedeeltelijke voldoening door een gedaagde van een (deel) vordering met betrekking tot een schadepost waarvoor meerdere gedaagden aansprakelijk zijn, ertoe leidt dat [afkorting procesdeelnemer I en II] voldoening van diezelfde (deel)vordering niet nogmaals kan verhalen op een andere gedaagde; en
• indien en voor zover de rechtbank oordeelt dat voor onderdelen van de door [afkorting procesdeelnemer I en II] geleden schade een bepaling of begroting niet mogelijk is, gedaagden wat die onderdelen betreft veroordeelt tot schadevergoeding op te maken bij staat en vereffend volgens de wet;
een en ander te voldoen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis en de bedragen telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van investering van de respectievelijk door [procesdeelnemer I] Oy (24 september 2014 respectievelijk 15 juli 2015 respectievelijk 6 oktober 2016) en [procesdeelnemer II] Oyj (31 juli 2014 respectievelijk 24 september 2014 respectievelijk 3 juli 2017) geïnvesteerde bedragen, althans de datum van de aansprakelijkstelling van gedaagden d.d. 1 november 2018, althans de datum van de dagvaarding, althans een in goede justitie te bepalen datum, over deze bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
Algemeen
7. ieder van gedaagden, althans de gedaagden die daarvoor in aanmerking komen, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van [afkorting procesdeelnemer I en II] ’s kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (art. 6:96 lid 2 BW onder b.) en ter verkrijging van voldoening buiten rechte (art. 6:96 lid 2 BW onder c.), per 19 september 2019 begroot op de in Productie 110 genoemde bedragen,
een en ander te voldoen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de aansprakelijkstelling van gedaagden d.d. 1 november 2018, althans de datum van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij [afkorting procesdeelnemer I en II] vraagt voorafgaand aan het wijzen van een vonnis in deze procedure in de gelegenheid te worden gesteld deze kosten bij akte te substantiëren;
8. iedere gedaagde ten laste van wie conservatoir beslag is gelegd hoofdelijk te veroordelen de hierbij gemaakte kosten te betalen aan [afkorting procesdeelnemer I en II] , zoals nader te begroten, een en ander te voldoen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na betekening van het vonnis, waarbij [afkorting procesdeelnemer I en II] vraagt voorafgaand aan het wijzen van een vonnis in deze procedure in de gelegenheid te worden gesteld deze kosten bij akte te substantiëren;
9. ieder van gedaagden, althans de gedaagden die daarvoor in aanmerking komen, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten van [afkorting procesdeelnemer I en II] , een en ander te voldoen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na betekening van het vonnis; en
10. het één en ander onder gelijktijdige afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 53 van de Brussel I-bis Verordening.
6.2.
[procesdeelnemer III] c.s., [procesdeelnemer VI] , [procesdeelnemer IX] , [procesdeelnemer XII] c.s., [procesdeelnemer XV] , [procesdeelnemer XVI] , [procesdeelnemer XVII] , [procesdeelnemer XIX] en [procesdeelnemer XVIII] voeren verweer. Zij concluderen ieder voor zich tot het niet-ontvankelijk verklaren van [afkorting procesdeelnemer I en II] in haar vorderingen dan wel de vorderingen van [afkorting procesdeelnemer I en II] af te wijzen.
[procesdeelnemer III] c.s. vordert, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[procesdeelnemer VI] en [procesdeelnemer IX] vorderen, ieder voor zich en uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten.
[procesdeelnemer XII] c.s. vordert, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
[procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] vorderen, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
[procesdeelnemer XVI] en [procesdeelnemer XV] vorderen, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten.
[procesdeelnemer XVIII] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten en de nakosten.
6.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de hoofdzaak in reconventie
6.4.
[procesdeelnemer III] c.s. vordert, uitvoerbaar bij voorraad, [afkorting procesdeelnemer I en II] te veroordelen tot het opheffen van de ten laste van [procesdeelnemer III] c.s. gelegde beslagen, alles binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten.
6.5.
[procesdeelnemer VI] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, [afkorting procesdeelnemer I en II] te veroordelen tot opheffing van alle ten laste van [procesdeelnemer VI] gelegde conservatoire beslagen, zijnde:
- de beslagen op de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] te [plaats 3] ,
- het gelegde beslag op de aandelen van [procesdeelnemer VI] in het geplaatste kapitaal van [procesdeelnemer VII] B.V. en
- de gelegde bankbeslagen,
alles binnen twee dagen na betekening van dit vonnis en op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten.
6.6.
[procesdeelnemer IX] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, [afkorting procesdeelnemer I en II] te veroordelen tot opheffing van alle ten laste van [procesdeelnemer IX] gelegde conservatoire beslagen, zijnde:
- de beslagen op de onroerende zaken gelegen aan de [adres 2] te [plaats 4] en de [adres 3] te [plaats 13] ,
- het gelegde beslag op de aandelen van [procesdeelnemer IX] in het geplaatste kapitaal van [procesdeelnemer X] B.V. en
- de gelegde bankbeslagen,
alles binnen twee dagen na betekening van dit vonnis en op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten.
6.7.
[procesdeelnemer XII] c.s. vordert:
I. alle door [afkorting procesdeelnemer I en II] ten laste van [procesdeelnemer XII] gelegde beslagen per direct op te heffen;
II. [afkorting procesdeelnemer I en II] te gebieden tot het verrichten van alle uitvoeringshandelingen tot (geheel of gedeeltelijke) opheffing van deze beslagen op straffe van verbeurte van een dwangsom, indien het beslag 48 uur (of zodanige te bepalen termijn) na betekening van het vonnis in stand is gebleven, althans een in goede justitie te treffen maatregel, dit zoveel mogelijk in lijn met het in het voorgaande gevorderde;
III. [afkorting procesdeelnemer I en II] dan wel enige andere aan hen gelieerde onderneming te verbieden nieuwe beslagen ten laste van [procesdeelnemer XII] c.s. te leggen;
IV. te verklaren voor recht dat [afkorting procesdeelnemer I en II] onrechtmatig heeft gehandeld ter zake de gelegde beslagen ten laste van [procesdeelnemer XII] ;
V. [afkorting procesdeelnemer I en II] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling van een bedrag van EUR 30.000,--;
VI. [afkorting procesdeelnemer I en II] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding -uitvoerbaar bij voorraad- te vermeerderen met wettelijke rente.
6.8.
[procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] vorderen, na wijziging van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de op verzoek van [afkorting procesdeelnemer I en II] op of omstreeks 7 oktober 2019 ten laste van [procesdeelnemer XVII] gelegde conservatoire (derden)beslagen op te heffen;
  • [afkorting procesdeelnemer I en II] te veroordelen om binnen uiterlijk 14 dagen na betekening van dit vonnis, schriftelijk,
onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan (de raadsman van) [procesdeelnemer XVII] , aan [notariskantoor] te [plaats 14] te berichten dat zij geen enkele aanspraak heeft op het bedrag dat uit hoofde van de Escrowovereenkomst door het Notariskantoor in depot wordt gehouden, alsmede te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de genoemde schriftelijke mededeling door [afkorting procesdeelnemer I en II] aan [notariskantoor] te [plaats 14] indien [afkorting procesdeelnemer I en II] niet binnen uiterlijk 14 dagen na betekening van dit vonnis aan deze veroordeling zal hebben voldaan;
  • [afkorting procesdeelnemer I en II] te veroordelen tot medewerking aan de terugbetaling van het door [notariskantoor] uit hoofde van de Escrowovereenkomst in depot gehouden bedrag binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis alsmede te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de hiervoor genoemde medewerking van [afkorting procesdeelnemer I en II] indien [afkorting procesdeelnemer I en II] hier niet binnen uiterlijk 14 dagen na betekening van dit vonnis heeft voldaan;
  • [afkorting procesdeelnemer I en II] te veroordelen tot i) betaling van de advocaatkosten die [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] hebben gemaakt in verband met de Escrowovereenkomst te weten een bedrag van € 4662,62 en ii) betaling van de notariskosten/negatieve rente door [afkorting procesdeelnemer I en II] te veroordelen tot betaling aan [procesdeelnemer XVII] van het verschil tussen het bedrag dat [procesdeelnemer XVII] ontvangt na terugbetaling van het door [notariskantoor] in depot gehouden bedrag en de (initiële) hoofdsom van het in depot gehouden bedrag van € 340.000,- onder aftrek van betalingen die ten behoeven van de afbouw en het meerwerk/inrichting van de in aanbouw zijnde Nieuwbouwwoning in opdracht van [procesdeelnemer XVII] zijn voldaan uit het depotbedrag zoals bepaald in 2.4 van de Escrowovereenkomst;
  • [afkorting procesdeelnemer I en II] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
6.9.
[afkorting procesdeelnemer I en II] voert verweer. Zij concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van de eisers in reconventie in hun vorderingen dan wel de vorderingen van de eisers in reconventie af te wijzen met veroordeling van de eisers in reconventie in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, uitvoerbaar bij voorraad.
in de vrijwaringszaak
6.10.
[procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] vorderen:
I. elk van de UBO's hoofdelijk, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn gekweten, zo mogelijk gelijktijdig met het vonnis in de hoofdzaak, te veroordelen om aan [procesdeelnemer XVII] en/of [procesdeelnemer XIX] te betalen, al datgene waartoe hij en/of zij ( [procesdeelnemer XVII] en/of [procesdeelnemer XIX] ) als gedaagde(n) in de hoofdzaak jegens [afkorting procesdeelnemer I en II] mocht(en) worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling;
II. elk van de UBO's hoofdelijk, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn gekweten, zo mogelijk gelijktijdig met het vonnis in de hoofdzaak, te veroordelen tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, in verband met:
i. de kosten die [procesdeelnemer XVII] reeds heeft gemaakt en nog zal moeten maken, in verband met de opheffing van het ten laste van hem door [afkorting procesdeelnemer I en II] gelegde beslag, alsmede de uitvoering van de daarmee samenhangende escrow-regeling;
ii. de kosten die [procesdeelnemer XVII] en/of [procesdeelnemer XIX] heeft gemaakt en nog zal maken in verband met, of voortvloeiende uit, de aanspraken van [afkorting procesdeelnemer I en II] jegens [onderneming 12] en/of [procesdeelnemer XVII] en/of [procesdeelnemer XIX] , voor zover de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] deze kosten niet vergoedt en/of voor zover [procesdeelnemer XVII] en/of [procesdeelnemer XIX] gehouden is tot (terug)betaling aan de verzekeraar van ter zake reeds uitgekeerde bedragen;
III. [procesdeelnemer III] te veroordelen, zo mogelijk gelijktijdig met het vonnis in de hoofdzaak, aan [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] te voldoen, een bedrag van in totaal EUR 16.258,-, gelijk aan hetgeen zij in 2018 namens [onderneming 12] aan achterstallige loonheffing hebben voldaan, te verhogen met de wettelijke rente over dat bedrag, vanaf 13 november 2018, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [procesdeelnemer XXI] c.s. hoofdelijk, des dat indien de een betaald de anderen zullen zijn bevrijd, zo mogelijk gelijktijdig met het vonnis in de hoofdzaak, te veroordelen om aan [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] te betalen:
i. al datgene waartoe [procesdeelnemer XVII] en/of [procesdeelnemer XIX] als gedaagden) in de hoofdzaak jegens [afkorting procesdeelnemer I en II]
mocht(en) worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling; en
ii. de kosten die [procesdeelnemer XVII] en/of [procesdeelnemer XIX] heeft gemaakt en nog zal maken in verband met, of voortvloeiende uit, de aanspraken van [afkorting procesdeelnemer I en II] jegens [onderneming 12] en/of [procesdeelnemer XVII] en/of [procesdeelnemer XIX] , voor zover de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] deze kosten niet vergoedt en/of voor zover [procesdeelnemer XVII] en/of [procesdeelnemer XIX] gehouden is tot (terug)betaling aan de verzekeraar van ter zake reeds uitgekeerde bedragen;
V. gedaagden 1 t/m 8 hoofdelijk, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn gekweten, zo mogelijk gelijktijdig met vonnis in de hoofdzaak, te veroordelen in de proceskosten van deze vrijwaringsprocedure, inclusief de nakosten.
6.11.
[procesdeelnemer III] , [procesdeelnemer IX] , [procesdeelnemer XII] , [procesdeelnemer XV] en [procesdeelnemer XXI] c.s. voeren verweer. Zij concluderen ieder voor zich tot het niet ontvankelijk verklaren van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] in hun vorderingen, althans deze vorderingen af te wijzen.
[procesdeelnemer III] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
[procesdeelnemer IX] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] in de proceskosten.
[procesdeelnemer XII] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
[procesdeelnemer XV] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] in de proceskosten.
[procesdeelnemer XXI] c.s. vordert, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
6.12.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

7.De feiten

2009
[procesdeelnemer III] koopt de aandelen in [onderneming 18] ( [onderneming 18] ), een vermogensbeheerder in bezit van een vergunning van de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE), later de Autoriteit Financiële Markten (de AFM). [procesdeelnemer III] wordt medebestuurder en verantwoordelijk voor het vermogensbeheer. [procesdeelnemer XVIII] was op dat moment al bestuurder van [onderneming 18] en verantwoordelijk voor de agrarische termijnmarkt.
Op 21 september wordt de naam [onderneming 18] gewijzigd in [onderneming 12] .
[procesdeelnemer XXII] sluit in het najaar een overeenkomst met [onderneming 12] en wordt op basis van die overeenkomst ‘verbonden agent’ voor [onderneming 12] . [procesdeelnemer XXI] tekent de overeenkomst namens [procesdeelnemer XXII] en [procesdeelnemer III] namens [onderneming 12] .
2011
[afkorting procesdeelnemer I en II] wil gaan investeren in [fonds 5] . [fonds 5] is een fonds in dollars. Het eigen investeringsbeleid van [afkorting procesdeelnemer I en II] liet enkel investeringen in euro’s toe. Tussen [afkorting procesdeelnemer I en II] en [procesdeelnemer III] is contact ontstaan over de oprichting van een investeringsfonds in euro’s dat uitsluitend is gericht op investeringen in [fonds 5] . Uiteindelijk wordt met dat doel [fonds 6] opgericht.
Teakbomenfonds [fonds 7] start door als [organisatie 1] . [organisatie 1] is opgericht en wordt beheerd door [onderneming 6] (100% dochter van [onderneming 4] ).
2012
Omstreeks 1 januari en 30 maart investeert [afkorting procesdeelnemer I en II] een bedrag van in totaal 4 miljoen euro in het [fonds 6] .
In een mail van 27 september bericht [procesdeelnemer III] aan [procesdeelnemer XXI] dat er problemen zijn met het [fonds 6] .
2013
Op 2 augustus wordt [onderneming 1] opgericht. Bestuurders zijn [procesdeelnemer III] , [procesdeelnemer XVI] en [procesdeelnemer XV] .
2014
Op 27 juni wordt [onderneming 19] ( [onderneming 19] ) overgenomen door [onderneming 11] (nu [onderneming 10] ).
Op 1 juli fuseren [onderneming 19] en [onderneming 12] . [onderneming 19] ging door die fusie op in [onderneming 12] .
Op 31 juli investeert [procesdeelnemer II] een bedrag van 2.225.000 euro in [onderneming 1] C4. De door [onderneming 1] C4 uitgegeven obligaties zijn uitsluitend gekoppeld aan investeringen in [organisatie 1] .
Op 24 september vindt een overdracht plaats van de investeringen van [afkorting procesdeelnemer I en II] in [fonds 6] naar [onderneming 1] C3. Deze overdracht vindt plaats omdat met het [fonds 6] problemen zijn ontstaan met de toezichthouder. Op dat moment vertegenwoordigen de initiële investeringen van [afkorting procesdeelnemer I en II] van 4 miljoen euro een waarde van 4.750.000 euro ( [procesdeelnemer I] 2.375.000 euro en [procesdeelnemer II] 2.375,000 euro). [afkorting procesdeelnemer I en II] is de enige investeerder in [onderneming 1] C3.
Dit jaar is de [naam constructie vennootschappen] gestart met het [lijfrente-product] -product: een product waarmee de deelnemer belegt in participaties. Die participaties bestaan uit deelnemingen in het [fonds 2] , of een subfonds daarvan. Binnen de [naam constructie vennootschappen] was het [onderneming 9] B.V. dat het [lijfrente-product] -product verkocht. Zij richtte zich daarbij op de zogenaamde ‘woekerpolis’-klanten. [onderneming 5] had de rol van materieel beheerder van de beleggingsfondsen.
2015
[onderneming 2] wordt opgericht, met [procesdeelnemer XV] en [procesdeelnemer XX] als bestuurder.
Op 4 februari vindt per e-mail een gesprek plaats over de betaling van een factuur van [onderneming 12] van zo’n € 106.000,- en dat daarvoor units [fonds 5] verkocht zullen worden. Bij dit gesprek zijn onder andere betrokken [procesdeelnemer III] , [procesdeelnemer XVI] , [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XV] .
Op 22 juni doet de AFM een inval bij [onderneming 9] B.V..
Op 15 juli investeert [procesdeelnemer I] in [onderneming 2] C2 een bedrag van 2 miljoen euro.
Op 1 september treden [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] toe tot het bestuur van [onderneming 12] . [procesdeelnemer III] treedt per gelijke datum af als bestuurder van [onderneming 12] . Vanaf die datum bestaat het bestuur van [onderneming 12] uit [procesdeelnemer XVIII] , [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] .
Op 24 november vraagt [procesdeelnemer XXI] in een e-mail aan [procesdeelnemer III] of het waar is dat het volledige belang van [onderneming 1] C3 in [fonds 5] -units is geliquideerd. [procesdeelnemer III] reageert diezelfde dag dat hij geen idee heeft en dat hij werkt aan een overzicht van de investeringen om met [procesdeelnemer XXI] te delen. Die overzichten zullen volgens [procesdeelnemer III] in eerste instantie per kwartaal met [procesdeelnemer XXI] worden gedeeld en later maandelijks.
2016
Op 20 mei geeft [fonds 3] een recht van hypotheek eenzijdig op. Dit recht was door [onderneming 15] aan [fonds 3] verleend ter zekerheid van een door haar op 25 januari 2016 met [fonds 3] gesloten lening. [procesdeelnemer VI] heeft de opzegging van dit recht namens [fonds 3] ondertekend. De onderliggende lening tussen [fonds 3] en [onderneming 15] van € 575.000,- is door [fonds 3] op 25 januari 2016 overgedragen aan [onderneming 1] C3.
In een e-mail van 24 mei met als onderwerp ‘ [........] ’ schrijft [procesdeelnemer III] aan [procesdeelnemer XXI] : ‘all loans are overcollaterlized and fully pledged. The collateral is easy accessible …as a result, the risk in the portfolio on a 150k or a 450k loan is zero’.
[procesdeelnemer XXI] schrijft, na overleg met [afkorting procesdeelnemer I en II] , in een brief van 3 juni aan [procesdeelnemer VI] en [procesdeelnemer III] over klachten en zorgen over het gevoerde investeringsbeleid in [onderneming 1] C3 en [onderneming 2] C2.
Op 6 oktober investeert [procesdeelnemer I] in [onderneming 1] C4 een bedrag van € 1.000.000.
Eind 2016 stelt de AFM [onderneming 13] onder curatele vanwege tegenstrijdige belangen en benoemt een curator (hierna: de AFM Curator). [onderneming 13] is de formele beheerder van het [fonds 2] . De AFM Curator neemt het beheer over het [fonds 2] over. De AFM constateert dat het vermogen van ‘woekerpolis’-klanten door [.] wordt geïnvesteerd in het door haarzelf beheerde [organisatie 1] en andere vennootschappen binnen de [naam constructie vennootschappen] . AFM zet ook vraagtekens bij de waardering van [organisatie 1] en de liquiditeit van andere fondsen.
Op 23 december zet de AFM het [fonds 2] ‘op slot’.
2017
[procesdeelnemer III] treedt in februari af als bestuurder van [onderneming 1] .
[onderneming 9] B.V. beëindigt in januari haar economische activiteiten en levert haar AFM-vergunning in.
Op 3 juli investeert [procesdeelnemer II] in [onderneming 1] C4 een bedrag van 1.500.000 euro.
Medio 2017 stoppen de Vehikels met betaling van managementfees aan [onderneming 12] .
Op 4 oktober verstrekt [onderneming 1] C3 aan [afkorting procesdeelnemer I en II] een waarderingsoverzicht van haar investeringen in dat compartiment. Volgens de eigen opgave van [onderneming 1] is de waarde van de investering van [afkorting procesdeelnemer I en II] op dat moment 6.026.222 euro.
Op 9 november legt de AFM aan [procesdeelnemer IX] een boete op van € 150.000 omdat hij als beleidsbepaler de feitelijke leiding voerde over [onderneming 9] B.V. in plaats van haar formele bestuurder.
Ook in november stelt [organisatie 2] , de aandeelhouder in de Vehikels , vragen aan [procesdeelnemer XVI] over het investeringsbeleid van [onderneming 2] . [procesdeelnemer XVI] verwijst [organisatie 2] door naar [onderneming 12] , de investeringsmanager van de Vehikels .
2018
Op 12 januari doet de AFM een informatieverzoek aan [onderneming 12] .
Op 25 januari ontvangt [afkorting procesdeelnemer I en II] van [onderneming 1] C3 een op 9 januari 2018 gedateerde ‘certificate statement’ waaruit volgt dat de waarde van de investeringen van [afkorting procesdeelnemer I en II] op dat moment € 3.861.579,- is. Dat is ruim twee miljoen euro minder dan drie maanden eerder (op 4 oktober 2017) door [onderneming 1] C3 werd opgegeven.
In maart worden [procesdeelnemer XV] en [procesdeelnemer XVI] ontslagen als bestuurder van [onderneming 1] ( [procesdeelnemer III] is in februari 2017 al uitgetreden), worden [procesdeelnemer XVI] en [procesdeelnemer XX] ontslagen als bestuurder van [onderneming 2] en worden nieuwe bestuurders aangesteld.
Ook in maart begint de eind 2016 benoemde AFM Curator een procedure in Luxemburg tegen [onderneming 1] om een onderzoek binnen [onderneming 1] te laten plaatsvinden.
Op 19 maart legt de AFM een last onder dwangsom op aan [onderneming 12] omdat niet aan het informatieverzoek van de AFM is voldaan
Op 30 april zeggen de Vehikels de relatie met [onderneming 12] op.
In juni stopt [onderneming 6] met de betaling van de distributievergoeding aan [onderneming 12] . De distributievergoeding was voor dienstverlening van [onderneming 12] aan [organisatie 1] : het in stand houden van/het voorzien in een secundaire markt voor units [organisatie 1] .
Medio 2018 gaat [onderneming 20] Ltd failliet. Dit bedrijf is een dochter en tegelijk het belangrijkste actief van [onderneming 15] . Alle materiële activa van [onderneming 15] zijn al door andere schuldeisers opgeëist. [onderneming 15] is een lege holding geworden.
Op 14 september wordt [onderneming 5] failliet verklaard.
In een brief van 1 november vraagt [afkorting procesdeelnemer I en II] de (voormalig) bestuurders van [onderneming 12] en de Vehikels en enkele andere direct betrokken personen om opheldering. In dezelfde brief stelt [afkorting procesdeelnemer I en II] deze personen ook aansprakelijk.
Op 13 november wordt [onderneming 12] failliet verklaard.
2019
Op 8 maart verkrijgt [afkorting procesdeelnemer I en II] verlof tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [procesdeelnemer III] voor een vordering die begroot is op bijna 13 miljoen euro.
Op 11 maart verzoekt [afkorting procesdeelnemer I en II] om een voorlopig getuigenverhoor. Na een mondelinge behandeling op 11 september wordt het verzoek toegewezen bij beschikking van 18 oktober.
Op 26 maart wordt [onderneming 4] failliet verklaard.
In een vonnis van 19 april van de rechtbank [plaats 7] wordt de curator van [onderneming 12] veroordeeld om afschrift te verstrekken aan [afkorting procesdeelnemer I en II] van verschillende overeenkomsten, e-mails, gespreksverslagen, besluitvorming, leningsovereenkomsten, facturen, bankafschriften en correspondentie.
Op 27 juni verkrijgt [afkorting procesdeelnemer I en II] verlof tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [procesdeelnemer IX] , [procesdeelnemer XII] en [procesdeelnemer XVII] .
In december verkopen de Vehikels alle belangen (leningen en units) in [organisatie 1] . [onderneming 6] , de beheerder van [organisatie 1] , wordt aan dezelfde koper verkocht.
Overzicht van investeringen van [afkorting procesdeelnemer I en II]inde Vehikels
[onderneming 1] C3( [afkorting procesdeelnemer I en II] is in dit fonds 100% obligatiehouder)
24-9-2014 investering van [fonds 5] Units van € 4.750.000 ( [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer II] ieder 50% eigenaar)
[onderneming 1] C4( [afkorting procesdeelnemer I en II] is in dit fonds 87% obligatiehouder)
31-7-2014 investering [procesdeelnemer II] van € 2.225.000
6-10-2016 investering [procesdeelnemer I] € 1.000.000
3-7-2017 investering [procesdeelnemer II] van € 1.500.000
[onderneming 2] C2( [afkorting procesdeelnemer I en II] is in dit fonds 100% obligatiehouder)
15-7-2015 investering [procesdeelnemer I] van € 2.000.000
Overzicht van de investeringendoorde Vehikels (in de vorm van leningen, tenzij anders staat aangegeven)
[onderneming 1] C3( [afkorting procesdeelnemer I en II] is in dit fonds 100% obligatiehouder)
  • 24-11-2014 2.229751,71 euro aan [onderneming 15]
  • 27-11-2014 500.000 euro aan [onderneming 4]
  • 20-3-2015 750.000 euro aan [onderneming 15]
  • 27-4-2015 150.000 euro aan [onderneming 14]
  • 29-6-2015 100.000 euro aan [onderneming 15]
  • 7-7-2015 300.000 euro aan [onderneming 4]
  • 17-7-2015 150.000 euro aan [onderneming 9]
  • 18-8-2015 550.000 euro aan [onderneming 4]
  • 18-8-2015 100.000 euro aan [onderneming 9]
  • 15-9-2015 100.000 euro aan [onderneming 9]
  • 13-10-2015 100.000 euro aan [onderneming 9]
  • 10-11-2015 100.000 euro aan [onderneming 9]
  • 20-11-2015 360.000 euro aan [onderneming 4]
  • 15-12-2015 100.000 euro aan [onderneming 9]
  • 12-1-2016 300.000 euro aan [onderneming 4]
  • 12-1-2016 100.000 euro aan [onderneming 9]
  • 25-1-2016 575.000 euro aan [onderneming 15]
  • 16-2-2016 100.000 euro aan [onderneming 9]
  • 15-3-2016 100.000 euro aan [onderneming 9]
  • 20-7-2016 100.000 euro aan [onderneming 9]
[onderneming 1] C4( [afkorting procesdeelnemer I en II] is in dit fonds 87% obligatiehouder)
 Volledig geïnvesteerd in [organisatie 1] (aandelenkapitaal en leningen)
[onderneming 2] C2( [afkorting procesdeelnemer I en II] is in dit fonds 100% obligatiehouder)
  • 17-3-2016 240.000 euro aan [onderneming 4]
  • 16-8-2016 80.000 euro aan [onderneming 9]
  • 5-4-2017 240.000 euro aan [onderneming 4]
  • 19-7-2017 850.000 euro aan [organisatie 1]
  • Een lening aan [fonds 4] (datum en hoogte niet bekend bij de rechtbank)

8.De beoordeling

in de hoofdzaak
Toepasselijk recht
8.1.
Het toepasselijk recht in deze procedure is Nederlands recht. Dit wordt hieronder toegelicht. [afkorting procesdeelnemer I en II] heeft gesteld dat Nederlands civiel aansprakelijkheidsrecht op basis van artikel 4 lid 1 Rome II verordening van toepassing is op haar vorderingen. Deze verordening regelt het toepasselijk recht op niet-contractuele verbintenissen in burgerlijke en in handelszaken met een internationaal karakter. Volgens [afkorting procesdeelnemer I en II] gaat het hier uitsluitend om vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad, althans afgeleiden daarvan. De schadeveroorzakende gebeurtenissen hebben zich voorgedaan ná de inwerkingtreding van de verordening. De investeringen zijn gedaan door Finse vennootschappen in Luxemburgse Vehikels die feitelijk werden bestuurd vanuit Nederland. Vanuit Nederland zijn de in de Vehikels geïnvesteerde gelden feitelijk beheerd en geïnvesteerd.
De plaats van het gestelde onrechtmatig handelen is in dit geval Nederland. De [naam constructie vennootschappen] werd feitelijk geleid vanuit Nederland, tot en met begin 2018 waren [onderneming 9] , [onderneming 4] , [onderneming 8] en [onderneming 10/12] ( [onderneming 12] en [onderneming 10] ) op één adres in [plaats 2] gevestigd. Waarschijnlijk is vanuit dit adres ook leiding gegeven aan de Vehikels . Vanuit [plaats 2] zijn de besluiten genomen (i) die [afkorting procesdeelnemer I en II] hebben bewogen investeringen te doen, (ii) op basis waarvan de in de Vehikels geïnvesteerde gelden werden geïnvesteerd, (iii) tot een onjuist beheer van de investeringen op een manier die tegenstrijdig was met de eigen toezeggingen en investeringsdocumentatie, (iv) of en hoe geïnvesteerde gelden door de ontvangers binnen de [naam constructie vennootschappen] zijn besteed en (v) die hebben geleid tot de volledige afschrijving van de investering van [afkorting procesdeelnemer I en II] . Verder zijn vier van de vijf UBO’s in Nederland woonachtig en zijn [onderneming 12] (de investment manager, distributor, broker en originator van de Vehikels ) en [onderneming 8] (de loan origination agent) statutair in Nederland gevestigd.
De geïnvesteerde gelden zijn (grotendeels) bij Nederlandse vennootschappen terechtgekomen door leningen en/of fees en het ingrijpen van de AFM in Nederland heeft tot de uiteindelijke val van [naam constructie vennootschappen] geleid. Dat heeft het kaartenhuis in elkaar doen storten waardoor de investeringen van [afkorting procesdeelnemer I en II] uiteindelijk (nagenoeg) volledig moeten worden afgeschreven, aldus [afkorting procesdeelnemer I en II] .
8.2.
Gedaagden hebben zich in hun processtukken niet uitgelaten over het toepasselijke recht. [procesdeelnemer XII] , [procesdeelnemer III] , [procesdeelnemer XVII] , [procesdeelnemer XIX] , [procesdeelnemer IX] en [procesdeelnemer VI] gaan in hun processtukken kennelijk uit van toepasselijkheid van Nederlands recht. Zij gaan inhoudelijk in op de door [afkorting procesdeelnemer I en II] op het Nederlandse civiele recht gegronde verwijten en verwijzen ook zelf naar artikelen uit het Burgerlijk Wetboek. Zij reppen met geen woord over (toepasselijkheid van) een ander rechtstelsel.
[procesdeelnemer XVIII] refereert zich ten aanzien van het toepasselijk recht, maar verwijst in zijn conclusie van antwoord zelf enkel naar Nederlandse jurisprudentie (over de uitleg van artikelen uit het Burgerlijk Wetboek) en artikelen uit het Burgerlijk Wetboek.
[procesdeelnemer XVI] en [procesdeelnemer XV] reppen ook niet over toepasselijkheid van Luxemburgs (of ander) recht. Integendeel, zij beroepen zich bij hun verweer op het Nederlandse criterium voor bestuurdersaansprakelijkheid en groepsaansprakelijkheid. Zij beroepen zich bij hun verweer verder op het Nederlandse leerstuk van de afgeleide schade en in dat verband meer specifiek op het arrest van de Hoge Raad in de zaak [achternaam] /ABP. Zij noemen alleen Luxemburgs recht als het gaat om de vraag of zij inhoudelijke bemoeienis hadden met investeringsbeslissingen. Hun stelling is dat zij die bemoeienis niet hadden en naar Luxemburgs recht ook niet mochten hebben.
8.3.
Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat voor de beoordeling van deze zaak uitgegaan mag worden van een (stilzwijgende) keuze voor toepasselijkheid van het Nederlandse civiele recht op de vorderingen van [afkorting procesdeelnemer I en II] . De toepasselijkheid van het Nederlandse recht geldt ook voor [procesdeelnemer XX] , die in deze procedure niet is verschenen. Van [procesdeelnemer XX] zijn wel schriftelijke verklaringen in het geding gebracht. Hierin verklaart [procesdeelnemer XX] dat alle belangrijke beslissingen door de [naam constructie vennootschappen] werden genomen.
Inhoudelijk
Groepsaansprakelijkheid
8.4.
[afkorting procesdeelnemer I en II] heeft primair gesteld dat gedaagden allen aansprakelijk zijn op grond van de groepsaansprakelijkheid van artikel 6:166 BW. Voor die beoordeling is in de eerste plaats relevant of, zoals [afkorting procesdeelnemer I en II] stelt, sprake is van een groep en of binnen die groep een (financierings)beleid werd gevoerd op een wijze die jegens [afkorting procesdeelnemer I en II] als onrechtmatig is te kwalificeren. Als dit het geval is, moet vervolgens worden beoordeeld wie dat onrechtmatige beleid hebben gevoerd en of de gedaagden die het onrechtmatige beleid zelf niet hebben gevoerd om een andere reden toch tot ‘de groep’ kunnen worden gerekend die onrechtmatig heeft gehandeld.
8.5.
Als groepsaansprakelijkheid niet kan worden vastgesteld, dan zal moeten worden beoordeeld of sprake is van onrechtmatig handelen op individueel niveau. Dat geldt ook voor het geval wel sprake is van een groepsaansprakelijkheid, maar niet alle gedaagden deel uitmaken van die groep. Dan zal ten aanzien van die gedaagden moeten worden beoordeeld of een grond bestaat voor individuele aansprakelijkheid, al dan niet op grond van bestuurdersaansprakelijkheid.
Wat nodig is voor groepsaansprakelijkheid
8.6.
Hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 lid 1 BW bestaat als (tenminste) één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband.
8.7.
Hierbij moet zowel aan een objectief als aan een subjectief criterium zijn voldaan. Niet alleen moet de individuele deelnemer (objectief) een bijdrage hebben geleverd aan de groepsgedragingen die de kans op schade hebben doen ontstaan, maar ook is vereist (subjectief) dat sprake is geweest van een bewust gezamenlijk optreden van de verschillende deelnemers.
8.7.1.
Het objectieve criterium houdt in dat de betrokkene op een of andere manier een bijdrage moet hebben geleverd aan de onrechtmatige gedragingen in groepsverband. Niet vereist is dat de gedragingen in groepsverband een eenheid vormen in tijd en plaats.
Van handelen in groepsverband kan dus ook gesproken worden als de gedragingen van de individuele deelnemers aan de groep op verschillende momenten en op verschillende plaatsen hebben plaatsgevonden. Evenmin is vereist dat de gedragingen van de groepsleden gelijksoortig zijn.
8.7.2.
Het subjectieve criterium houdt in dat de gedragingen van de ene groepsdeelnemer moeten hebben plaatsgevonden in een bewuste samenhang met de gedragingen van de andere groepsdeelnemer(s). Niet vereist is dat de aangesproken deelnemer precies op de hoogte was van de gedragingen van de andere groepsdeelnemers. Aan het subjectieve criterium is ook voldaan als de groepsdeelnemer zich er globaal van bewust was, ten tijde van het handelen in groepsverband, dat hij tezamen met anderen betrokken was bij gedragingen waarvan de kans op het aldus toebrengen van schade hem had behoren te weerhouden.
Samenwerkingsverband van de UBO’s
8.8.
Binnen de constructie van vennootschappen die hier de [naam constructie vennootschappen] wordt genoemd, bestond een samenwerkingsverband dat in ieder geval gevormd werd door haar UBO’s: [procesdeelnemer III] , [procesdeelnemer VI] , [procesdeelnemer IX] , [procesdeelnemer XII] en [procesdeelnemer XV] . Dit samenwerkingsverband stond aan het hoofd van de [naam constructie vennootschappen] . Dit samenwerkingsverband van de UBO’s zal hierna kortweg ‘de vijf UBO’s’ worden genoemd.
Dat sprake is van een samenwerkingsverband dat aan het hoofd van de [naam constructie vennootschappen] stond blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden.
Hoewel er geen topvennootschap was, hebben deze vennootschappen zich naar buiten toe steeds gepresenteerd onder de vlag van ‘de [naam constructie vennootschappen] ’. Ook intern, naar de werknemers van de groepsvennootschappen, werd uitgestraald dat er een centrale leiding was. Tekenend is de e-mail van [procesdeelnemer III] van 12 maart 2015 waarin hij als CEO van ‘ [......] ’ namens ‘the Board’, het vertrek aankondigt van [procesdeelnemer XII] als CFO van de [naam constructie vennootschappen] . Aan [procesdeelnemer III] is tijdens de zitting gevraagd waarom op deze wijze werd gecommuniceerd als er geen daadwerkelijke centrale leiding was. [procesdeelnemer III(-s)] antwoord dat het in de praktijk zo niet werkte, dat er geen centrale functies waren, overtuigt niet. Deze wijze van communiceren geeft juist alle aanleiding ervan uit te gaan dat het in de praktijk wel zo werkte.
De vijf UBO’s zijn alle vijf aandeelhouder in de (moeder)vennootschappen binnen de [.] -structuur. Daarnaast bekleedden deze vijf personen bestuursfuncties in alle vennootschappen van de [naam constructie vennootschappen] . Zij hadden daardoor in alle lagen van de structuur op verschillende manieren controle over het te voeren beleid:
a. a) door de invulling van bestuursfuncties en het feitelijk leiding geven van bovenaf, via [onderneming 4] , [onderneming 7] en [onderneming 10] , naar beneden, was er controle over de twee belangrijkste inkomstenbronnen van de [naam constructie vennootschappen] : [fonds 2] en [organisatie 1] ;
b) door de invulling van de bestuursfuncties en het feitelijk leidinggeven bij de vennootschappen waaraan door de Vehikels de leningen zijn verstrekt (met name [onderneming 9] en [onderneming 4] ) was er controle over het aantrekken van financiële middelen, en
c) door de invulling van de bestuursfuncties en het feitelijk leidinggeven bij [onderneming 8] en [onderneming 12] was er controle over aan wie de Vehikels leningen verstrekten.
8.9.
Voor een overzicht van leidinggevende functies van de vijf UBO’s binnen de [naam constructie vennootschappen] verwijst de rechtbank naar hoofdstuk 4. In aanvulling daarop kan van de individuele UBO’s het volgende worden vastgesteld.
8.9.1.
[procesdeelnemer III] had binnen de groep de positie van CEO. Hij was ‘de spin in het web’. Hij was in bijna alle bij de [naam constructie vennootschappen] betrokken vennootschappen bestuurder en was voor de [naam constructie vennootschappen] het gezicht naar buiten. Hij had van alle betrokken personen de meest centrale positie met het grootste overzicht, mede door zijn betrokkenheid bij de Vehikels en bij [onderneming 12] . [procesdeelnemer III] gaf, nadat hij formeel was afgetreden als bestuurder van [onderneming 12] feitelijk leiding aan de services-tak van die vennootschap, welke tak zich bezighield met de investeringen van [afkorting procesdeelnemer I en II] (zie ook 8.47 tot en met 8.55).
8.9.2.
[procesdeelnemer XII] was, blijkens de e-mail van [procesdeelnemer III] van 12 maart 2015 vanaf 2006 de CFO van de [naam constructie vennootschappen] . In deze e-mail wordt aangekondigd dat [procesdeelnemer XII] ‘in the coming months’ zal vertrekken als CFO van de [naam constructie vennootschappen] . Onbekend is of en wanneer [procesdeelnemer XII] daadwerkelijk is vertrokken als CFO. Hoe dan ook is [procesdeelnemer XII] bij de [naam constructie vennootschappen] betrokken gebleven. Hij was ook bestuurder van [onderneming 5] , van [onderneming 8] (tot eind 2015) en van [onderneming 4] (tot eind maart 2016). Tot juni 2018 heeft [procesdeelnemer XII] ook nog activiteiten verricht voor [onderneming 6] . In het jaarverslag 2016 van [organisatie 1] wordt [procesdeelnemer XII] nog genoemd als lid van ‘the Board of Directors’ van [onderneming 6] , als verantwoordelijke voor ‘finance’. [procesdeelnemer XII] heeft ook na de aankondiging van zijn vertrek als CFO nog stukken getekend voor de [naam constructie vennootschappen] . En hij maakte als gezegd deel uit van de groep aandeelhouders die door [procesdeelnemer IX] is aangewezen als de groep waarbinnen werd overlegd over het aangaan van leningen door groepsvennootschappen en de interne behoeftes.
8.9.3.
[procesdeelnemer VI] was binnen de groep ‘de juridische man’. Hij was general counsel en hoofd juridische zaken voor de hele [naam constructie vennootschappen] . Hij was ook nauw betrokken bij [onderneming 12] en had vanuit die positie wetenschap van de verplichtingen van de Vehikels ten opzichte van haar investeerders (waaronder [afkorting procesdeelnemer I en II] ).
8.9.4.
[procesdeelnemer IX] was de bedenker en uitvoerder van het hierna nog te bespreken [lijfrente-product] -product. Hij heeft tijdens zijn getuigenverhoor verklaard dat de UBO’s, waarvan hij er één is, samen de groep vormden waarbinnen werd overlegd over het aangaan van leningen door groepsvennootschappen en de interne (financiële) behoeftes.
8.9.5.
[procesdeelnemer XV] had net als [procesdeelnemer VI] een minderheidsbelang in de (moeder)vennootschappen van de [naam constructie vennootschappen] . Hij vervulde daarnaast bestuursposities bij [onderneming 6] en bij [onderneming 1] . [procesdeelnemer IX] maakt voor hem geen uitzondering als hij verklaart over de vijf UBO’s die samen de financiële behoefte van de [naam constructie vennootschappen] bespreken (waarover later meer).
Onrechtmatig handelen door de vijf UBO’s?
8.10.
Binnen de [naam constructie vennootschappen] lag de focus op het zoveel mogelijk binnenhalen van geld voor het opzetten en in de markt zetten van het [lijfrente-product] -product. Het [lijfrente-product] -product bestond uit lijfrentes, opbouwend beleggen voor pensioen, direct ingaande lijfrentes en producten voor oude stamrechten. Zoals gezegd is [procesdeelnemer IX] de bedenker van dit product. Via [onderneming 9] B.V., waar [procesdeelnemer IX] functioneerde als feitelijk leidinggevende (aldus de AFM), werd [lijfrente-product] vanaf 2014 verkocht. Bij de verkoop richtte men zich vooral op mensen met een zogenaamde ‘woekerpolis’. Volgens [procesdeelnemer III] waren voor het slagen van [lijfrente-product] veel klanten nodig omdat het bedrag dat per klant verdiend werd niet groot was. Maar omdat de klanten die binnengehaald werden langdurig aan het product verbonden zouden blijven, zou het product op termijn zeer lucratief worden.
8.11.
De liquiditeitsbehoefte voor de verkoop en het in de markt zetten van het [lijfrente-product] werd gefinancierd door het aangaan van leningen met de Vehikels door [onderneming 9] B.V. en door [onderneming 4] (waarvan een deel werd doorgeleend aan [onderneming 9] B.V.). De leningen aan [onderneming 4] en [onderneming 9] werden door de Vehikels ( [onderneming 1] C3 en [onderneming 2] C2) betaald uit de investeringen die [afkorting procesdeelnemer I en II] in de Vehikels had gedaan. Dat volgt uit de processtukken van gedaagden en hun antwoorden op vragen ter zitting. De feitelijke gang van zaken bij het tot stand komen van de leningen van de Vehikels was als volgt. [onderneming 8] sloot namens [fonds 3] een overeenkomst van geldlening met, bijvoorbeeld, [onderneming 4] . Dit werd vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst, die werd ondertekend door een bestuurder of gevolmachtigde van [onderneming 8] en door een bestuurder van [onderneming 4] , én werd mede-ondertekend (twee maal) door een bestuurder of gevolmachtigde van [onderneming 12] in haar hoedanigheden van ‘Arranger’ en Security Agent’. Vrijwel onmiddellijk daarna werden de rechten en verplichtingen van [fonds 3] uit hoofde van de desbetreffende lening overgedragen aan een Vehikel. Dat gebeurde door middel van een zogenoemde Transfer and Assignment Agreement (een akte van overdracht). Behalve door [onderneming 8] (namens [fonds 3] ) en door het desbetreffende Vehikel, werd zo’n akte van overdracht ook steeds mede-ondertekend door [onderneming 12] . Het geld dat het Vehikel op grond van zo’n leningsovereenkomst verstrekte aan, bijvoorbeeld, [onderneming 4] , was afkomstig van [afkorting procesdeelnemer I en II] . De rechtbank gaat ervan uit dat de vijf UBO’s dit wisten. In de eerste plaats vanwege hun nauwe betrokkenheid bij [naam constructie vennootschappen] en bij de hiervoor beschreven gang van zaken. In de tweede plaats vanwege het volgende. [procesdeelnemer IX] heeft verklaard dat ‘het aangaan van leningen meer bij de vijf aandeelhouders lag’. Zij bespraken onderling of het met de vennootschappen zoals [onderneming 9] B.V. en [onderneming 4] ‘de goede kant op ging’ en of er genoeg capaciteit inzat. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vijf UBO’s gezamenlijk hebben besloten om het door [afkorting procesdeelnemer I en II] in de Vehikels geïnvesteerde geld te gebruiken voor de verkoop en de groei van het [lijfrente-product] -product door middel van leningen van de Vehikels aan vennootschappen van de [naam constructie vennootschappen] (met name [onderneming 4] en [onderneming 9] B.V.), en als groep hebben samengewerkt om dat doel te realiseren. Dit wordt hierna het financieringsbeleid genoemd.
8.12.
Gelet op het voorgaande, en op de omvang van de leningen van de Vehikels , rustte op ieder van de vijf UBO’s een zorgplicht ten opzichte van [afkorting procesdeelnemer I en II] , van wie de gelden naar zij wisten uiteindelijk afkomstig waren. Die zorgplicht bracht mee dat zij erop moesten toezien dat met (de uitvoering van) het financieringsbeleid ook de uiteindelijke belangen van [afkorting procesdeelnemer I en II] werden gediend. Dat wil zeggen dat zij zich ervan moesten (blijven) vergewissen dat de Vehikels zouden kunnen voldoen aan hun terugbetalingsverplichtingen aan [afkorting procesdeelnemer I en II] . Hiervoor was noodzakelijk dat de vijf UBO’s zicht hielden op de financiële posities en toekomstverwachtingen van de groepsvennootschappen die partij waren bij de leningen die werden gefinancierd met het geld dat afkomstig was van [afkorting procesdeelnemer I en II] : de Vehikels , [onderneming 4] , [onderneming 9] B.V. en [onderneming 6] . Dit geldt ook indien en voor zover er tussen de vijf UBO’s een taakverdeling was op grond waarvan één van hen de financiën in zijn portefeuille had. De aard van het hierboven beschreven financieringsbeleid van het samenwerkingsverband van de vijf UBO’s brengt dat namelijk mee.
8.13.
Met het bovenstaande is gegeven dat de vijf UBO’s samen een groep hebben gevormd (het objectieve criterium voor groepsaansprakelijkheid). Zij waren zich ook bewust van het gezamenlijk handelen (het subjectieve criterium). Tot deze groep behoren ook de persoonlijke holdings en werkmaatschappijen van de UBO’s die in deze procedure zijn gedaagd. Deze vennootschappen, waarvan de UBO’s (in)direct enig aandeelhouder en bestuurder zijn, zijn voor de UBO’s instrumenteel geweest bij de uitvoering van de verschillende bestuurstaken binnen de [naam constructie vennootschappen] -vennootschappen. Deze vennootschappen konden hun taken niet uitvoeren zonder de kennis en wetenschap van de UBO’s. Voor het leesgemak moeten hierna onder de vijf UBO’s ook de persoonlijke vennootschappen van deze vijf UBO’s worden verstaan, te weten: [procesdeelnemer IV] en [procesdeelnemer V] , [procesdeelnemer X] , [procesdeelnemer XI] , [procesdeelnemer XIV] , [procesdeelnemer XIII] , [procesdeelnemer VII] , [procesdeelnemer VIII] en [onderneming 3] .
8.14.
Mocht vast komen te staan dat het door deze groep van vijf UBO’s gevoerde financieringsbeleid onrechtmatig was ten opzichte van [afkorting procesdeelnemer I en II] en schade voor [afkorting procesdeelnemer I en II] heeft veroorzaakt , dan is daarmee voldaan aan de voorwaarden voor groepsaansprakelijkheid. Als vastgesteld wordt dat het door vijf UBO’s gevoerde financieringsbeleid onrechtmatig was, is dat ook toerekenbaar aan de vijf UBO’s: zij hebben dit financieringsbeleid samen bedacht en doen uitvoeren.
8.15.
Op zichzelf is het hierboven geschetste financieringsbeleid niet onrechtmatig ten opzichte van [afkorting procesdeelnemer I en II] . Dit is anders als de vijf UBO’s er vanaf een bepaald moment (de peildatum) ernstig rekening mee moesten houden dat [afkorting procesdeelnemer I en II] schade zou lijden door het financieringsbeleid. Of dat zo is hangt nauw samen met de mate van waarschijnlijkheid dat de groepsvennootschappen hun leningen (op tijd) zouden (kunnen) terugbetalen aan de Vehikels .
8.16.
[afkorting procesdeelnemer I en II] heeft haar investeringen in de Vehikels gedaan op basis van met de Vehikels gesloten investeringsovereenkomsten. In Term Sheets werden globaal de uitgangspunten voor de investeringsvoorwaarden weergegeven. De afspraken en definitieve voorwaarden werden vastgelegd in Investment Memoranda (IM). Elke investeringsovereenkomst werd voltooid door de ondertekening van een Subscription Form door de betrokken partijen. In de IM’s zijn looptijden voor de investeringen opgenomen.
8.17.
[afkorting procesdeelnemer I en II] heeft gesteld dat zij de IM’s niet heeft ontvangen en dat zij (dus) ook niet bekend was met de inhoud ervan. Volgens [afkorting procesdeelnemer I en II] gelden de in de IM’s vermelde looptijden daarom niet en is afgesproken dat zij haar geld op elk moment kon opeisen. De rechtbank volgt [afkorting procesdeelnemer I en II] hierin niet. Bij het aangaan van de investeringen is steeds door [afkorting procesdeelnemer I en II] uitdrukkelijk getekend voor de ontvangst van het IM en voor bekendheid daarmee.
[afkorting procesdeelnemer I en II] is een zeer vermogende investeerder en houdt zich (enkel) bezig met omvangrijke investeringsactiviteiten. Zij moet daarom worden beschouwd als een professionele belegger. Als [afkorting procesdeelnemer I en II] , zoals zij stelt, de IM’s nooit heeft ontvangen bij het aangaan van de investeringen, had het op haar weg gelegen om daarover te klagen of af te zien van ondertekening van de betreffende Subscription Forms. Nergens blijkt uit dat zij dit heeft gedaan. De ondertekening van de Subscription Form moet daarom gezien worden als een aanvaarding van het betreffende IM. Daarom moet de inhoud van de IM’s, waaronder de looptijden van de investeringen, als uitgangspunt worden genomen voor de investeringsafspraken die tussen [afkorting procesdeelnemer I en II] en de Vehikels zijn gemaakt.
8.18.
Concreet staan in de verschillende IM’s de volgende looptijden:
  • investeringen in [onderneming 1] C3: tot 15 oktober 2020;
  • investeringen in [onderneming 1] C4 serie I: tot 31 december 2024;
  • investeringen in [onderneming 1] C4 series II en III: tot 31 december 2021;
  • investeringen in [onderneming 2] C2: tot 7 augustus 2025.
8.19.
De inkomsten voor de vennootschappen van de [naam constructie vennootschappen] , waaruit ook de leningen terug betaald moesten worden, bestonden uit de fees voor de aan de Vehikels of aan [organisatie 1] geleverde diensten en de opbrengsten van de verkoop van het [lijfrente-product] -product en de onderliggende beleggingen in het [fonds 2] . Met name [onderneming 4] en [onderneming 9] B.V. hadden niet of nauwelijks eigen inkomsten. Zij waren voor hun bestaan afhankelijk van de inkomstenstroom via [onderneming 6] (als beheerder van [organisatie 1] ) en [onderneming 5] (als feitelijk beheerder van het [fonds 2] ). [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer IX] hebben zelf ook verklaard dat in [onderneming 6] en [onderneming 5] de inkomsten werden gegenereerd waaruit uiteindelijk alle lasten van de [naam constructie vennootschappen] -vennootschappen betaald moesten worden.
8.20.
Op 23 december 2016 heeft de AFM het [fonds 2] ‘op slot gezet’. Daardoor droogde de stroom inkomsten via het [lijfrente-product] -product onmiddellijk op. In februari 2017 heeft [onderneming 9] B.V. haar activiteiten beëindigd en is de vergunning van [onderneming 9] B.V. door de AFM ingenomen. [procesdeelnemer IX] heeft verklaard dat met het op slot zetten van het [fonds 2] het faillissement van [onderneming 4] voorzienbaar werd. Met de beëindiging van de activiteiten van [onderneming 9] B.V. en de voorzienbaarheid van het faillissement van [onderneming 4] werd tegelijk ook de onmogelijkheid van terugbetalingen van leningen door [onderneming 9] B.V. en [onderneming 4] voor de vijf UBO’s voorzienbaar. Dat is ook met zoveel woorden bevestigd door [procesdeelnemer IX] (als getuige in het voorlopig getuigenverhoor), die deel uitmaakt van die groep van vijf UBO’s en ook (indirect) bestuurder was van [onderneming 4] . Desondanks hebben de vijf UBO’s [onderneming 4] op 5 april 2017 nog een lening van € 240.000 laten afsluiten met [onderneming 2] C2 als leninggever. Dat het financieringsbeleid nog werd uitgevoerd, ook nadat duidelijk was geworden dat leningen niet meer terugbetaald zouden kunnen worden, kan niet anders dan als onrechtmatig jegens [afkorting procesdeelnemer I en II] worden gekwalificeerd. [afkorting procesdeelnemer I en II] leed en lijdt, als de exclusieve obligatiehouder in [onderneming 2] C2, de uiteindelijke schade van het niet aflossen van die lening. Het was in wezen haar geld dat door [onderneming 2] C2 werd doorgeleend aan [onderneming 4] en dat door de niet-terugbetaling in rook is opgegaan. [afkorting procesdeelnemer I en II] zou dit geld aan het einde van de looptijd niet hebben teruggekregen. De vijf UBO’s wisten dat, althans zij behoorden dat te begrijpen.
8.21.
De vijf UBO’s hebben dus in ieder geval ná het op slot zetten van het [fonds 2] onrechtmatig gehandeld jegens [afkorting procesdeelnemer I en II] doordat zij [onderneming 2] C2 op 5 april 2017 € 240.000 hebben laten uitlenen aan [onderneming 4] .
8.22.
[afkorting procesdeelnemer I en II] heeft gesteld dat het uitgevoerde financieringsbeleid ook (ver) voor die datum al onrechtmatig was jegens haar. Volgens [afkorting procesdeelnemer I en II] konden de onderliggende fondsen ( [fonds 2] en [organisatie 1] ), nooit – via een management fee of anderszins – voorzien in voldoende inkomsten voor (met name) [onderneming 4] en [onderneming 9] B.V. om de leningen aan de Vehikels terug te betalen. Het voorzienbare risico van grote schade voor [afkorting procesdeelnemer I en II] is met dit financieringsbeleid van de [naam constructie vennootschappen] door gedaagden op de koop toe genomen. [afkorting procesdeelnemer I en II] heeft deze stellingen onderbouwd met financiële stukken van de [naam constructie vennootschappen] .
8.23.
[afkorting procesdeelnemer I en II] heeft de jaarrekeningen van [onderneming 4] , [onderneming 5] en [onderneming 6] over 2015 tot en met 2017 in het geding gebracht. Daaruit blijkt het volgende. Op 27 november 2014 heeft [onderneming 4] de eerste leningsovereenkomst gesloten met één van de compartimenten van de Vehikels ( [onderneming 1] C3). Per 31 december datzelfde jaar had [onderneming 4] een uitstaande schuld van ongeveer 5 miljoen euro. Een jaar, en verschillende leningsovereenkomsten met [onderneming 1] C3, later was de schuld van [onderneming 4] opgelopen naar 9 miljoen euro. Van die totale schuld was 2 miljoen euro kortlopend: binnen één jaar moest terugbetaald worden. In 2016 en 2017 liep de schuldenlast van [onderneming 4] verder op naar respectievelijk 17 miljoen euro (waarvan 6 miljoen euro kortlopend) en 20 miljoen euro (waarvan 8 miljoen euro kortlopend). In de jaren 2015 tot en met 2017 heeft [onderneming 4] een verlies geleden van ruim 7 miljoen euro. Het eigen vermogen van [onderneming 4] was eind 2015 4,6 miljoen euro negatief en is daarna verder verslechterd: eind 2017 bedroeg dit 9 miljoen euro negatief. Bij dit verloop van het eigen vermogen is van belang dat het belangrijkste vermogensbestanddeel van [onderneming 4] de uitstaande vordering op [onderneming 9] B.V. was wegens het doorlenen van gelden afkomstig van [afkorting procesdeelnemer I en II] . Die vordering op [onderneming 9] B.V. bedroeg eind 2015 2,3 miljoen euro, eind 2016 7,8 miljoen euro en eind 2017 8,4 miljoen euro.
8.24.
De inkomsten waaruit uiteindelijk het grootste deel van alle lasten van de [naam constructie vennootschappen] -vennootschappen betaald moest worden, moesten uit [onderneming 6] en [onderneming 5] komen. Dat waren de managementfees die door [onderneming 6] en [onderneming 5] zouden worden ontvangen en die als dividend terecht zouden komen bij [onderneming 4] . De resultaten van [onderneming 6] waren als volgt: 124.000 euro verlies (2014/2015), 151.000 euro winst (2015/2016) en 632.000 euro winst (2016/2017).
De betalingen die [onderneming 4] van [onderneming 6] heeft ontvangen waren 1,7 miljoen op 30 juni 2015, 250.000 euro op 30 juni 2016 en 1,2 miljoen euro op 30 juni 2017.
[onderneming 5] heeft over de jaren 2015 tot en met 2017 een winst geboekt van 1,06 miljoen euro, maar in 2017 leed deze vennootschap een verlies van ruim 95.000 euro. [onderneming 4] heeft in 2015 een bedrag van 955.291 euro ontvangen van [onderneming 5] . In de jaren 2016 en 2017 heeft [onderneming 5] niets betaald aan [onderneming 4] . Per eind 2016 had [onderneming 5] daarentegen een vordering op [onderneming 4] van 5,4 miljoen euro, die eind 2017 is opgelopen naar 5,6 miljoen euro.
8.25.
De vijf UBO’s hebben betwist dat de inkomsten van de [naam constructie vennootschappen] vanaf het begin al onvoldoende waren om de leningen aan de Vehikels terug te kunnen betalen. Volgens hen zouden de leningen van de Vehikels met toekomstige inkomsten uit [onderneming 6] en [onderneming 5] op tijd zijn terugbetaald en zou [afkorting procesdeelnemer I en II] geen schade zou hebben geleden als het [fonds 2] niet op 23 december 2016 door de AFM op slot zou zijn gezet. Zij betogen dat met de toekomstige inkomsten uit [lijfrente-product] jaarlijks een netto winst zou zijn behaald ter hoogte van 1,5 miljoen euro - 2 miljoen euro. De vijf UBO’s hebben deze stellingen niet onderbouwd. Gelet op de hierboven beschreven financiële toestand van de [naam constructie vennootschappen] in de jaren 2015 tot en met 2017 kan de rechtbank zonder nadere toelichting van de vijf UBO’s niet vaststellen dat zij er voor 23 december 2016 vanuit hebben kunnen gaan dat de leningen van de Vehikels zouden worden terugbetaald. Integendeel, de vijf UBO’s moeten er rekening mee houden dat de rechtbank concludeert dat zij daar níet vanuit hebben kunnen gaan. Gelet op de mogelijk zeer grote nadelige gevolgen van een hoofdelijke aansprakelijkheid van de vijf UBO’s voor de schade van [afkorting procesdeelnemer I en II] krijgen zij ( [procesdeelnemer III] , [procesdeelnemer VI] , [procesdeelnemer IX] , [procesdeelnemer XV] en [procesdeelnemer XII] ) nog wel de gelegenheid om alsnog in een akte met stukken te onderbouwen dat zij er in de periode van 27 november 2014 (de datum van de eerste lening) tot 23 december 2016 vanuit mochten gaan dat de leningen van de Vehikels met toekomstige inkomsten uit [onderneming 6] en [onderneming 5] op tijd zouden zijn terugbetaald als het [fonds 2] niet op 23 december 2016 door de AFM op slot zou zijn gezet. [afkorting procesdeelnemer I en II] zal daarop in een antwoordakte mogen reageren.
Tussenconclusie
8.26.
Op basis van het bovenstaande is dit de tussenstand.
Het gevoerde financieringsbeleid (beschreven in 8.10 en verder) in de periode na 23 december 2016 is onrechtmatig jegens [afkorting procesdeelnemer I en II] (de datum dat het [fonds 2] op slot ging). [afkorting procesdeelnemer I en II] heeft hierdoor schade geleden. [procesdeelnemer III] , [procesdeelnemer VI] , [procesdeelnemer IX] , [procesdeelnemer XII] en [procesdeelnemer XV] zijn voor die schade hoofdelijk aansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW (de groepsaansprakelijkheid). Tot de aansprakelijke groep moeten ook worden gerekend de persoonlijke vennootschappen van de vijf UBO’s die naast de vijf UBO’s in deze procedure zijn gedaagd.
Daarbij gaat het om de schade die is veroorzaakt door het ná 23 december 2016 laten afsluiten van leningen door de vennootschappen van de [naam constructie vennootschappen] . Voor zover in deze procedure bekend, gaat het daarbij specifiek om de lening van € 240.000,- van 5 april 2017 van [onderneming 4] met [onderneming 2] C2 als leninggever. Aan de gedaagden die dit aangaat, zal nog een kans worden gegeven om aannemelijk te maken dat zij er in de periode van 27 november 2014 tot 23 december 2016 vanuit mochten gaan dat de leningen van de Vehikels met toekomstige inkomsten uit [onderneming 6] en [onderneming 5] op tijd zouden zijn terugbetaald als het [fonds 2] niet op 23 december 2016 door de AFM op slot zou zijn gezet. In het geval dat zij er niet in slagen om dit (voldoende) aannemelijk maken bestaat er een aanzienlijke kans dat de rechtbank uiteindelijk zal oordelen dat de vijf UBO’s er vanaf 27 november 2014 (of een latere door de rechtbank te bepalen peildatum die ligt voor 23 december 2016) ernstig rekening mee hadden moeten houden dat [afkorting procesdeelnemer I en II] schade zou lijden door het financieringsbeleid. En als de rechtbank tot dat oordeel komt ligt voor de hand dat wordt geconcludeerd dat de vijf UBO’s en hun persoonlijke vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [afkorting procesdeelnemer I en II] die het gevolg is van het vóór 23 december 2016 gevoerde financieringsbeleid.
8.27.
De overige gedaagden maken ten aanzien van het onrechtmatige financieringsbeleid geen deel uit van de groep bestaande uit de vijf UBO’s en hun persoonlijke vennootschappen. Zij voldoen niet aan de eisen die worden gesteld om groepsaansprakelijk te zijn. Deze gedaagden hadden geen, of onvoldoende overzicht over het totale speelveld om te kunnen voorzien dat het door de vijf UBO’s gevoerde financieringsbeleid de kans op schade voor derden in het leven riep. Bij hen ontbrak het inzicht in de financiële positie van de [naam constructie vennootschappen] en de leningnemende vennootschappen in het bijzonder. Zij konden daardoor niet overzien, laat staan voorzien, welke gevolgen die financiële positie had voor het vermogen van de leningnemers om de afgesloten leningen terug te betalen.
Andere algemenere verwijten
8.28.
[afkorting procesdeelnemer I en II] heeft, naast het hierboven beoordeelde financieringsbeleid, ook nog andere argumenten aangevoerd op grond waarvan onrechtmatig gehandeld zou zijn, hetzij door gedaagden als groep, hetzij individueel.
Hieronder zullen eerst de door [afkorting procesdeelnemer I en II] gestelde schending(en) van investeringsafspraken worden besproken. Bij die beoordeling zullen ook meteen de op grond van die investeringsafspraken uitgekeerde managementfees worden meegenomen. Daarna zal worden besproken of onrechtmatig is gehandeld rondom de investering van het geld van [afkorting procesdeelnemer I en II] in [organisatie 1] en in [onderneming 15] .
De eventuele schending(en) van de investeringsafspraken en/of de uitkering van managementfees leveren geen grond op voor aansprakelijkheid van (één of meer van de) gedaagden
8.29.
Vooropgesteld moet worden dat de vraag of de investeringsvoorwaarden zijn geschonden vooral speelt in de contractuele relatie tussen [afkorting procesdeelnemer I en II] en de Vehikels . De Vehikels zelf zijn geen partij in deze procedure. Ten aanzien van de gedaagden kan een schending van investeringsvoorwaarden enkel een grondslag voor aansprakelijkheid leveren als gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld. Hetzij als bestuurder van de Vehikels (bestuurdersaansprakelijkheid), hetzij omdat zij onrechtmatig geprofiteerd hebben van de (eventuele) wanprestatie van de Vehikels . Voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid geldt het volgende.
Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een op haar rustende verplichting, is het uitgangspunt dat alleen die vennootschap daarvoor aansprakelijk is. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan de bestuurder van de vennootschap naast die vennootschap aansprakelijk zijn. Daarvoor is nodig dat aan die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt over het tekortschieten van de vennootschap. Voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid geldt dus een hoge drempel.
8.30.
Hierboven (8.17) is al geoordeeld dat de inhoud van de IM’s tot uitgangspunt dient te worden genomen voor de vraag onder welke investeringsvoorwaarden [afkorting procesdeelnemer I en II] haar investeringen in de Vehikels heeft gedaan.
8.31.
In de verschillende IM’s is opgenomen welke fees in rekening konden worden gebracht voor diensten van derden. [afkorting procesdeelnemer I en II] heeft niet gesteld dat de fees die in rekening zijn gebracht daarmee in strijd zouden zijn. Zij heeft ook niet gesteld dat andere of hogere fees zijn berekend dan in de IM’s opgenomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt daarom niet in te zien dat het in rekening brengen van vergoedingen op basis van de in de IM’s opgenomen regeling aan één of meer gedaagden verwijtbaar zou zijn.
8.32.
Voor de vergoedingen die betrekking hebben op de investeringen in [organisatie 1] speelt bij de omvang van de in rekening gebrachte vergoedingen nog de discussie of de waarde van de [organisatie 1] -units kunstmatig hoog is gehouden om daardoor hogere fees in rekening te kunnen brengen. De hoogte van de fees was namelijk gekoppeld aan de waarde van de [organisatie 1] -units.
8.33.
Door gedaagden is ten aanzien van de vaststelling van de waarde van de [organisatie 1] -units het volgende aangevoerd. Bij de oprichting van [organisatie 1] is de methode van waardebepaling geaccordeerd door een klankbordgroep en opgenomen in het IM van [organisatie 1] . Dat IM is goedgekeurd door de Luxemburgse toezichthouder: de Commission de Surveillance du Secteur Financier (CSSF). De waarde wordt op onafhankelijke wijze vastgesteld, namelijk door [onderneming 21] [land 1] op basis van plantagebezoek door [onderneming 21] [land 2] en op basis van feitelijke gegevens die worden aangeleverd door [onderneming 14] (het bosbouwbedrijf dat voor [organisatie 1] diensten verricht). Die feitelijke gegevens worden gecontroleerd door het Costa Rica Institute of Technology en door [onderneming 21] [land 2] geverifieerd. Deze wijze van waarderen is door de jaren heen steeds hetzelfde gebleven. [procesdeelnemer III] is in zijn conclusie van antwoord uitgebreid ingegaan op de waarderingsmethodiek van [organisatie 1] met als conclusie dat [onderneming 6] en de UBO’s geen invloed hadden op de waardering van de omvang van het vermogen dat onder beheer van [onderneming 6] stond en daarmee ook niet op de door [onderneming 6] vanuit [organisatie 1] te ontvangen beheervergoeding.
8.34.
[afkorting procesdeelnemer I en II] is niet nader ingegaan op deze onderbouwde betwisting. Daarmee is niet komen vast te staan dat de waarde van [organisatie 1] kunstmatig hoog is gehouden om daarmee de hoogte van de beheervergoeding te beïnvloeden. Ook ten aanzien van de door [onderneming 6] in verband met het beheer van [organisatie 1] in rekening gebrachte fees is daarom niet gebleken dat hier sprake is van aan één of meer gedaagden verwijtbare gedragingen, laat staan dat hen hier persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken.
8.35.
De overige stellingen van [afkorting procesdeelnemer I en II] over geschonden investeringsvoorwaarden (zie 5.2) kunnen onbesproken blijven. Voor zover investeringsvoorwaarden zijn geschonden is dat gebeurd om de Vehikels in staat te stellen om geld te lenen aan de groepsvennootschappen van de [naam constructie vennootschappen] . Doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of de vijf UBO’s aansprakelijk zijn voor het financieringsbeleid dat zij voor 23 december 2016 hebben gevoerd, is of zij er vanaf 27 november 2014 (of een latere door de rechtbank te bepalen peildatum die ligt voor 23 december 2016) ernstig rekening mee hebben moeten houden dat [afkorting procesdeelnemer I en II] schade zou lijden door het financieringsbeleid. Als dat komt vast te staan, zijn zij aansprakelijk voor de schade van [afkorting procesdeelnemer I en II] die het gevolg is van de leningen die de Vehikels met het geld van [afkorting procesdeelnemer I en II] aan de vennootschappen van de [naam constructie vennootschappen] hebben verstrekt. Voor het geval dat niet komt vast te staan, is de rechtbank vooralsnog van oordeel dat zij niet aansprakelijk zijn, ook niet indien en voor zover investeringsvoorwaarden zijn geschonden.
Het handelen rondom de investeringen in/leningen aan [organisatie 1] en [onderneming 15] levert geen grond op voor aansprakelijkheid van (één of meer van de) gedaagden
[organisatie 1]
8.36.
[afkorting procesdeelnemer I en II] heeft gesteld dat zij niet (via [onderneming 1] C4) zou hebben geïnvesteerd in [organisatie 1] als zij had geweten dat haar investeringen gebruikt zouden worden voor de uitkoop van andere [organisatie 1] -deelnemers (unithouders). Daarnaast heeft [afkorting procesdeelnemer I en II] gesteld dat zij niet op de hoogte is gehouden van de ontwikkelingen binnen [organisatie 1] en dat haar relevante informatie is onthouden. Medio juli 2017 is een beleggersdag georganiseerd voor unithouders in [organisatie 1] . Die dag heeft [onderneming 6] de problemen met betrekking tot de uitkoopregeling gedeeld met de deelnemingsgerechtigden. Die informatie is niet bij [afkorting procesdeelnemer I en II] terecht gekomen. Integendeel, aan [afkorting procesdeelnemer I en II] zijn enkel bijzonder positieve waarderingsoverzichten verstrekt, met het kennelijke doel om haar te bewegen tot het doen van investeringen in [onderneming 1] C4: het compartiment dat het in haar geïnvesteerde geld uitsluitend aanwendde voor het nemen van deelnemingen in of het verstrekken van leningen aan [organisatie 1] . Op basis van de informatie over [organisatie 1] die [afkorting procesdeelnemer I en II] heeft gekregen, de waarderingsoverzichten, heeft [afkorting procesdeelnemer I en II] in de tweede helft van 2017 een nieuwe investering gedaan in [onderneming 1] C4. Volgens [afkorting procesdeelnemer I en II] zou zij, als zij bekend was geweest met de op de beleggersdag gedeelde informatie die investering van 3 juli 2017 van € 1.150.000,- niet hebben gedaan.
8.37.
[afkorting procesdeelnemer I en II] heeft op drie verschillende momenten in [onderneming 1] C4 geïnvesteerd, op 31 juli 2014 (€ 2.225.000,-), op 6 oktober 2016 (€ 1.000.000,-) en op 3 juli 2017 (€ 1.150.000,-). Ten aanzien van de eerste twee investeringsmomenten heeft [afkorting procesdeelnemer I en II] alleen als concreet verwijt gesteld dat zij niet zou hebben geïnvesteerd als zij had geweten dat haar geld zou worden gebruikt om andere unithouders uit te kopen. Gedaagden hebben daartegen ingebracht dat met het geld dat werd besteed aan de uitkoop van unithouders, tegelijk de units van de uittreders werden overgenomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welk nadeel [afkorting procesdeelnemer I en II] hierdoor leed en waarom zij om die reden zou hebben afgezien van investering.
Het tweede concrete verwijt over het achterhouden van relevantie informatie geldt alleen voor de laatste investering van [afkorting procesdeelnemer I en II] in [onderneming 1] C4. De vraag rijst wie gehouden was [afkorting procesdeelnemer I en II] te informeren over ontwikkelingen binnen [organisatie 1] . [afkorting procesdeelnemer I en II] was zelf geen rechtstreekse belegger in [organisatie 1] . Dat was [onderneming 1] C4. Het door [afkorting procesdeelnemer I en II] in [onderneming 1] C4 geïnvesteerde geld is volledig besteed aan [organisatie 1] . Op basis van het IM van [onderneming 1] C4 was [onderneming 6] gehouden tot het informeren van de deelnemingsgerechtigden in [organisatie 1] (waaronder [onderneming 1] C4) over ontwikkelingen binnen [organisatie 1] . Dat is gebeurd, onder andere op de beleggersdag. [afkorting procesdeelnemer I en II] heeft niets gesteld over het al dan niet aanwezig zijn van [onderneming 1] C4 op die dag en welke consequenties daaraan verbonden zouden moeten worden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt daarom niet in te zien wie (anders dan wellicht [onderneming 1] , die geen partij is in deze procedure) hier op welke grond verwijtbaar handelen jegens [afkorting procesdeelnemer I en II] valt aan te rekenen.
[onderneming 15] ( [procesdeelnemer XX] )
8.38.
Ten aanzien van de leningen aan [onderneming 15] , heeft [afkorting procesdeelnemer I en II] twee bezwaren:
[onderneming 15] leende geld in de wetenschap dat zij deze leningen niet zou kunnen terugbetalen. Daarvan valt [procesdeelnemer XX] als bestuurder van [onderneming 15] een persoonlijk ernstig verwijt te maken. [procesdeelnemer XX] heeft daardoor onrechtmatig ten opzichte van [afkorting procesdeelnemer I en II] gehandeld.
Voor de leningen zou zekerheid worden gegeven, maar daar is niets van terecht gekomen. De enige zekerheid die rechtsgeldig is gevestigd, is vrijwillig opgegeven door de [naam constructie vennootschappen] . Dat is, volgens [afkorting procesdeelnemer I en II] , onrechtmatig jegens haar.
8.39.
Eerst de vraag of [procesdeelnemer XX] een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken van het niet terugbetalen van de lening door [onderneming 15] .
[onderneming 15] is niet aan (één van) de vennootschappen uit de ‘ [naam constructie vennootschappen] ’ gelieerd en tussen [procesdeelnemer XX] als bestuurder van [onderneming 15] en de uiteindelijke UBO’s van de ‘ [naam constructie vennootschappen] ’ bestaat geen connectie anders dan dat [procesdeelnemer XX] medebestuurder van [onderneming 2] was vanaf haar oprichting tot maart 2018. Dat bestuur heeft hij nooit samen gevoerd met één van de UBO’s, maar in die hoedanigheid heeft hij wel contact gehad met bijvoorbeeld [procesdeelnemer VI] .
Dat [procesdeelnemer XX] bij het aangaan van de leningen door [onderneming 15] wist, of had moeten weten, dat die leningen niet terugbetaald zouden kunnen worden, blijkt nergens uit. Anders dan bij [onderneming 4] heeft [afkorting procesdeelnemer I en II] over [onderneming 15] geen (financiële) informatie in het geding gebracht waaruit zo’n vermoeden afgeleid zou kunnen worden. Het enkele feit dat [onderneming 15] achteraf bezien niet in staat is gebleken aan haar terugbetalingsverplichtingen te voldoen is daarvoor op zichzelf niet voldoende. Dat [procesdeelnemer XX] een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken op grond van het niet terug betalen (of aangaan) van die lening, is daarom niet komen vast te staan.
8.40.
Dan het verwijt over de al dan niet verstrekte zekerheden. [afkorting procesdeelnemer I en II] heeft gesteld dat voor de leningen aan [onderneming 15] zekerheden zouden worden verstrekt. Gebleken zou zijn dat die zekerheden (deels) niet rechtsgeldig zijn gevestigd. Dat zou blijken uit een legal opinion in e-mails van een Britse advocaat aan [procesdeelnemer XVI] en [procesdeelnemer XV] . Deze opinion en de mails zijn niet in het geding gebracht. De zekerheid die wel rechtsgeldig is gevestigd, betreft een recht van hypotheek dat is gevestigd ten behoeve van de lening van 25 januari 2016 van [onderneming 1] C3 aan [onderneming 15] . Deze zekerheid is door [fonds 3] (de loan origination agent), kennelijk met instemming van [onderneming 1] C3, op 20 mei 2016 eenzijdig opgezegd, zodat [onderneming 15] zekerheid kon verstrekken aan andere leninggevers.
8.41.
Ook dit verwijt van [afkorting procesdeelnemer I en II] slaagt niet. [afkorting procesdeelnemer I en II] stelt namelijk niet wie van de gedaagden had moeten weten dat er geen rechtsgeldige zekerheid is verstrekt. Wat betreft het opgeven van het recht van hypotheek: [afkorting procesdeelnemer I en II] stelt niet dat het op 20 mei 2016 voorzienbaar was dat [onderneming 15] de desbetreffende lening niet zou terugbetalen, laat staan dat gedaagden (of één van hen) toen hebben moeten begrijpen dat het opgeven van het hypotheekrecht ertoe zou leiden dat [afkorting procesdeelnemer I en II] geheel of gedeeltelijk niet zou kunnen worden terugbetaald. Verder zou het opgeven van zekerheid nog wel een schending van de IM kunnen opleveren, maar daarmee is nog niet gegeven dat dit een persoonlijk ernstig verwijt tegen één van de gedaagden oplevert.
Individuele aansprakelijkheid
8.42.
Zoals hierboven ook al overwogen kan een grondslag voor individuele aansprakelijkheid worden gevonden in bestuurdersaansprakelijkheid. Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een op haar rustende verplichting of onrechtmatig handelt, is het uitgangspunt dat alleen die vennootschap daarvoor aansprakelijk is. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan de bestuurder van de vennootschap naast die vennootschap aansprakelijk zijn. Daarvoor is nodig dat aan die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt over het tekortschieten of onrechtmatig handelen van de vennootschap. Voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid geldt dus een hoge drempel.
[procesdeelnemer XX] is niet individueel aansprakelijk
8.43.
Hierboven zijn al aan de orde gekomen de verwijten die [afkorting procesdeelnemer I en II] gedaagden maakt over de leningen aan [onderneming 15] . Daar is al overwogen dat persoonlijke aansprakelijkheid van [procesdeelnemer XX] als bestuurder van [onderneming 15] niet aan de orde is. [afkorting procesdeelnemer I en II] heeft ook gesteld dat [procesdeelnemer XX] als bestuurder van [onderneming 2] onrechtmatig heeft gehandeld. In het kader van de beoordeling van de groepsaansprakelijkheid is hierboven al vastgesteld dat de gedaagden die niet behoorden tot de groep van de vijf UBO’s geen of onvoldoende overzicht hadden over het totale speelveld om te kunnen voorzien dat het door de vijf UBO’s gevoerde financieringsbeleid de kans op schade voor derden in het leven riep. Bij hen ontbrak het inzicht in de financiële positie van de [naam constructie vennootschappen] en de leningnemende vennootschappen in het bijzonder. Zij konden daardoor niet overzien, laat staan voorzien, welke gevolgen die financiële positie had voor het vermogen van de leningnemers om de afgesloten leningen terug te betalen. Niet valt in te zien waarom dit anders zou zijn als het gaat om een beoordeling van de individuele aansprakelijkheid van [procesdeelnemer XX] . Ook voor hem ziet de rechtbank niet in dat hij zoveel informatie had dat hij er ernstig rekening mee moest houden dat [afkorting procesdeelnemer I en II] schade zou lijden.
8.44.
De vorderingen van [afkorting procesdeelnemer I en II] tegen [procesdeelnemer XX] zullen daarom worden afgewezen met veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten van [procesdeelnemer XX] . De proceskosten van [procesdeelnemer XX] worden begroot op nihil, omdat [procesdeelnemer XX] niet in de procedure is verschenen.
[procesdeelnemer XVI] is niet individueel aansprakelijk
8.45.
[procesdeelnemer XVI] was in de hele constructie tussen enerzijds de [naam constructie vennootschappen] en anderzijds de Vehikels betrokken. Zoals hierboven al overwogen onder 8.27 was voor [procesdeelnemer XVI] niet te voorzien dat het financieringsbeleid van de [naam constructie vennootschappen] zou leiden tot schade voor derden, waaronder [afkorting procesdeelnemer I en II] . Zijn positie als bestuurder van [onderneming 8] (de beheerde van [fonds 3] , de loan origination agent) was onvoldoende om het overzicht te hebben dat nodig was om te kunnen voorzien dat de leningnemende vennootschappen binnen de [naam constructie vennootschappen] niet in staat zouden zijn de met de Vehikels afgesloten leningen terug te betalen. Niet gebleken is dat [procesdeelnemer XVI] inhoudelijke bemoeienis had bij [onderneming 4] en [onderneming 9] B.V., de vennootschappen die de leningen sloten. Hij had ook geen bemoeienis met het [lijfrente-product] -product, het (uiteindelijke) doel waarvoor de leningen werden gesloten, althans daarvan is niet gebleken. Tot slot is niet gebleken dat [procesdeelnemer XVI] betrokken was bij de vennootschappen die in de inkomsten moesten voorzien om terugbetaling van de leningen mogelijk te maken. Als de bestuurspositie van [procesdeelnemer XVI] bij [onderneming 8] wordt beoordeeld in samenhang met de bestuurspositie van [procesdeelnemer XVI] bij [onderneming 1] en [onderneming 2] wordt dit oordeel niet anders. De Vehikels zijn opgericht naar het recht van Luxemburg . Onder dat recht zijn de Vehikels bij wet verplicht passief. Dat houdt in dat zij geen handelingen van beheer mochten verrichten ten aanzien van de investeringen in de Vehikels . Daaruit volgt dat [procesdeelnemer XVI] als bestuurder geen actieve bemoeienis mocht hebben bij de investering van de aan de Vehikels geleende gelden.
Ook als het gaat om individuele aansprakelijkheid is voorzienbaarheid van schade vereist voor onrechtmatig handelen. Ook voor [procesdeelnemer XVI] concludeert de rechtbank dat niet aannemelijk is dat hij zoveel informatie had dat hij er ernstig rekening mee moest houden dat [afkorting procesdeelnemer I en II] schade zou lijden.
8.46.
De vorderingen van [afkorting procesdeelnemer I en II] tegen [procesdeelnemer XVI] zullen daarom worden afgewezen, met veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten van [procesdeelnemer XVI] , waarvan de nakosten deel uitmaken. De kosten van [procesdeelnemer XVI] worden begroot op:
- betaald griffierecht € 799,50
- salaris advocaat
4.247,00
Totaal € 5.046,50
[procesdeelnemer XVI] en [procesdeelnemer XV] zijn samen verschenen met één advocaat en hebben daarom éénmaal € 1.599,- aan griffierecht betaald. Omdat de procedure alleen voor [procesdeelnemer XVI] eindigt en nog niet voor [procesdeelnemer XV] , is rekening gehouden met de helft van het in totaal door hen betaalde griffierecht.
Dat geldt ook voor het ‘salaris advocaat’. Ook daar is gerekend met de helft van wat het totaalbedrag zou moeten zijn. Voor [procesdeelnemer XVI] en [procesdeelnemer XV] zou het totaalbedrag neerkomen op € 8.494,- op basis van een tarief van € 4.247 x 2 punten, gelet op de proceshandelingen van [procesdeelnemer XVI] en [procesdeelnemer XV] : conclusie van antwoord en conclusie incident. Voor de mondelinge behandeling is geen punt gerekend, omdat de advocaat van [procesdeelnemer XV] en [procesdeelnemer XVI] zich op dat moment al had onttrokken.
[procesdeelnemer XVIII] , [procesdeelnemer XIX] en/of [procesdeelnemer XVII] zijn niet individueel aansprakelijk
8.47.
[afkorting procesdeelnemer I en II] spreekt [procesdeelnemer XVIII] , [procesdeelnemer XIX] en [procesdeelnemer XVII] aan als bestuurders van [onderneming 12] . [afkorting procesdeelnemer I en II] stelt zich op het standpunt dat [onderneming 12] onderdeel uitmaakte van de [naam constructie vennootschappen] en werd gebruikt voor de uitvoering van het onrechtmatige financieringsbeleid (zoals hiervoor besproken onder 8.10 en verder). [onderneming 12] fungeerde als schakel tussen de [naam constructie vennootschappen] en de Vehikels en werd volgens [afkorting procesdeelnemer I en II] gebruikt om de schijn op te houden van een weloverwogen investeringsbeleid. Volgens [afkorting procesdeelnemer I en II] is dit haar bestuurders persoonlijk aan te rekenen. De bestuurders van [onderneming 12] hebben ook toegelaten dat haar vergunning werd gebruikt voor de uitvoering van het onrechtmatige financieringsbeleid. Voordat deze verwijten van [afkorting procesdeelnemer I en II] aan [procesdeelnemer XVIII] , [procesdeelnemer XIX] en [procesdeelnemer XVII] als bestuurders van [onderneming 12] worden besproken, zal eerst worden ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van [onderneming 12] .
8.48.
In 2009 heeft [procesdeelnemer III] , althans [onderneming 11] B.V. (nu [onderneming 10] ) alle aandelen in [onderneming 18] B.V. (hierna [onderneming 18] ) overgenomen. [onderneming 18] was een vermogensbeheerder en -adviseur met een vergunning van, destijds, de Stichting Toezicht Effectenbeheer en later de AFM. Daarnaast hield [onderneming 18] zich bezig met de agrarische termijnmarkt. Op dat moment was [procesdeelnemer XVIII] samen met een ander persoon directeur van [onderneming 18] . [procesdeelnemer XVIII] was bestuurlijk verantwoordelijk voor de agrarische termijnmarkt. De andere persoon was verantwoordelijk voor het vermogensbeheer en -advies. Rond het tijdstip van de overname van de aandelen in [onderneming 18] trad [procesdeelnemer III] ook toe tot het bestuur van [onderneming 18] in de plaats van de persoon met wie [procesdeelnemer XVIII] tot dan het bestuur deelde. [procesdeelnemer III] werd als bestuurder verantwoordelijk voor het vermogensbeheer, terwijl [procesdeelnemer XVIII] verantwoordelijk bleef voor de agrarische termijnmarkt. Per 21 september 2009 werd de naam van [onderneming 18] gewijzigd in ‘ [onderneming 12] B.V.’ ( [onderneming 12] ).
8.49.
Op 27 juni 2014 heeft [onderneming 11] B.V. (nu [onderneming 10] ) [onderneming 19] ( [onderneming 19] B.V.) overgenomen, gevolgd door een fusie tussen [onderneming 19] en [onderneming 12] (de 100% dochter van [onderneming 10] ) op 1 juli 2014. [onderneming 19] is in 1997 opgericht door [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] . [onderneming 19] was een onder toezicht van de AFM staande vermogensbeheerder en voornamelijk werkzaam voor particulieren.
8.50.
Vanaf de fusie tussen [onderneming 12] en [onderneming 19] richtte [onderneming 12] zich op drie verschillende activiteiten:
  • vermogensbeheer voor met name particulieren: met deze activiteit hielden [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] zich bezig, net als zij dat voor de fusie al deden in [onderneming 19] ;
  • agrarische termijnhandel: met deze activiteit hield [procesdeelnemer XVIII] zich bezig, net als voor de overname van (de aandelen in) [onderneming 18] ;
  • en via ‘ [onderneming 10/12] [....] ’:
 diverse (ondersteunende) diensten voor de Vehikels , die zich richtten op beleggingen voor professionele investeerders, en
 het in opdracht van [onderneming 6] voorzien in een secundaire markt voor [organisatie 1] -units:
met deze activiteiten hielden met name [procesdeelnemer III] en [B] zich bezig.
8.51.
Het bestuur van [onderneming 12] werd tot 1 september 2015 gevormd door [procesdeelnemer XVIII] en [procesdeelnemer III] . Vanaf 1 september 2015 is [procesdeelnemer III] uitgetreden als bestuurder en zijn per gelijke datum in zijn plaats zowel [procesdeelnemer XVII] als [procesdeelnemer XIX] toegetreden.
8.52.
Op papier is [procesdeelnemer XVIII] , na de uittreding van [procesdeelnemer III] als bestuurder, bestuurlijk verantwoordelijk geworden voor de ‘Services’-tak binnen [onderneming 12] . In de praktijk veranderde er niets aan de werkwijze en bleef [procesdeelnemer XVIII] zich uitsluitend bezighouden met de agrarische termijnmarkt, terwijl [procesdeelnemer III] (en onder zijn leiding [B] ) de activiteiten in de ‘Services’-tak bleef uitvoeren. Zo heeft [procesdeelnemer III] , ondanks dat hij op dat moment al als bestuurder was uitgetreden, op 28 september 2015 nog namens [onderneming 12] een Service Agreement gesloten met [onderneming 2] . En in antwoord op de vraag wie de feitelijk leidinggevenden binnen [onderneming 10/12] [....] was, verklaart getuige [B] hier bijvoorbeeld over:
“Ik heb in iemands verklaring gelezen dat dat [procesdeelnemer XVIII] zou zijn geweest. In mijn beleving is hij daar nooit mee bezig geweest. In mijn ogen werkte ik voor [procesdeelnemer III] .”
Ook geen van de andere gedaagden heeft [procesdeelnemer XVIII] aangewezen als op enige wijze betrokken bij de investeringen van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de Vehikels en de besteding van de Vehikels van het geïnvesteerde geld.
8.53.
Op verzoek heeft [procesdeelnemer XVIII] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van [onderneming 12] in totaal twee keer (op 15 september en 13 oktober 2015) namens [onderneming 12] een handtekening gezet onder een leningsovereenkomst tussen [onderneming 9] B.V. (leningnemer) en [fonds 3] (leninggever). Leningen die dezelfde dag middels Transfer Agreements nog werden overgedragen aan [onderneming 1] C3.
[procesdeelnemer XIX] heeft als bestuurder van [onderneming 12] één Service Agreement ondertekend. [procesdeelnemer XVII] heeft als bestuurder van [onderneming 12] de overige Service Agreements ondertekend en één Transfer & Assignment Agreement.
Wat de bestuurders hierbij gemeen hadden, is dat zij op verzoek van anderen ( [procesdeelnemer III] en/of [procesdeelnemer VI] ) hun handtekening zetten namens [onderneming 12] . Geen van drieën hield zich inhoudelijk bezig met de tak ‘ [onderneming 10/12] [....] ’. Met betrekking tot de werkzaamheden binnen ‘ [onderneming 10/12] [....] ’ en de verantwoordelijkheid daarvoor, hebben zij alle drie steeds vertrouwd op de uitgebreide kennis en ervaring van de mensen die daar wel bij betrokken waren. Professionals met een specifieke kennis van Luxemburgse securitisaties die bij [procesdeelnemer XVIII] , [procesdeelnemer XIX] en [procesdeelnemer XVII] ontbrak. Zij hebben verder geleund op interne en externe adviseurs zoals de afdeling [afdeling] , [procesdeelnemer VI] als compliance manager en advocaat, een externe jurist en een kandidaat-notaris bij een extern kantoor. Van geen van deze personen, en ook niet van de accountant, hebben [procesdeelnemer XVII] , [procesdeelnemer XIX] en [procesdeelnemer XVIII] ooit signalen gekregen dat er iets mis was en dat zij beter geen handtekening konden zetten.
8.54.
Een bestuurder kan niet tot op dossierniveau elke handeling, activiteit en overeenkomst binnen zijn onderneming kennen en doorgronden. Zeker niet waar specialistische kennis noodzakelijk is. Een goed bestuurder laat zich door deskundigen adviseren waar zijn eigen deskundigheid eindigt. Ten aanzien van [procesdeelnemer XVIII] , [procesdeelnemer XIX] en [procesdeelnemer XVII] kan niet worden gezegd dat zij daarin tekort zijn geschoten. Zij hebben zich laten informeren en adviseren over de overeenkomsten waar zij een handtekening op hebben gezet en de vergunningplichtigheid van de activiteiten van ‘ [onderneming 10/12] [....] ’ en zij hebben daar gerechtvaardigd op mogen vertrouwen.
Daarom valt tegenover deze drie niet in te zien welk persoonlijk ernstig verwijt hen gemaakt zou kunnen worden.
8.55.
[afkorting procesdeelnemer I en II] verwijt [procesdeelnemer XVIII] , [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] ook dat zij als bestuurder van [onderneming 12] misbruik zouden hebben laten maken van de vergunning van [onderneming 12] door [procesdeelnemer III] . Ook hier geldt dat een bestuurder niet tot op dossierniveau elke handeling, activiteit en overeenkomst binnen zijn onderneming kan kennen en doorgronden. Zoals hierboven al is overwogen, lag de verantwoordelijkheid voor het investeringsbeleid steeds bij [procesdeelnemer III] , zijn directe medewerkers en bij [procesdeelnemer VI] . Die rolverdeling is historisch zo gegroeid en onveranderd gebleven. Ook na de uittreding als bestuurder bleef [procesdeelnemer III] zich intensief bemoeien met het investeringsbeleid. [procesdeelnemer III] was daarbij ook vertegenwoordiger van de 100%-aandeelhouder van [onderneming 12] : [onderneming 10] , terwijl [procesdeelnemer VI] compliance officer was voor (onder andere) [onderneming 12] . Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat voor [procesdeelnemer XVIII] , [procesdeelnemer XIX] en/of [procesdeelnemer XVII] voorzienbaar had moeten zijn dat het onder de vergunning van [onderneming 12] door [procesdeelnemer III] gevoerde investeringsbeleid schade zou veroorzaken voor derden, waaronder [afkorting procesdeelnemer I en II] . Voor [procesdeelnemer XVII] , [procesdeelnemer XIX] en/of [procesdeelnemer XVIII] was er geen aanleiding tot het uitoefenen van meer toezicht op het handelen van [procesdeelnemer III] of zijn medewerkers. Hen valt hierin geen persoonlijk ernstig verwijt te maken.
8.56.
De vorderingen van [afkorting procesdeelnemer I en II] tegen [procesdeelnemer XVII] , [procesdeelnemer XIX] en [procesdeelnemer XVIII] zullen daarom worden afgewezen, met veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten van [procesdeelnemer XVII] , [procesdeelnemer XIX] en [procesdeelnemer XVIII] in conventie. De nakosten maken deel uit van de proceskosten. De kosten van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] worden begroot op:
- betaald griffierecht € 1.599,00
- salaris advocaat
14.864,00
Totaal € 16.463,00
Voor de berekening van het salaris advocaat is uitgegaan van 3,5 punten omdat [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] – anders dan [procesdeelnemer XVI] en [procesdeelnemer XV] en [procesdeelnemer XVIII] – als extra proceshandeling nog een akte met bijzondere inhoud hebben genomen.
De kosten van [procesdeelnemer XVIII] worden begroot op:
- betaald griffierecht € 1.599,00
- salaris advocaat
12.741,00
Totaal € 14.340,00
[procesdeelnemer XVIII] heeft geen nadere akte genomen, daarom is voor de berekening van het salaris advocaat uitgegaan van een half punt minder dan bij [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] .
In reconventie
8.57.
In reconventie hebben [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] , kortgezegd, opheffing van het ten laste van [procesdeelnemer XVII] gelegde beslag gevorderd en veroordelingen van [afkorting procesdeelnemer I en II] in verband met de vrijgave van het door [procesdeelnemer XVII] in depot gestorte bedrag. Vanwege de verkoop van een woning van [procesdeelnemer XVII] waarop door [afkorting procesdeelnemer I en II] beslag was gelegd, hebben [afkorting procesdeelnemer I en II] en [procesdeelnemer XVII] een Escrowovereenkomst gesloten. De verkoop van de woning kon daardoor doorgang vinden, terwijl [afkorting procesdeelnemer I en II] zekerheid behield voor de voldoening van haar vorderingen op [procesdeelnemer XVII] .
8.58.
De vorderingen in reconventie zijn door [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] blijkens hun latere akte wijziging van eis gezamenlijk ingesteld, terwijl deze vorderingen enkel zien op het belang van [procesdeelnemer XVII] . Voor zover de vorderingen door [procesdeelnemer XVII] zijn ingesteld, zullen deze deels worden toegewezen. Met de afwijzing van de vorderingen van [afkorting procesdeelnemer I en II] jegens [procesdeelnemer XVII] in conventie is de onrechtmatigheid van het door [afkorting procesdeelnemer I en II] gelegde beslag gegeven. Dit beslag zal worden opgeheven. Een belangenafweging maakt deze beslissing niet anders. Het door [procesdeelnemer XVII] in depot gestorte bedrag zal moeten worden terugbetaald. De overige vorderingen die zien op het in depot gestorte bedrag worden afgewezen. Partijen hebben over de vrijgave van het in depot gestorte bedrag en over de kosten verband houdende met de Escrowovereenkomst namelijk uitdrukkelijk afspraken gemaakt in de Escrowovereenkomst. Door [procesdeelnemer XVII] is niet toegelicht waarom aan deze tussen hem en [afkorting procesdeelnemer I en II] gemaakte afspraken zou moeten voorbijgegaan.
8.59.
[afkorting procesdeelnemer I en II] zal, als de in reconventie ten aanzien [procesdeelnemer XVII] grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van [procesdeelnemer XVII] worden veroordeeld. Daarvan maken de nakosten deel uit. De proceskosten van [procesdeelnemer XVII] in reconventie worden begroot op € 373,75 voor salaris advocaat.
Omdat de reconventie voortvloeit uit de conventie is het bedrag gebaseerd op de helft van het op de vordering in reconventie toepasselijke tarief van € 598 x 2,5 punt (met de conclusie in het incident is in conventie al rekening gehouden). Dat bedrag is opnieuw gehalveerd omdat [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] gezamenlijk de vorderingen in reconventie hebben ingesteld en alleen [procesdeelnemer XVII] in het gelijk wordt gesteld.
8.60.
[procesdeelnemer XIX] heeft geen belang bij (toewijzing van) de vorderingen. De onrechtmatig gelegde beslagen zijn niet ten laste van hem gelegd en bij de Escrowovereenkomst, een uitvloeisel van een (achteraf) onrechtmatig gelegd beslag, was hij geen partij. Dat [procesdeelnemer XIX] ervoor heeft gekozen een deel van de kosten voortvloeiend uit de Escrowovereenkomst mee te betalen is iets tussen hem en [procesdeelnemer XVII] . Deze omstandigheid geeft op zichzelf geen grondslag voor een vergoedingsplicht van [afkorting procesdeelnemer I en II] jegens [procesdeelnemer XIX] . Voor zover de vorderingen door [procesdeelnemer XIX] zijn ingesteld zullen deze daarom worden afgewezen en [procesdeelnemer XIX] zal in de proceskosten van [afkorting procesdeelnemer I en II] worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [afkorting procesdeelnemer I en II] worden begroot op nihil. [afkorting procesdeelnemer I en II] heeft, naast de kosten die zij heeft gemaakt voor haar verweer tegen (de vorderingen van) [procesdeelnemer XVII] , geen extra kosten hoeven maken voor haar verweer tegen (de vorderingen van) [procesdeelnemer XIX] .
De beslissing op de vorderingen in reconventie van de overige gedaagden zal worden aangehouden.
Conclusie in de hoofdzaak
8.61.
Concreet leidt alles wat hierboven is overwogen tot de volgende beslissingen in de hoofdzaak.
In conventie:
  • De vorderingen van [afkorting procesdeelnemer I en II] tegen [procesdeelnemer XX] , [procesdeelnemer XVII] , [procesdeelnemer XIX] , [procesdeelnemer XVIII] en [procesdeelnemer XVI] worden afgewezen en [afkorting procesdeelnemer I en II] zal in de proceskosten van deze gedaagden worden veroordeeld.
  • De overige gedaagden zijn in ieder geval aansprakelijk voor de schade die [afkorting procesdeelnemer I en II] lijdt door de leningen die na 23 december 2016 zijn afgesloten door [naam constructie vennootschappen] -vennootschappen als leningnemer met de Vehikels als leninggevers.
  • De overige gedaagden zullen in de gelegenheid worden gesteld om een akte in te dienen om aannemelijk te maken dat zij er in de periode van 27 november 2014 tot 23 december 2016 vanuit mochten gaan dat de leningen van de Vehikels met toekomstige inkomsten uit [onderneming 6] en [onderneming 5] op tijd zouden zijn terugbetaald als het [fonds 2] niet op 23 december 2016 door de AFM op slot zou zijn gezet. [afkorting procesdeelnemer I en II] mag daarna een antwoordakte indienen. Afhankelijk van de inhoud van deze nog in te dienen stukken en de beoordeling daarvan, kunnen er drie verschillende uitkomsten zijn:
de overige gedaagden zijn niet aansprakelijk voor de schade van [afkorting procesdeelnemer I en II] ten gevolge van het door hen gevoerde financieringsbeleid vóór 23 december 2016;
een of meer van de overige gedaagden zijn aansprakelijk voor de schade van [afkorting procesdeelnemer I en II] ten gevolge van het door hen gevoerde financieringsbeleid vanaf 27 november 2014 (op deze datum is de eerste lening door een [naam constructie vennootschappen] -vennootschap, te weten [onderneming 4] , afgesloten);
een of meer van de overige gedaagden zijn aansprakelijk voor de schade van [afkorting procesdeelnemer I en II] ten gevolge van het door hen gevoerde financieringsbeleid vanaf een datum die ligt tussen 27 november 2014 en 23 december 2016.
In reconventie:
De vorderingen van [procesdeelnemer XVII] zullen worden toegewezen, met veroordeling van [afkorting procesdeelnemer I en II] in de proceskosten van [procesdeelnemer XVII] . Dat betekent dat de door [afkorting procesdeelnemer I en II] ten laste van [procesdeelnemer XVII] gelegde (derden)beslagen worden opgeheven. Het in depot gehouden bedrag zal moeten worden teruggestort aan [procesdeelnemer XVII] volgens de afspraken die [procesdeelnemer XVII] en [afkorting procesdeelnemer I en II] daarover hebben gemaakt in de Escrowovereenkomst. Voor zover de vorderingen door [procesdeelnemer XIX] zijn ingesteld, worden deze afgewezen.
in de vrijwaringszaak
8.62.
[procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] hebben de vijf UBO’s en [procesdeelnemer XXI] c.s. in vrijwaring gedagvaard. Daarbij hebben zij, kort samengevat, het volgende gevorderd.
Vrijwaring door de vijf UBO’s van de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak.
De UBO’s te veroordelen tot vergoeding van schade vanwege:
a. De kosten van [procesdeelnemer XVII] vanwege de gelegde beslagen en de daarmee samenhangende Escrowovereenkomst.
b. De kosten van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] vanwege de aanspraken van [afkorting procesdeelnemer I en II] tegen [onderneming 12] , [procesdeelnemer XVII] en/of [procesdeelnemer XIX] voor zover de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar deze kosten niet vergoedt of terugvordert van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] .
3. [procesdeelnemer III] te veroordelen tot betaling van € 16.258,- vanwege achterstallige loonheffing die door [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] is voorgeschoten.
4 a. Vrijwaring door [procesdeelnemer XXI] c.s. van de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak.
b. De kosten van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] vanwege de aanspraken van [afkorting procesdeelnemer I en II] tegen [onderneming 12] , [procesdeelnemer XVII] en/of [procesdeelnemer XIX] voor zover de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar deze kosten niet vergoedt of terugvordert van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] .
8.63.
In de hoofdzaak worden de vorderingen van [afkorting procesdeelnemer I en II] tegen [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] afgewezen. Dat heeft tot gevolg dat de vorderingen van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] die zien op vrijwaring door de UBO’s en door [procesdeelnemer XXI] c.s. (vorderingen onder 1 en onder 4a) moeten worden afgewezen.
8.64.
Doordat de vorderingen van [afkorting procesdeelnemer I en II] tegen [procesdeelnemer XVII] in de hoofdzaak worden afgewezen, is de onrechtmatigheid van de door [afkorting procesdeelnemer I en II] ten laste van [procesdeelnemer XVII] gelegde beslagen komen vast te staan. [afkorting procesdeelnemer I en II] is aansprakelijk voor de schade ten gevolge van de onrechtmatig gelegde beslagen. Dat houdt in dat de vordering onder 2a. moet worden afgewezen, omdat [procesdeelnemer XVII] deze schade al vergoed krijgt, althans gaat krijgen.
8.65.
De overige vorderingen hebben een verdere of andere strekking dan de zuivere vrijwaringsvordering. Een goede proceseconomie brengt met zich dat, ondanks het in beginsel voorwaardelijke karakter van de vrijwaringsprocedure, ook vorderingen kunnen worden ingesteld die losstaan van de hoofdzaak waarvan vrijwaring wordt gevorderd.
8.66.
Met de vorderingen onder 2b en onder 4b beogen [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] vergoeding te krijgen van schade die zij lijden doordat zij bij deze zaak betrokken zijn geraakt. Schade die zij lijden, ook als de vorderingen in de hoofdzaak jegens hen worden afgewezen (zoals het geval is). [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] menen dat het handelen van de UBO’s en [procesdeelnemer XXI] c.s. de oorzaak is geweest dat ook zij (ten onrechte) bij deze procedure betrokken zijn geraakt. Dat handelen van de UBO’s en van [procesdeelnemer XXI] c.s. is daarom niet alleen onrechtmatig naar [afkorting procesdeelnemer I en II] , maar ook naar [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] . Op die grond zijn de UBO’s en [procesdeelnemer XXI] c.s. volgens [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] gehouden om de door hen daardoor geleden schade te vergoeden, bestaande uit de kosten van verweer in de hoofdzaak die niet wordt vergoed door de verzekeraar, althans door de verzekeraar teruggevorderd.
8.67.
Deze vorderingen zijn te onbepaald geformuleerd om toegewezen te kunnen worden. Volgens eigen zeggen van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] vergoedt de verzekeraar op dit moment de kosten van verweer. In ieder geval vooralsnog. Zowel het bestaan van deze vorderingen als de omvang hebben op dit moment een hoogst onzeker karakter.
Nog daargelaten dat bij de beoordeling meegenomen zou moeten worden dat [afkorting procesdeelnemer I en II] in de hoofdzaak in de proceskosten van [procesdeelnemer XVII] is veroordeeld en dat deze veroordeling een vergoeding inhoudt van (een deel van) de hier gevorderde schade. De vordering zal op deze punten daarom worden afgewezen.
8.68.
[procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] hebben tot slot gevorderd [procesdeelnemer III] te veroordelen tot (terug)betaling aan hen van het bedrag aan achterstallige loonheffing dat [procesdeelnemer XVII] namens [onderneming 12] heeft voldaan. Volgens de formulering van de vordering lijkt het te gaan om een vordering van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] , maar uit de daaropvolgende processtukken en de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten volgt dat het om een vordering van alleen [procesdeelnemer XVII] gaat. Volgens [procesdeelnemer XVII] heeft [procesdeelnemer III] toegezegd dat hij dat bedrag, in privé, aan hem zou terugbetalen. Ter onderbouwing van die stelling heeeft [procesdeelnemer XVII] verwezen naar WhatsAppcorrespondentie waaruit die toezegging zou blijken.
In reactie op de vraag van [procesdeelnemer XVII] : ‘
vergeet je niet onze afspraak over terugbetaling loonheffing te bevestigen?’ reageert [procesdeelnemer III] met: ‘
dat is bij deze bevestigd. Je weet dat ik persoonlijk door scheiding ‘op slot zit’ en niet per direct kan terug betalen.
8.69.
[procesdeelnemer III] betwist dat hij heeft toegezegd de loonheffing terug te betalen. De WhatsAppcommunicatie waarnaar wordt verwezen is daar geen bewijs voor. Het overgelegde deel is slechts een fragment uit een langer gesprek en daarmee uit de context gehaald. Als er al iets uit blijkt, is dat volgens [procesdeelnemer III] dat hij juist niet in privé zou betalen. [procesdeelnemer III] heeft verder aangevoerd dat, voor zover er al door [onderneming 12] verschuldigde loonheffing is betaald door een ander, dit niet door [procesdeelnemer XVII] in persoon is geweest, maar door [onderneming 22] B.V. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft [procesdeelnemer III] verwezen naar het rekeningafschrift dat als productie 24 bij de conclusie in incident van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] in het geding is gebracht.
8.70.
[procesdeelnemer III] heeft onvoldoende onderbouwd betwist dat hij heeft toegezegd de door [procesdeelnemer XVII] voorgeschoten betaling van de loonheffing terug te betalen. [procesdeelnemer XVII] heeft WhatsAppberichten in het geding gebracht die onderbouwen dat deze toezegging door [procesdeelnemer III] is gedaan. Als [procesdeelnemer III] meent dat die berichten deel uitmaakten van een langer gesprek en uit de context zijn gehaald, had het op zijn weg gelegen om het volledige WhatAppgesprek in het geding te brengen. Uit de tekst van de berichten volgt niet, anders dan [procesdeelnemer III] stelt, dat [procesdeelnemer III] zich niet persoonlijk heeft willen verbinden. [procesdeelnemer III] wijst er juist op dat hij door zijn scheiding financieel op slot zit en (daarom) niet direct terug kan betalen. Ter zitting heeft [procesdeelnemer III] nog gesteld dat hij over de betaling van de loonheffing zou gaan overleggen met ‘de bestuurders’, maar deze stelling is niet in lijn met de WhatsAppberichten waaruit volgt dat er al een afspraak is gemaakt en het blijkt ook nergens anders uit.
Als de stelling van [procesdeelnemer III] dat [onderneming 22] en niet [procesdeelnemer XVII] de schuldeiser is al gevolgd kan worden, heeft [procesdeelnemer XVII] in reactie daarop onbetwist gesteld dat de [onderneming 22] haar vordering aan hem heeft gecedeerd.
8.71.
Hieruit volgt dat de vordering van [procesdeelnemer XVII] tot terugbetaling door [procesdeelnemer III] van € 16.258,- vanwege achterstallige loonheffing die door [procesdeelnemer XVII] is voorgeschoten, toegewezen wordt. Tegen de gevorderde vergoeding van rente is door [procesdeelnemer III] geen afzonderlijk verweer gevoerd.
8.72.
[procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] zullen als de jegens de UBO’s en [procesdeelnemer XXI] c.s. (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De nakosten maken deel uit van de proceskosten.
De kosten aan de zijde van [procesdeelnemer III] worden begroot op € 8.494,00 voor salaris advocaat.
De kosten aan de zijde van [procesdeelnemer IX] en [procesdeelnemer VI] worden begroot op € 8.494,00 voor salaris advocaat.
De kosten aan de zijde van [procesdeelnemer XII] worden begroot op € 8.494,00 voor salaris advocaat.
De kosten aan de zijde van [procesdeelnemer XV] worden begroot op € 4.247,00 voor salaris advocaat.
Hier is gerekend met één punt, omdat de advocaat van [procesdeelnemer XV] zich al voor de mondelinge behandeling heeft onttrokken en daarvoor, anders dan bij de overige gedaagden, geen punt is gerekend.
De kosten aan de zijde van [procesdeelnemer XXI] c.s. worden begroot op:
- betaald griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat
8.494,00,
Totaal € 12.694,00

9.De beslissing

in de hoofdzaak (496714)

De rechtbank
In conventie
Ten aanzien van [procesdeelnemer III] c.s., [procesdeelnemer VI] c.s., [procesdeelnemer IX] c.s., [procesdeelnemer XII] c.s. en [procesdeelnemer XV] (tussenvonnis):
9.1.
stelt [procesdeelnemer III] c.s., [procesdeelnemer VI] , [procesdeelnemer IX] , [procesdeelnemer XII] c.s. en [procesdeelnemer XV] in de gelegenheid om in een akte met stukken te onderbouwen dat zij er in de periode van 27 november 2014 (de datum van de eerste lening) tot 23 december 2016 vanuit mochten gaan dat de leningen van de Vehikels met toekomstige inkomsten uit [onderneming 6] en [onderneming 5] op tijd zouden zijn terugbetaald als het [fonds 2] niet op 23 december 2016 door de AFM op slot zou zijn gezet (zie 8.25),
9.2.
verwijst de zaak naar de rol van
5 april 2023voor het indienen van de akte genoemd in 9.1, waarna [afkorting procesdeelnemer I en II] een antwoordakte mag indienen,
9.3.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van [procesdeelnemer III] c.s., [procesdeelnemer VI] c.s., [procesdeelnemer IX] c.s., [procesdeelnemer XII] c.s. en [procesdeelnemer XV] aan,
Ten aanzien van [procesdeelnemer XVI] , [procesdeelnemer XVII] , [procesdeelnemer XIX] , [procesdeelnemer XVIII] en [procesdeelnemer XX] (eindvonnis):
9.4.
wijst de vorderingen tegen [procesdeelnemer XVI] , [procesdeelnemer XVII] , [procesdeelnemer XIX] , [procesdeelnemer XVIII] en [procesdeelnemer XX] af,
9.5.
veroordeelt [afkorting procesdeelnemer I en II] in de kosten van [procesdeelnemer XVI] , [procesdeelnemer XVII] , [procesdeelnemer XIX] , [procesdeelnemer XVIII] en [procesdeelnemer XX] , tot op heden begroot op:
  • € 5.046,50 aan de zijde van [procesdeelnemer XVI] ;
  • € 16.463,00 aan de zijde van [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] , te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
  • € 14.340,00 aan de zijde van [procesdeelnemer XVIII] ;
  • nihil aan de zijde van [procesdeelnemer XX] ,
9.6.
verklaart dit vonnis in conventie, voor zover het de kostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
9.7.
heft op de op of omstreeks 7 oktober 2019 door [afkorting procesdeelnemer I en II] ten laste van [procesdeelnemer XVII] gelegde conservatoire (derden)beslagen,
9.8.
veroordeelt [afkorting procesdeelnemer I en II] in de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van [procesdeelnemer XVII] begroot op € 373,75, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald,
9.9.
verklaart het vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
9.10.
wijst de vorderingen van [procesdeelnemer XIX] af,
9.11.
veroordeelt [procesdeelnemer XIX] in de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van [afkorting procesdeelnemer I en II] begroot op nihil,
In de vrijwaring (519576)
9.12.
veroordeelt [procesdeelnemer III] tot betaling aan [procesdeelnemer XVII] van € 16.258,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 13 november 2018 tot de dag der algehele voldoening,
9.13.
veroordeelt [procesdeelnemer XVII] en [procesdeelnemer XIX] in de kosten van de procedure, tot op heden begroot op:
  • € 8.494,00 aan de zijde van [procesdeelnemer III] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis totdat volledig is betaald;
  • € 8.494,00 aan de zijde van [procesdeelnemer IX] en [procesdeelnemer VI] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis totdat volledig is betaald;
  • € 8.494,00 aan de zijde van [procesdeelnemer XII] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis totdat volledig is betaald;
  • € 4.247,00 aan de zijde van [procesdeelnemer XV] ;
  • € 12.694,00 aan de zijde van [procesdeelnemer XXI] c.s., te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis totdat volledig is betaald.
9.14.
wijst het anders of meer gevorderde af,
9.15.
verklaart dit vonnis in de vrijwaringszaak uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, mr. J.K.J. van den Boom en mr. F Diepraam en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: KD (4403)