Beoordeling door de rechtbank
1. Tussen partijen is in geschil of verweerder aan eiseres voor iedere naheffingsaanslag een bedrag van € 66,50 aan kosten in rekening kon brengen.
2. Volgens artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet worden regels met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van de kosten van de naheffing bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (Besluit) stelt de minister het maximale bedrag jaarlijks vast op de in dat artikellid omschreven wijze. Het bedrag wordt door de minister voor 1 september in de Staatscourant bekend gemaakt en geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar.
3. Artikel 1 van de Regeling van de Minister tot wijziging van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen(Regeling) luidt als volgt:
“In artikel 3, eerste lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen wordt ‘met ingang van 1 januari 1999 ten hoogste € 41’ vervangen door ‘met ingang van 1 januari 2022 ten hoogste € 66,50.”
4. In de Toelichting op die Regeling staat:
“Ten behoeve van de vindbaarheid wordt het tarief in het Besluit zelf aangepast en niet, zoals bij voorgaande wijzigingen, enkel in de Staatscourant gepubliceerd zonder het Besluit te wijzigen. Artikel 3, tweede lid van het Besluit biedt de grondslag om het bedrag in het Besluit aan te passen.”
5. De Regeling is op 13 september 2021 bekendgemaakt in de Staatscourant.
6. Eiseres is van mening dat de Regeling onverbindend is omdat de Regeling het Besluit van de minister wijzigt. Volgens eiseres is de Regeling een regeling van lagere orde dan het Besluit en kan zo’n lagere regeling het Besluit niet wijzigen. Er is voor 2022 dus niet op rechtsgeldige wijze een maximaal tarief vastgesteld.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Eiseres wijst er terecht op dat de minister het Besluit, een algemene maatregel van bestuur, niet kan wijzigen via een regeling van lagere orde. Artikel 3, tweede lid, van het Besluit geeft de minister niet de bevoegdheid om het besluit via een regeling te wijzigen. De rechtbank verbindt echter geen consequenties aan deze fout omdat het bedrag van het kostentarief overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van het Besluit in de Staatscourant bekend is gemaakt.
Kostenopslag tijdig bekend gemaakt?
9. Eiseres voert verder aan dat het bedrag van € 66,50 pas op 13 september 2021 is bekendgemaakt in plaats van voor 1 september 2021 en daarmee te laat. Volgens eiseres kan de naheffingsaanslag gelet hierop niet in stand blijven en komt het voor vernietiging in aanmerking.
10. Het betoog van eiseres komt erop neer dat de termijn bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit een fatale termijn is.
11. De rechtbank volgt dit betoog niet. Artikel 3, tweede lid, van het Besluit regelt dat er een landelijk maximaal bedrag geldt dat door de gemeenteraad kan worden vastgesteld voor de kosten van een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het doel daarvan is om te voorkomen dat de door gemeenten te berekenen kosten in belangrijke mate van elkaar afwijken.Het tweede lid van artikel 3 van het Besluit, waarin de bekendmakingsdatum is opgenomen, is (later) ingevoerd en in werking getreden op 1 januari 1999.De wijziging van dit lid per 1999 deelt het doel van artikel 3 van het Besluit. Daarmee is het van belang voor de gemeenteraad die jaarlijks tijdig het bedrag voor de kosten van een naheffingsaanslag zoals bedoeld in artikel 235, vijfde lid, van de Gemeentewet moet vaststellen. De bekendmakingsdatum beoogt dan ook niet de belangen van eiseres te beschermen.
12. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bekendmakingsdatum in het Besluit (voor 1 september) niet bedoeld is als een fatale termijn, maar als een regelende termijn. Uit de tekst van artikel 3, tweede lid, van het Besluit en uit de Toelichting bij de wijziging blijkt niet dat er sprake is van een fatale termijn. Ook valt daaruit niet af te leiden dat het aangepaste maximumbedrag niet geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar als het niet vóór, maar op of na 1 september van het voorliggende jaar bekend is gemaakt in de Staatscourant. Omdat de bekendmakingsdatum van belang is om de gemeenteraad tijdig te informeren over het maximumbedrag, ligt het voor de hand dat de bekendmakingsdatum regelend recht is. Dat het maximumbedrag pas op 13 september 2021 bekend is gemaakt, is dus niet van belang voor de rechtmatigheid van de hoogte van het bedrag in het Besluit.
13. De gemeenteraad heeft het bedrag van € 66,50 dan ook kunnen opnemen in artikel 11 van de Verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelastingen 2022 gemeente Utrecht.Verweerder heeft deze kosten aan eiseres in rekening kunnen brengen omdat parkeerbelasting werd nageheven.Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.