ECLI:NL:RBMNE:2023:1474

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/3319
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de verbindendheid van de Regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting die haar op 5 en 10 januari 2022 waren opgelegd, elk ter hoogte van € 69,72. Eiseres stelde dat zij geen mogelijkheid had om zichzelf te herstellen en verzocht om vernietiging van één van de naheffingsaanslagen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 16 februari 2023 via een Teams-verbinding.

De rechtbank heeft beoordeeld of de heffingsambtenaar terecht kosten in rekening heeft gebracht voor de naheffingsaanslagen. Eiseres betwistte de verbindendheid van de Regeling die het maximale bedrag voor de kosten van de naheffingsaanslag vaststelt. De rechtbank oordeelde dat de minister het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen niet kan wijzigen via een regeling van lagere orde, maar dat de bekendmaking van het kostentarief in de Staatscourant tijdig was gedaan. De rechtbank concludeerde dat de gemeenteraad het bedrag van € 66,50 kon opnemen in de verordening en dat de naheffingsaanslagen rechtmatig waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3319

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht
(gemachtigde: D. de Winter).

Inleiding

Op 5 januari en 10 januari 2022 heeft verweerder aan eiseres twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd van ieder € 69,72 (€ 3,22 aan parkeerbelasting en 66,50 aan kosten van de naheffingsaanslag) voor het parkeren op de Sartreweg in Utrecht zonder daarvoor parkeerbelasting te voldoen. Eiseres heeft bezwaar ingesteld en heeft verweerder verzocht één naheffingsaanslag te vernietigen omdat zij geen mogelijkheid heeft gehad zichzelf te herstellen.
Met het bestreden besluit van 19 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij zijn besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 16 februari 2023 op zitting behandeld door middel van een Teams beeldverbinding. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

1. Tussen partijen is in geschil of verweerder aan eiseres voor iedere naheffingsaanslag een bedrag van € 66,50 aan kosten in rekening kon brengen.
Regeling verbindend?
2. Volgens artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet worden regels met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van de kosten van de naheffing bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (Besluit) stelt de minister het maximale bedrag jaarlijks vast op de in dat artikellid omschreven wijze. Het bedrag wordt door de minister voor 1 september in de Staatscourant bekend gemaakt en geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar.
3. Artikel 1 van de Regeling van de Minister tot wijziging van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen [1] (Regeling) luidt als volgt:
“In artikel 3, eerste lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen wordt ‘met ingang van 1 januari 1999 ten hoogste € 41’ vervangen door ‘met ingang van 1 januari 2022 ten hoogste € 66,50.”
4. In de Toelichting op die Regeling staat:
“Ten behoeve van de vindbaarheid wordt het tarief in het Besluit zelf aangepast en niet, zoals bij voorgaande wijzigingen, enkel in de Staatscourant gepubliceerd zonder het Besluit te wijzigen. Artikel 3, tweede lid van het Besluit biedt de grondslag om het bedrag in het Besluit aan te passen.”
5. De Regeling is op 13 september 2021 bekendgemaakt in de Staatscourant.
6. Eiseres is van mening dat de Regeling onverbindend is omdat de Regeling het Besluit van de minister wijzigt. Volgens eiseres is de Regeling een regeling van lagere orde dan het Besluit en kan zo’n lagere regeling het Besluit niet wijzigen. Er is voor 2022 dus niet op rechtsgeldige wijze een maximaal tarief vastgesteld.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Eiseres wijst er terecht op dat de minister het Besluit, een algemene maatregel van bestuur, niet kan wijzigen via een regeling van lagere orde. Artikel 3, tweede lid, van het Besluit geeft de minister niet de bevoegdheid om het besluit via een regeling te wijzigen. De rechtbank verbindt echter geen consequenties aan deze fout omdat het bedrag van het kostentarief overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van het Besluit in de Staatscourant bekend is gemaakt.
Kostenopslag tijdig bekend gemaakt?
9. Eiseres voert verder aan dat het bedrag van € 66,50 pas op 13 september 2021 is bekendgemaakt in plaats van voor 1 september 2021 en daarmee te laat. Volgens eiseres kan de naheffingsaanslag gelet hierop niet in stand blijven en komt het voor vernietiging in aanmerking.
10. Het betoog van eiseres komt erop neer dat de termijn bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit een fatale termijn is.
11. De rechtbank volgt dit betoog niet. Artikel 3, tweede lid, van het Besluit regelt dat er een landelijk maximaal bedrag geldt dat door de gemeenteraad kan worden vastgesteld voor de kosten van een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het doel daarvan is om te voorkomen dat de door gemeenten te berekenen kosten in belangrijke mate van elkaar afwijken. [2] Het tweede lid van artikel 3 van het Besluit, waarin de bekendmakingsdatum is opgenomen, is (later) ingevoerd en in werking getreden op 1 januari 1999. [3] De wijziging van dit lid per 1999 deelt het doel van artikel 3 van het Besluit. Daarmee is het van belang voor de gemeenteraad die jaarlijks tijdig het bedrag voor de kosten van een naheffingsaanslag zoals bedoeld in artikel 235, vijfde lid, van de Gemeentewet moet vaststellen. De bekendmakingsdatum beoogt dan ook niet de belangen van eiseres te beschermen.
12. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bekendmakingsdatum in het Besluit (voor 1 september) niet bedoeld is als een fatale termijn, maar als een regelende termijn. Uit de tekst van artikel 3, tweede lid, van het Besluit en uit de Toelichting bij de wijziging blijkt niet dat er sprake is van een fatale termijn. Ook valt daaruit niet af te leiden dat het aangepaste maximumbedrag niet geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar als het niet vóór, maar op of na 1 september van het voorliggende jaar bekend is gemaakt in de Staatscourant. Omdat de bekendmakingsdatum van belang is om de gemeenteraad tijdig te informeren over het maximumbedrag, ligt het voor de hand dat de bekendmakingsdatum regelend recht is. Dat het maximumbedrag pas op 13 september 2021 bekend is gemaakt, is dus niet van belang voor de rechtmatigheid van de hoogte van het bedrag in het Besluit.
13. De gemeenteraad heeft het bedrag van € 66,50 dan ook kunnen opnemen in artikel 11 van de Verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelastingen 2022 gemeente Utrecht. [4] Verweerder heeft deze kosten aan eiseres in rekening kunnen brengen omdat parkeerbelasting werd nageheven. [5] Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 3 september 2021, nr. 2021-000391819, tot wijziging van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen in verband met de jaarlijkse aanpassing van het kostentarief dat gemeenten in rekening mogen brengen bij de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan de consumentenprijsindex voor 2022, Staatscourant 2021, 40592 van 13 september 2021.
2.Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, Staatsblad 1990, 574.
3.Staatsblad 1998, 696.
4.Gemeenteblad 2021, 420115.
5.Artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet.