ECLI:NL:RBMNE:2023:1462

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/2395
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake adreswijziging in de basisregistratie personen (BRP) en de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, wordt het beroep van eiser beoordeeld met betrekking tot zijn verzoek om adreswijziging in de basisregistratie personen (BRP). Eiser had op 19 november 2021 aangifte gedaan van een adreswijziging naar [adres 1] in [woonplaats], maar verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, heeft het verzoek op 21 januari 2022 buiten behandeling gesteld. In het bestreden besluit van 14 april 2022 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 1 december 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft pas op 15 maart 2022 een verklaring van bewoning overgelegd, waaruit blijkt dat hij per 1 februari 2022 op [adres 2] in [woonplaats] woont. Verweerder heeft deze wijziging doorgevoerd en terecht gesteld dat eiser geen belang meer heeft bij de voortzetting van zijn inschrijving op [adres 1].

De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om de benodigde gegevens en bescheiden te verstrekken voor het nemen van een beslissing. Verweerder heeft om een huurovereenkomst gevraagd om spookbewoning te voorkomen, wat in lijn is met de wetgeving. De rechtbank concludeert dat het verzoek om een huurovereenkomst gerechtvaardigd was en dat de niet-registratie van de verhuizing naar [adres 1] geen procesbelang voor eiser oplevert. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2395

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S.H.M. Houssin en mr. R. Ahmed).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser op zijn verzoek om adreswijziging in de basisregistratie personen (BRP).
Verweerder heeft bij besluit van 21 januari 2022 het verzoek van eiser buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 14 april 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Eiser heeft op 19 november 2021 aangifte gedaan van adreswijziging naar het adres [adres 1] in [woonplaats] vanaf 23 november 2021. Verweerder heeft eiser op 24 december 2021 verzocht om binnen twee weken een ondertekende huurovereenkomst te overleggen. Eiser heeft niet op dit verzoek gereageerd en verweerder heeft de aanvraag vervolgens op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. De gemachtigde van eiser is tevens verhuurder en hoofdbewoner van de woning aan de [adres 1] .
Wat is het standpunt van verweerder?
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Verweerder heeft na ontvangst van het bezwaarschrift uit coulance met de gemachtigde van eiser afgesproken dat het overleggen van een verklaring van bewoning in zijn geval voldoende is. Eiser heeft vervolgens tijdens de bezwaarprocedure op 15 maart 2022 vooralsnog een verklaring van bewoning overgelegd waaruit blijkt dat hij per 1 februari 2022 een woonruimte huurt op het adres [adres 2] in [woonplaats] . Verweerder heeft eiser vervolgens op dat adres ingeschreven en zich op het standpunt gesteld dat eiser inmiddels zijn doel heeft bereikt om zich in de BRP in te schrijven en dat er geen sprake meer is van procesbelang. Het verzoek van eiser om de proceskosten in bezwaar te vergoeden heeft verweerder afgewezen aangezien er geen sprake is van een besluit dat is herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Eiser heeft namelijk pas op 15 maart 2022 de verklaring van de bewoning overgelegd en verweerder had deze gegevens nodig voor de verwerking van de verhuisaangifte van eiser.
Wat voert eiser aan?
3. Het ontbreken van procesbelang zoals hem nu verweten wordt is volgens eiser niet juist. Volgens eiser is er geen coulanceregeling met hem afgesproken. Deze afspraak dateert namelijk van na de verhuizing. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte de verhuizing niet heeft geregistreerd waardoor hij op een (oud) adres geregistreerd stond waar hij niet daadwerkelijk woonde. Ook stelt eiser dat de inschrijving naar het [adres 2] de eerdere weigering om hem in te schrijven op de [adres 1] niet zou oplossen. Dit is niet alleen schadelijk geweest voor de nieuwe bewoner van zijn kamer in verband met eventuele toeslagen, maar eiser heeft ook een tijd zijn belangrijke post gemist. Bovendien stelt verweerder ten onrechte dat inschrijving in de BRP afhankelijk is van het overleggen van een huurcontract terwijl dit niet als een vereiste is opgenomen. Eiser verwijst in dit kader naar beantwoording van Kamervragen door de minister van Binnenlandse Zaken van 18 februari 2020. [1] Hieruit blijkt volgens eiser dat de verhuismelding zo simpel mogelijk gehouden moet worden en is het vragen om allerlei bewijsstukken niet nodig. Ook is het ontbreken van toestemming van de eigenaar/hoofdbewoner volgens eiser geen reden om de inschrijving te weigeren. Dit is volgens eiser relevant omdat door het niet kunnen en willen overleggen van een huurovereenkomst, eiser zich niet kon inschrijven op de [adres 1] en zich gedwongen zag te verhuizen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser heeft (pas) op
15 maart 2022 een verklaring van bewoning overgelegd waaruit blijkt dat hij per 1 februari 2022 aan de [adres 2] in [woonplaats] woont. Verweerder heeft deze wijziging doorgevoerd en zich terecht op het standpunt gesteld dat nu deze wijziging is geregistreerd in de BRP eiser geen belang meer heeft bij de voortzetting van zijn inschrijving op de [adres 1] . De stelling van eiser dat verweerder de verhuizing naar de [adres 1] in [woonplaats] ten onrechte niet heeft geregistreerd na de aanvraag maakt het voorgaande niet anders aangezien eiser tijdens de bezwaarfase is verhuisd. De rechtbank overweegt verder dat eiser niet onderbouwt waarom er in dit geval nog sprake is van procesbelang. Dat de niet-registratie van de verhuizing naar de [adres 1] schadelijk is geweest voor eventuele toeslagen voor de nieuwe bewoner van zijn oude adres heeft eiser niet onderbouwd en is niet zijn eigen belang. Dat hij post heeft gemist is ook geen argument waarom hij belang heeft bij inschrijving op de [adres 1] in [woonplaats] op het moment van het nemen van het bestreden besluit.
5. De rechtbank is verder het niet eens met het standpunt van eiser dat verweerder geen huurovereenkomst had mogen vragen alvorens tot inschrijving over te gaan. Uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb is het aan eiser om gegevens en bescheiden te verstrekken die nodig zijn voor het nemen van een beslissing. Het is aan verweerder om te beoordelen welke gegevens en bescheiden nodig zijn. [2] Daarnaast staat in artikel 2.45, eerste lid, van de Wet BRP dat degene die een verhuisaangifte doet op verzoek van verweerder de inlichtingen en geschriften verstrekt die van belang zijn voor de bijhouding van de basisregistratie. In de Memorie van Toelichting bij dit artikel schrijft de wetgever in dit verband dat veel colleges ter voorkoming van zogenaamde spookbewoning verplicht stellen dat er bij de aangifte van een adreswijziging een huurovereenkomst of koopakte wordt overgelegd voordat tot inschrijving wordt overgegaan. [3] In dit geval heeft verweerder aangegeven dat hij om een huurovereenkomst heeft gevraagd om zo spookbewoning te voorkomen omdat op het adres [adres 1] meerdere huurders staan ingeschreven en men de BRP actueel wilt houden.
6. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft mogen bepalen dat er een huurovereenkomst moest worden verstrekt voordat eiser kon worden ingeschreven in de BRP. Dat er niet in de tekst van de wet BRP zelf uitdrukkelijk staat dat verweerder om een huurovereenkomst kan vragen, doet daar niet aan af. Uit het bovenstaande volgt namelijk dat verweerder voldoende grondslag heeft om in verband met het voorkomen van spookbewoning te verzoeken om een huurovereenkomst. Ook kan de verwijzing van eiser naar de beantwoording van Kamervragen hem niet baten omdat hieruit niet volgt dat colleges niet mogen bepalen dat er een huurovereenkomst moet worden verstrekt. Dat verweerder uiteindelijk gedurende de bezwaarprocedure uit coulance heeft ingestemd met een verklaring van bewoning, welke eiser wel heeft willen overleggen, maakt niet dat verweerder in eerste instantie op 24 december 2021 niet om een huurovereenkomst heeft mogen vragen. Evenmin betekent dit dat verweerder genoegen had moeten nemen met de mededeling van de gemachtigde dat hij als hoofdbewoner en verhuurder instemming verleent voor de inschrijving van eiser. Dat de gemachtigde de verklaring van bewoning pas op 15 maart 2022 heeft overgelegd, betekent overigens ook niet dat het aan verweerder te wijten is dat de inschrijving op de [adres 1] niet gelukt is. Verweerder heeft eiser en zijn gemachtigde in de bezwaarfase namelijk meerdere keren de mogelijkheid geboden om die verklaring te overleggen.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten in beroep. Voor een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar bestaat op grond van 8:75, eerste lid, in samenhang met artikel 7:15, tweede lid, Awb geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Beantwoording van de Kamervragen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met kenmerk 2020-0000075425 van 17 februari 2020.
2.De rechtbank verwijst naar Kamerstukken II, 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 88 (Memorie van Toelichting) en bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1868).
3.De rechtbank verwijst naar Kamerstukken II, 2011-2012, 33 219, blz. 140-141.