11. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het maandelijkse bedrag van de betalingsregeling niet verlaagd heeft, dan wel op nihil gesteld heeft. Eiser stelt dat zijn situatie zodanig is verslechterd dat hij op korte termijn uit zijn woning dreigt te worden uitgezet. Hij heeft namelijk twee maanden huurachterstand en drie maanden achterstand bij energieleverancier Vattenfall. Bovendien heeft eiser ook een betalingsachterstand voor zijn zorgpremie, heeft hij recent kosten moeten maken voor zijn zieke kat, en heeft hij voor het restant van de rekening van de dienrenarts een lening bij zijn broer moeten afsluiten. Eiser heeft in dit kader verschillende screenshots overgelegd om aan te tonen dat hij bij meerdere instanties een betalingsachterstand heeft lopen. Ook heeft eiser de factuur van de dierenarts overgelegd. Volgens eiser is zijn situatie zodanig schrijnend en zorgwekkend dat zijn terugvorderingen kwijtgescholden moeten worden.
11. Eiser stelt verder naar aanleiding van de stellingen van verweerder in het verweerschrift ten aanzien van het vermogen van eiser, dat hij op 1 januari 2022 geen bedrag van € 6.866,- op zijn beleggingsrekening had staan en dat hij is opgelicht door een groep mensen. Voor wat betreft het bedrag van € 141.058,- dat op in 2017 zijn rekening stond, stelt eiser dat hij een bedrag van € 38.000,- aan beleggingen heeft verloren door corona en voor een bedrag van € 55.000,- is opgelicht. Het resterende bedrag is eiser ook verloren doordat hij tussen 2017 en 2019 door een andere persoon is opgelicht. Eiser wijst verder op de website van de belastingdienst waaruit volgt dat in schrijnende gevallen een belastingschuld kan worden kwijtgescholden.
11. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit de berekening ten behoeve van het bestreden besluit blijkt dat eiser een opeisbare betalingscapaciteit heeft van € 114,- per maand. Bij het berekenen van deze terugbetalingscapaciteit kan er op grond van artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet slechts rekening gehouden worden met bepaalde betalingsverplichtingen van eiser, en dus niet met alle door hem naar voren gebrachte betalingsverplichtingen. Verweerder heeft verder gesteld dat hij desalniettemin bij uitzondering voor eiser een maandbedrag van lager dan € 20,- per terugvordering heeft vastgesteld waardoor voor eiser een terugbetalingsverplichting van in totaal € 33,- per maand is vastgesteld. In het verweerschrift heeft verweerder er ook op gewezen dat eiser gezien het bedrag van € 6.866,- op zijn beleggingsrekening op 1 januari 2022 de teruggevorderde bedragen zou moeten kunnen voldoen, en dat de aanleiding voor de onderhavige terugvorderingsaanslagen is gelegen in het feit dat eiser in 2017 een bedrag van € 141.058,- op zijn rekening had staan, waarvan niet duidelijk is waar dat geld nu is.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Dit beroep ziet niet op de hoogte van de bedragen die van eiser teruggevorderd worden. Deze bedragen zijn al bij eerdere besluiten vastgesteld en zijn geen onderwerp van dit beroep. Dit beroep ziet op de vraag of verweerder de betalingscapaciteit van eiser op de juiste wijze heeft vastgesteld en heeft kunnen volstaan met het toekennen van een standaardbetalingsregeling.