ECLI:NL:RBMNE:2023:1454

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/3296
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering huur- en zorgtoeslag; schending hoorplicht en belangenafweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de terugvordering van huur- en zorgtoeslag over het jaar 2018 behandeld. Eiser had een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling ingediend, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft zijn bezwaar tegen de terugvordering ongegrond verklaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij in financiële problemen verkeert en verzocht om kwijtschelding van de terugvorderingen of een verlaging van het maandbedrag. De rechtbank oordeelt dat de hoorplicht is geschonden, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd omdat eiser alsnog is gehoord. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst de betalingscapaciteit van eiser correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is om de terugvorderingen kwijt te schelden. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, maar de rechtbank bepaalt dat het griffierecht van € 50,- aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Verweerder heeft in een terugvorderingsbeschikking vastgesteld dat eiser de te veel ontvangen huurtoeslag en zorgtoeslag over het jaar 2018 moet terugbetalen.
Eiser heeft vervolgens op 31 januari 2022 een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling ingediend ter zake van de terugvorderingsbeschikking huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2018.
Bij besluit van 9 februari 2022 heeft verweerder aan eiser uitstel van betaling verleend en bepaald dat eiser € 20,- per maand per teruggevorderd bedrag aan toeslag (in totaal € 40,- per maand) moet betalen.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 28 juni 2022 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder over de betalingsregeling voor de terugvorderingen huurtoeslag én zorgtoeslag over het toeslagjaar 2018.
Eiser heeft op 31 januari 2022 een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 9 februari 2022 bepaald dat eiser uitstel van betaling krijgt en maandelijks € 40,- moet betalen (i.e. € 20,- per teruggevorderd bedrag aan toeslag).
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en aangevoerd dat hij amper € 100,- per maand overhoudt voor eten en drinken. Eiser is namelijk recentelijk opgelicht door iemand en hierdoor staat hij € 1500,- in de min. Eiser verzoekt om kwijtschelding van de terugvorderingen, dan wel in ieder geval om verlaging van het bedrag dat maandelijks terugbetaald moet worden tot maximaal € 20,- per maand in totaal.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Volgens verweerder wordt er rekening gehouden met bepaalde uitgaven (artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990), maar niet met alle feitelijke uitgaven. Volgens verweerder kan geen rekening worden gehouden met de ziektekosten, de studieschuld en de betalingsregeling bij de verhuurder van eiser omdat deze schulden niet in de wet staan. De berekening van de betalingscapaciteit is volgens verweerder gebaseerd op de door eiser ingediende gegevens van 31 januari 2022. Uit deze berekening is gebleken dat eiser een betalingscapaciteit had van € 100,-. In het bestreden besluit heeft verweerder zich verder op het standpunt gesteld dat de financiële situatie van eiser inmiddels is gewijzigd en eiser hierdoor recht heeft op een herziening van zijn betalingscapaciteit. Eiser heeft namelijk op 13 april 2022 specificaties van zijn Wajong uitkering overgelegd. Volgens verweerder blijkt uit de nieuwe berekening dat de opeisbare betalingscapaciteit van eiser € 114,- per maand bedraagt. Desalniettemin stelt verweerder in het bestreden besluit het bedrag dat eiser maandelijks in het kader van de betalingsregeling terug moet betalen op € 33,- voor beide terugvorderingen gezamenlijk.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt vast dat eiser drie beroepsgronden heeft aangevoerd. De rechtbank zal per onderdeel beoordelen of de beroepsgronden slagen.
Hoorplicht geschonden en verslag hoorzitting niet compleet
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Eiser stelt dat hij per email van 13 april 2022 heeft aangegeven dat hij voor verweerder bereikbaar is voor vragen indien dat nodig is. Dit moet volgens eiser gezien worden als een verzoek om een hoorzitting, maar de bezwaarmedeweker heeft eiser vervolgens niet gebeld. Eiser stelt verder dat hijzelf op 2 juni 2022 twee keer heeft geprobeerd telefonisch contact op te nemen met de bezwaarmedewerker, maar dat hij geen gehoor kreeg. Eiser stelt ook dat hij op 2 juni 2022 de voicemail van de bezwaarmedewerker heeft ingesproken met het verzoek hem terug te bellen, maar dit is ook niet gebeurd. Om dit aan te tonen heeft eiser een screenshot van zijn gespreksgeschiedenis overgelegd waaruit blijkt dat hij op 2 juni 2022 tweemaal het telefoonnummer van de bezwaarmedewerker heeft gebeld. Volgens eiser blijkt uit de screenshot ook dat hij de voicemail van de bezwaarmedewerker heeft ingesproken omdat het tweede gesprek twee minuten duurt. Eiser meent hierdoor dat zijn recht op hoor en wederhoor is geschonden en dat het besluit niet in stand kan blijven. Eiser verzoekt de rechtbank om het screenshot aan te bieden voor een echtheidsonderzoek om te bevestigen dat de screenshot echt is.
7. Verder voert eiser aan dat hij heeft verzocht om aanpassing van een stuk tekst in het verslag van de hoorzitting die in het kader van dit beroep op 9 september 2022 alsnog heeft plaatsgevonden. Volgens eiser heeft verweerder de aangepaste versie niet ingediend bij de rechtbank. Eiser verzoekt de rechtbank daarom om het verweerschrift niet te betrekken bij de beoordeling.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft eiser in zijn brief van 8 april 2022 verzocht om telefonisch contact op te nemen voor 22 april 2022 om meer inzicht te krijgen in de aard van het bezwaar. Ook wordt eiser verzocht telefonisch contact op te nemen indien hij gehoord wil worden. Eiser heeft vervolgens per e-mail van 13 april 2022 aangegeven dat zijn spreken zeer verstoord is door de klachten die hij heeft, en dat hij daarom niet weet wat de meerwaarde is van een telefoongesprek als hij moeite heeft met praten, maar dat hij verweerder graag te woord staat. Hij heeft verder aangegeven dat hij te bereiken is op een in de mail genoemd telefoonnummer en dat hij daarop gebeld kan worden indien verweerder dat per se wil. Niet in geschil tussen partijen is dat verweerder eiser vervolgens niet gebeld heeft. In de voorgenomen beslissing op bezwaar van 31 mei 2022 heeft verweerder aan eiser een termijn gegeven tot 14 juni 2022 om contact op te nemen over een hoorzitting. Uit de door eiser overgelegde screenshot blijkt conform zijn stelling dat hij daadwerkelijk op 2 juni 2022 tweemaal telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder, eenmaal een oproep van 5 seconden en eenmaal van 2 minuten. Gezien de duur van dat tweede telefoongesprek is het niet onaannemelijk dat eiser een voicemailbericht heeft achtergelaten. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de betreffende bezwaarmedewerker in de week van 30 mei 2022 tot en met 3 juni 2022 met verlof was, maar dat de bezwaarmedewerker heeft aangegeven dat hij geen gemiste oproepen en voicemailberichten van eiser heeft ontvangen. Wel heeft de bezwaarmedewerker een bericht ontvangen dat eiser het automatische afwezigheidsbericht van de bezwaarmedewerker op 3 juni 2022 via de mail heeft ontvangen zodat eiser op de hoogte was van de afwezigheid van de bezwaarmedewerker.
9. De rechtbank overweegt dat de enkele stelling van verweerder op dit punt onvoldoende is om af te doen aan de onderbouwde stelling van eiser dat hij contact heeft opgenomen en een voicemailbericht heeft ingesproken. Dit te meer nu verweerder ter zitting heeft toegelicht dat (i) de bezwaarmedewerker de telefoon niet bij zich had tijdens zijn verlof toentertijd, (ii) de bezwaarmedewerker pas in het kader van onderhavig beroep (en dus geruime tijd na 2 juni 2022) heeft gecontroleerd of hij een voicemailbericht van eiser had, en (iii) verweerder ook heeft onderkend dat gezien dit tijdsverloop het voicemailbericht van eiser verwijderd kan zijn. Gelet hierop overweegt de rechtbank dat verweerder eiser in bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord. Dit levert een gebrek op. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat het aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Eiser is namelijk in het licht van deze procedure op 9 september 2022 alsnog gehoord door verweerder en heeft daardoor voldoende gelegenheid gehad om zijn standpunt naar voren te brengen.
10. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat het verweerschrift buiten beschouwing moet blijven omdat het daarbij gevoegde verslag van de hoorzitting op 9 september 2022 niet de laatste versie betreft, overweegt de rechtbank het volgende. In het door verweerder overgelegde verslag is de door eiser middels het Vragenformulier Hoorverslag doorgegeven aanvulling van punt l opgenomen. De beroepsgrond van eiser kan daarom niet slagen.
Verlagen bedrag betalingsregeling, dan wel nihil stelling
11. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het maandelijkse bedrag van de betalingsregeling niet verlaagd heeft, dan wel op nihil gesteld heeft. Eiser stelt dat zijn situatie zodanig is verslechterd dat hij op korte termijn uit zijn woning dreigt te worden uitgezet. Hij heeft namelijk twee maanden huurachterstand en drie maanden achterstand bij energieleverancier Vattenfall. Bovendien heeft eiser ook een betalingsachterstand voor zijn zorgpremie, heeft hij recent kosten moeten maken voor zijn zieke kat, en heeft hij voor het restant van de rekening van de dienrenarts een lening bij zijn broer moeten afsluiten. Eiser heeft in dit kader verschillende screenshots overgelegd om aan te tonen dat hij bij meerdere instanties een betalingsachterstand heeft lopen. Ook heeft eiser de factuur van de dierenarts overgelegd. Volgens eiser is zijn situatie zodanig schrijnend en zorgwekkend dat zijn terugvorderingen kwijtgescholden moeten worden.
11. Eiser stelt verder naar aanleiding van de stellingen van verweerder in het verweerschrift ten aanzien van het vermogen van eiser, dat hij op 1 januari 2022 geen bedrag van € 6.866,- op zijn beleggingsrekening had staan en dat hij is opgelicht door een groep mensen. Voor wat betreft het bedrag van € 141.058,- dat op in 2017 zijn rekening stond, stelt eiser dat hij een bedrag van € 38.000,- aan beleggingen heeft verloren door corona en voor een bedrag van € 55.000,- is opgelicht. Het resterende bedrag is eiser ook verloren doordat hij tussen 2017 en 2019 door een andere persoon is opgelicht. Eiser wijst verder op de website van de belastingdienst waaruit volgt dat in schrijnende gevallen een belastingschuld kan worden kwijtgescholden.
11. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit de berekening ten behoeve van het bestreden besluit blijkt dat eiser een opeisbare betalingscapaciteit heeft van € 114,- per maand. Bij het berekenen van deze terugbetalingscapaciteit kan er op grond van artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet slechts rekening gehouden worden met bepaalde betalingsverplichtingen van eiser, en dus niet met alle door hem naar voren gebrachte betalingsverplichtingen. Verweerder heeft verder gesteld dat hij desalniettemin bij uitzondering voor eiser een maandbedrag van lager dan € 20,- per terugvordering heeft vastgesteld waardoor voor eiser een terugbetalingsverplichting van in totaal € 33,- per maand is vastgesteld. In het verweerschrift heeft verweerder er ook op gewezen dat eiser gezien het bedrag van € 6.866,- op zijn beleggingsrekening op 1 januari 2022 de teruggevorderde bedragen zou moeten kunnen voldoen, en dat de aanleiding voor de onderhavige terugvorderingsaanslagen is gelegen in het feit dat eiser in 2017 een bedrag van € 141.058,- op zijn rekening had staan, waarvan niet duidelijk is waar dat geld nu is.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Dit beroep ziet niet op de hoogte van de bedragen die van eiser teruggevorderd worden. Deze bedragen zijn al bij eerdere besluiten vastgesteld en zijn geen onderwerp van dit beroep. Dit beroep ziet op de vraag of verweerder de betalingscapaciteit van eiser op de juiste wijze heeft vastgesteld en heeft kunnen volstaan met het toekennen van een standaardbetalingsregeling.
15. In artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet is limitatief opgesomd welke uitgaven verweerder meeneemt in de bepaling van de maandelijkse betalingscapaciteit bedoeld in artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet. Dit betekent dat verweerder bij de berekening van de betalingscapaciteit niet met alle feitelijke uitgaven van eiser rekening kan houden, maar alleen met de uitgaven die in die bepaling zijn opgesomd.
15. Niet gebleken is dat verweerder bij het vaststellen van de betalingscapaciteit van een onjuist inkomen is uitgegaan en/of ten onrechte betalingsverplichtingen van eiser buiten beschouwing heeft gelaten. De door eiser gestelde kosten van de dierenarts, de huurachterstand, de achterstand bij het betalen van de zorgpremie en de energierekening en de lening bij de broer van eiser zijn allen betalingsverplichtingen die niet in artikel 15 Uitvoeringsregeling Invorderingswet genoemd worden.
17. Voor wat betreft de stelling van eiser die naar de rechtbank begrijpt inhoudt dat de aldus berekende terugbetalingscapaciteit niet zijn daadwerkelijke situatie weerspiegelt en dat daarom de terugbetalingscapaciteit verder verminderd moet worden, dan wel op nihil gesteld moet worden, overweegt de rechtbank als volgt.
18. Verweerder komt bij het stellen van regels met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling beoordelingsruimte toe. Verweerder heeft die beoordelingsruimte ingevuld door – zoals hiervoor vermeld – voor het stelsel van de toeslagen alleen de in artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet genoemde kosten mee te nemen bij de berekening van de betalingscapaciteit. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:362 en 22 juni 2022, ECL:I:NL:RVS:2022:1753 heeft verweerder redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier kunnen invullen, gelet op het doel van de toeslagen. Niettemin kunnen bijzondere omstandigheden verweerder, in het licht van de ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Awb vereiste evenredigheid, in een concreet geval nopen tot het meenemen van andere dan in artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet genoemde kosten bij de berekening van de betalingscapaciteit, omdat de nadelige gevolgen van strikte toepassing van die bepaling onevenredig zijn in verhouding tot het met het besluit te dienen doel.
19. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit geen belangenafweging met betrekking tot de terugvordering heeft gemaakt. Dit levert een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek op. De rechtbank passeert dat motiveringsgebrek omdat verweerder ter zitting alsnog een belangenafweging heeft gemaakt.
20. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiser kan uitvallen. Allereerst is in het bestreden besluit reeds uit coulance een lager bedrag vastgesteld voor eiser om zijn beide terugvorderingen te voldoen. Verder is eiser niet open en duidelijk geweest over zijn vermogen, hetgeen heeft geleid tot de beide terugvorderingsaanslagen, en hetgeen het moeilijk maakt om eiser te helpen. Daarbij geldt verder dat gezien het bedrag van € 6.866,- op zijn beleggingsrekening op 1 januari 2022 de teruggevorderde bedragen door eiser voldaan hadden kunnen worden, en dat niet duidelijk is waar dat bedrag en het bedrag van € 141.058,- dat eiser in 2017 op zijn rekening had staan, is gebleven. Er is gezien dit alles volgens verweerder geen aanleiding tot een nadere bijstelling of nihil stelling van de terugbetalingscapaciteit.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de persoonlijke omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om de Uitvoeringsregeling Invorderingswet buiten toepassing te laten. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht is verweerder eiser reeds tegemoetgekomen door het terug te betalen bedrag lager vast te stellen dan het bedrag overeenkomstig de berekende betalingscapaciteit. Verweerder heeft daarbij verder waarde mogen hechten aan het feit dat eiser eerder geen duidelijkheid heeft gegeven over zijn vermogen, en dat ook nu nog niet duidelijk is waar dat vermogen (€ 6.866,- op zijn beleggingsrekening op 1 januari 2022 en een bedrag van € 141.058,- dat eiser in 2017 op zijn rekening had staan) is gebleven. De enkele niet onderbouwde stelling dat eiser is opgelicht en geld door beleggingen tijdens corona heeft verloren is daarvoor onvoldoende.
Vooringenomenheid van verweerder bij de besluitvorming
22. Eiser voert verder aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met zijn bezwaargronden. Volgens eiser heeft hij zwaarwegende redenen en de beslismedewerker heeft geen enkel bezwaargrond meegenomen in het besluit. Volgens eiser is het bestreden besluit vooringenomen en eiser verzoekt de rechtbank over te gaan tot kwijtschelding van de genoemde bedragen.
22. De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet en overweegt dat er geen sprake is van een vooringenomen besluit. Uit het bestreden besluit blijkt namelijk dat verweerder alle punten in bezwaar heeft meegewogen bij zijn besluitvorming en tot de conclusie is gekomen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet tot een ander uitkomst leidt. Dat verweerder niet is overgegaan tot nihil stelling van het bedrag betekent niet dat verweerder de door eiser aangevoerde omstandigheden niet heeft betrokken bij zijn besluit. De rechtbank ziet in het bestreden besluit overigens ook geen aanknopingspunten om te beoordelen dat er sprake is van een vooringenomen besluit.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
24. Vanwege het toepassen van artikel 6:22 van de Awb moet verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden. Eiser heeft verder geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.