In deze zaak heeft eiser, die van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, zich op 15 juni 2020 ziekgemeld. Het Uwv heeft hem per 14 september 2020 een Ziektewet-uitkering toegekend. Na een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling in mei 2021 heeft het Uwv besloten om de uitkering per 15 juli 2021 te beëindigen, omdat eiser meer dan 65% van zijn maatmanloon kon verdienen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 2 februari 2023 behandeld. Eiser was niet aanwezig, maar zijn gemachtigde en de vertegenwoordiger van het Uwv waren wel aanwezig. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldoen. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen de beschikbare informatie en het dagverhaal van eiser adequaat hebben meegewogen in hun beoordeling.
De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft besloten de Ziektewet-uitkering per 15 juli 2021 te beëindigen, omdat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn maatmanloon te verdienen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.