In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een zedenzaak tegen een minderjarige verdachte. De verdachte werd beschuldigd van seksueel misbruik van twee minderjarige slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in de periode van 24 oktober 2017 tot en met 31 juli 2019. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie, mr. T. Tanghe, de verdachte beschuldigde van verschillende seksuele handelingen met de slachtoffers, die op dat moment respectievelijk 12 en 16 jaar oud waren.
Tijdens de zitting op 14 maart 2023 zijn de verklaringen van de slachtoffers en de verdediging uitvoerig besproken. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. I.E. Leenhouwers en mr. K. Hamer, pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat de verklaringen van de slachtoffers inconsistent en onbetrouwbaar waren. De rechtbank heeft de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kritisch beoordeeld en vastgesteld dat er belangrijke inconsistenties en een gebrek aan details in hun verklaringen waren. Dit, in combinatie met het ontbreken van onafhankelijk bewijs, leidde de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen niet voldoende geloofwaardig waren om tot een bewezenverklaring te komen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft hen verwezen naar de burgerlijke rechter voor hun schadeclaims.