ECLI:NL:RBMNE:2023:1428

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
21-4803
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd door Uwv wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 3 april 2023, staat de vraag centraal of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht een loonsanctie heeft opgelegd aan eiseres, een B.V., omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht voor haar (voormalige) werkneemster. De werkneemster, die sinds 1999 als telefoniste bij eiseres werkte, viel in januari 2019 uit vanwege medische klachten. Na een belastbaarheidsonderzoek in maart 2020 werd zij marginaal belastbaar geacht, wat door de bedrijfsarts werd bevestigd. Eiseres startte een re-integratietraject, maar dit werd tijdelijk stopgezet vanwege de medische situatie van de werkneemster.

In januari 2021 besloot het Uwv dat eiseres niet aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan en legde een loonsanctie op, die eiseres aanvecht. De rechtbank oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat de bedrijfsarts niet redelijk heeft geoordeeld en dat er re-integratiekansen zijn gemist. De rechtbank vernietigt het besluit van het Uwv en verklaart het beroep van eiseres gegrond, waardoor het Uwv de re-integratie-inspanningen opnieuw moet beoordelen. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van de werkneemster over haar mantelzorgtaken onvoldoende gewicht heeft om het oordeel van de bedrijfsarts te weerleggen. Eiseres krijgt gelijk, en het Uwv wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4803

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. van der Wolf),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: mr. E. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Waar de zaak over gaat
1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat eiseres het loon van [werkneemster] , haar (voormalige) werkneemster, een jaar langer moet doorbetalen omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
2. De werkneemster is in 1999 als telefoniste bij eiseres in dienst gekomen voor gemiddeld 40 uur per week. Op 29 januari 2019 is zij vanwege medische klachten uitgevallen. Eiseres is vervolgens een re-integratietraject gestart.
3. Omdat de werkneemster in februari 2020 nog niet volledig arbeidsgeschikt was, is er een belastbaarheidsonderzoek uitgevoerd. Op grond daarvan is zij per maart 2020 marginaal belastbaar geacht. In april is dit nogmaals bevestigd. Het re-integratietraject is toen tijdelijk stopgezet omdat het het (medische) ziektebeeld van de werkneemster zou kunnen verergeren.
4. Op advies van de bedrijfsarts heeft eiseres op 29 april 2020 een deskundigenoordeel bij het Uwv aangevraagd met de vraag of zij voldoende doet om de werkneemster weer aan het werk te helpen en of de bedrijfsarts terecht heeft vastgesteld dat de werkneemster marginaal belastbaar is. Omdat alle inzet gericht was op de behandeling, heeft de verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat de bedrijfsarts de werkneemster terecht marginaal belastbaar heeft geacht. Op basis daarvan heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv in zijn rapport van 3 juni 2020 geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van eiseres over de periode 29 januari 2019 tot 29 april 2020 toereikend zijn.
5. Op 14 september 2020 is de werkneemster door de bedrijfsarts voor de volledige uren weer belastbaar geacht voor werk.
6. Aan het einde van de wachttijd (104 weken na de eerste ziektedag) heeft het Uwv de zogeheten poortwachtertoets uitgevoerd, waarbij gecontroleerd wordt of de werkgever er alles aan heeft gedaan om de zieke werknemer weer aan het werk te krijgen.
7. Met het besluit van 22 januari 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiseres niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan en haar daarom verplicht het loon van de werkneemster tot 25 januari 2022 door te betalen (de loonsanctie).
8. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
9. Met het besluit van 21 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
10. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
11. De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 op een hybride zitting behandeld. Namens eiseres waren [A] , [B] en de gemachtigde fysiek aanwezig. De gemachtigde van het Uwv heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. De werkneemster heeft zich voor de zitting afgemeld.
De medische gegevens van de werkneemster
12. Omdat de werkneemster geen toestemming heeft verleend om de stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres te verstrekken, heeft de rechtbank bepaald dat kennisneming van die stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van eiseres. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel, voor zover nodig, beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog openbaar worden.
Het geschil
13.1.
Het Uwv stelt zich op basis van de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen op het standpunt dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht om de werkneemster te re-integreren en dat zij voor dit verzuim geen deugdelijke grond heeft. De bedrijfsarts heeft volgens het Uwv de werkneemster in de periode van 1 juli tot 14 september 2020, de periode in geding, ten onrechte marginaal belastbaar geacht. Een medische onderbouwing hiervoor ontbreekt, wat maakt dat het niet objectiveerbaar is. De minimale belastbaarheid strookt bovendien niet met het feit dat zij in die periode fulltime mantelzorger voor haar moeder was en het huishouden deed. Door van een marginale belastbaarheid uit te gaan, zijn er volgens het Uwv re-integratiekansen gemist wat voor rekening en risico van eiseres komt.
13.2.
Eiseres is het daar niet mee eens. Ze is van mening dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om de werkneemster te re-integreren. Eiseres wijst op het feit dat zij tijdig een bedrijfsarts heeft ingeschakeld die de werkneemster regelmatig heeft gesproken. De bedrijfsarts heeft op basis van haar deskundigheid de werkneemster beperkt belastbaar geacht. Eiseres stelt dat zij in overeenstemming met dat oordeel heeft gehandeld. Dat de belastbaarheid van de werkneemster door de bedrijfsarts onjuist zou zijn vastgesteld, is volgens eiseres niet door het Uwv aannemelijk gemaakt. De verklaring van de werkneemster, dat zij in de periode in geding mantelzorger voor haar moeder was, is, ook gelet op haar medische toestand onvoldoende om het deskundig oordeel van de bedrijfsarts in twijfel te trekken. Dat zij de situatie zo heeft ervaren maakt volgens eiseres niet dat dit daadwerkelijk het geval is geweest. Het betreft bovendien een verklaring die zij veel later, voor het eerst op 5 januari 2021, heeft afgelegd. Dat er sprake zou zijn van een meer dan marginale belastbaarheid is volgens eiseres bovendien onverenigbaar met het oordeel van de verzekeringsarts dat de werkneemster in juni 2020, toen haar moeder als gevolg van een darmbloeding heel ziek was, mogelijk te veel uit het lood geslagen was om aan de re-integratie-activiteiten mee te werken.
Het beoordelingskader
14.1.
De uitgangspunten voor de beoordeling die het Uwv verricht van de re-integratie-inspanningen die van de (werknemer en) werkgever worden verwacht, zijn neergelegd in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (de Beleidsregels).
Uit de Beleidsregels volgt dat allereerst beoordeeld wordt of een bevredigend resultaat is bereikt. Is dat niet het geval, dan beoordeelt het Uwv of er in de eerste twee ziektejaren voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Uit artikel 65 van de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) volgt dat het bij de beoordeling van deze re-integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Komt het Uwv tot het oordeel dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn en heeft de werkgever daarvoor geen deugdelijke grond, dan legt het Uwv aan de werkgever een loonsanctie op. Gelet op het belastende karakter van een loonsanctiebesluit moet het Uwv aannemelijk maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. [1] Het Uwv moet dit besluit deugdelijk motiveren en zich daarbij houden aan het beoordelingskader van de Beleidsregels.
14.2.
Niet in geschil is dat de re-integratie-inspanningen van eiseres niet hebben geleid tot (gedeeltelijke) werkhervatting van de werkneemster en dat om die reden geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. In geschil is of eiseres in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat de bedrijfsarts de werkneemster ten onrechte in de periode van 1 juli tot en met 14 september 2020 marginaal belastbaar heeft geacht.
De beoordeling
-
De marginale belastbaarheid van de werkneemster
15.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de werkneemster ten onrechte marginaal belastbaar is geacht en dat er daardoor re-integratiekansen zijn gemist. Daartoe wordt het volgende overwogen. In de Werkwijzer poortwachter [2] , een handleiding van het UWV voor onder meer de aanpak en toetsing van de re-integratie, staat het volgende vermeld:
Onder 11.1. Werkwijze
Ad 2 Oordeelsvorming.
‘De toetsing van het re-integratieverslag (RIV) door de verzekeringsarts is enerzijds gericht op het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts in de eerste 2 ziektejaren van de werknemer (de sociaal medische voorgeschiedenis) en anderzijds op het Actueel oordeel van de bedrijfsarts. Het is evident dat de verzekeringsarts zich achteraf een oordeel vormt. Hierbij is het van belang dat de destijds aanwezige context in ogenschouw genomen wordt.’ (Pagina 28.)
Onder 11.2 Actueel oordeel.
‘Van de verzekeringsarts wordt verwacht dat hij een uitspraak doet over de vraag of de medische informatie en de belastbaarheid zoals door de bedrijfsarts beschreven, een logisch verband vertonen.’(Pagina 28.)
Onder 11.4 Hoe toetst de verzekeringsarts het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts tijdens de eerste 2 ziektejaren van de werknemer?
‘Het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts dient gericht te zijn geweest op re-integratie van de werknemer in loonvormende arbeid. Daarbij hoort ook het stimuleren van behandeling en andere activiteiten gericht op een optimaal herstel van het functioneren en het bevorderen van de arbeidsmogelijkheden van de werknemer. Hierbij wordt onder andere aansluiting gezocht bij wat in de bedrijfs- en verzekeringsgeneeskundige protocollen beschreven staat.
Een toets is geen claimbeoordeling en de bedrijfsarts heeft een zekere professionele marge. Het gaat erom of de bedrijfsarts op basis van op dat moment bekende feiten en omstandigheden redelijk heeft geoordeeld en gehandeld.’(Pagina 30.)
15.2.
Uit de (medische) stukken blijkt dat de werkneemster in maart 2020 door de bedrijfsarts marginaal belastbaar is geacht. Uit de verslagen van de bedrijfsarts van 14 april en 27 mei 2020 blijkt dat er in de tussentijd geen goed herstel is opgetreden en dat de werkneemster vanwege het coronavirus niet optimaal kon worden behandeld. Vanwege verergering van de klachten is, op aangeven van de psycholoog, de begeleiding door het re-integratiebureau tijdelijk stopgezet. De druk die daarvan uit zou gaan, zou volgens de psycholoog het ziektebeeld van de werkneemster kunnen verergeren. In het verslag van 10 juni 2020 meldt de bedrijfsarts dat de werkneemster nog onvoldoende hersteld is maar dat er wel sprake is van ‘enige’ belastbaarheid. Zij geeft aan dat zij vanwege de complexiteit van het dossier, medische informatie bij de behandelaar zal opvragen en ook met haar overleg zal voeren over de belastbaarheid van de werkneemster. De bedrijfsarts adviseert om het re-integratietraject doorgang te laten vinden, maar om ‘minder zwaar’ in te zetten. Uit het verslag van 2 juli 2020 blijkt dat de bedrijfsarts de medische informatie die bij de behandelaar is opgevraagd nog niet heeft ontvangen. Omdat de werkneemster in de tussentijd een medische terugval, die door niet werkgerelateerde belastende omstandigheden is veroorzaakt, heeft gehad zijn er volgens de bedrijfsarts tijdelijk geen reële re-integratiemogelijkheden. In het verslag van 30 juli 2020 maakt de bedrijfsarts melding van het feit dat de medische situatie van de werkneemster ongewijzigd is. Zij acht de werkneemster nu wel in staat om met het re-integratietraject door te gaan, maar adviseert dit nog ‘zacht’ in te zetten.
In september 2020 ontvangt de bedrijfsarts de medische informatie van de behandelaar van de werkneemster. In het verslag van 14 september 2020 stelt zij dat de werkneemster op basis van die informatie voor de volledige uren belastbaar kan worden geacht.
15.3.
Het Uwv heeft gelet op het bovenstaande naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waarom de bedrijfsarts niet redelijk heeft geoordeeld en gehandeld. Niet blijkt dat de verzekeringsartsen bij de beoordeling achteraf rekening hebben gehouden met het perspectief en de observaties van de bedrijfsarts, de complexiteit van het dossier en het gegeven dat de bedrijfsarts de re-integratie-inspanningen ondanks de marginale belastbaarheid van de werkneemster, telkens waar mogelijk geleidelijk heeft opgebouwd. Uit de rapporten kan namelijk niet worden opgemaakt of en op welke wijze zij het feit dat de werkneemster bij voortduring onder behandeling was, haar klachten in de periode in geding zijn verergerd en dat zij in die periode ook een medische terugval heeft gehad, in de beoordeling hebben betrokken. Er is bovendien door de verzekeringsartsen geen nadere informatie bij de behandelaar van de werkneemster opgevraagd en in de afweging betrokken. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de werkneemster, dat zij mantelzorger was en zelf het huishouden deed, van onvoldoende gewicht is om aan het oordeel van de bedrijfsarts, die medisch geschoold is, te twijfelen. Ook omdat voor die verklaring geen steun te vinden is in de gedingstukken. Dit betekent dat het Uwv geen toereikende en overtuigende uitleg heeft gegeven voor de opvatting dat de bedrijfsarts de werkneemster in de periode in geding ten onrechte marginaal belastbaar heeft geacht en dat om die reden re-integratiekansen zijn gemist.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

16. Uit overweging 15.3. volgt dat het bestreden besluit een gebrekkige motivering bevat. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres daarom gegrond en vernietigt dat besluit, omdat het in strijd is met 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het Uwv de re-integratie-inspanningen van eiseres opnieuw moet beoordelen in een nieuwe beslissing op bezwaar. Het Uwv moet daarbij rekening houden met deze uitspraak en mag de beoordeling van de belastbaarheid van de werkneemster dus niet uitsluitend op de verklaring van de werkneemster baseren.
17. De overige door eiseres aangevoerde gronden behoeven gelet daarop geen bespreking.
18. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden.
19. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 oktober 2021;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, voorzitter, mr. K. Meulder en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De beslissing is op 3 april 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 13 april 2021,
2.Werkwijzer Poortwachter, versie 1 mei 2020.