4.3Het oordeel van de rechtbank
feit 1, subsidiair
Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 3 december 2022
Aangever [slachtoffer 1] heeft bij de politie aangifte gedaan en onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 2 december 2022 was ik op het schoolplein van ‘ [school] ’ in Amersfoort . Ik was samen met twee vrienden, [getuige 1] (de rechtbank begrijpt [getuige 1] ) en [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 3] ). Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) is degene die is begonnen. Hij heeft ons aangevallen en geduwd en geslagen. Hij pakte een mes. Hij wilde ons met een mes steken. Ik stond op en wilde rennen naar het gebouw. Ik had nog geen 2 stappen gezet toen hij mij aanviel. Ik had een soort van klap gekregen op mijn arm. De klap was op dezelfde plek als waar ik later zag dat er een messteek was.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 2 december 2022
Verdachte heeft bij de politie over wat er op 2 december 2022 op het schoolplein in Amersfoort is gebeurd onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik liep naar de groep jongens.Ik heb het mes getrokken en ik heb één persoon in zijn arm geraakt. Het was in de buurt van de bovenarm.
Een geschrift inhoudende een letselrapportage forensische geneeskunde GGD Utrecht d.d. 3 december 2022
J.L. Verweij, forensisch arts GGD regio Utrecht heeft het volgende over het letsel van [slachtoffer 1] , opgelopen tijdens het incident op 2 december 2022 gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 2 december 2022 behandeld op de SEH Meander ziekenhuis. Dwarse huidonderbreking op de buitenzijde van de linkerbovenarm van circa 5 cm ter hoogte van de overgang deltavormige spier naar biceps.
Samenvatting letsel:
- een steek- of snijwond aan de buitenzijde van de linkerbovenarm.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 3 december 2022
Getuige [getuige 1] is door de politie gehoord en heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik was op 2 december 2022 op de [school] (de rechtbank begrijpt ‘ [school] ’) in Amersfoort . Ik liep met vrienden naar buiten, het schoolplein op. Nadat de Afghaanse jongen (de rechtbank begrijpt verdachte) een mes trok, konden wij weglopen. Ik zag dat [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt aangever [slachtoffer 1] ) achter bleef. Ik zag dat de Afghaanse jongeman dichtbij [slachtoffer 1] in zijn linkerarm stak met dat mes.
feit 3
Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] d.d. 3 december 2022
Aangever [slachtoffer 3] heeft bij de politie aangifte gedaan en onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 2 december 2022 was ik buiten bij de [school] , te Amersfoort . Toen wij buiten stonden kwam die Afghaanse jongeman (de rechtbank begrijpt: verdachte) ook naar buiten. Ik kreeg vervolgens een vuistslag in mijn gezicht van de Afghaanse jongeman. Dit deed pijn.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 3 december 2022
Getuige [getuige 1] is door de politie gehoord en heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 3] ) op het schoolplein van de [school] (de rechtbank begrijpt ‘ [school] ’) direct tegen zijn gezicht werd geslagen door die Afghaanse jongeman (de rechtbank begrijpt: verdachte).
Vrijspraak
feit 1, primair
De rechtbank kan op grond van het dossier enkel vaststellen dat aangever door verdachte is gestoken in zijn linkerbovenarm. Uit de aard van de verwondingen blijkt niet hoe dat is gebeurd. Zo heeft de rechtbank bijvoorbeeld geen informatie over de kracht waarmee is gestoken en is er onvoldoende verklaard over in welke richting van het lichaam is gestoken. Daarnaast zijn de verklaringen in het dossier over het gedeelte vanaf het dreigen met het mes tot het steken in de arm van aangever te verschillend om vast te kunnen stellen dat de kans op de dood van aangever aanmerkelijk is geweest en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank spreekt verdachte gelet op voorgaande vrij van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
feit 2
De rechtbank kan op basis van het dossier onvoldoende vaststellen of verdachte aangever [slachtoffer 2] op 2 december 2022 op het schoolplein van ‘ [school] ’ in Amersfoort heeft gestoken. Verdachte ontkent dit. Aangever verklaart dat verdachte hem bij de vlaggenmast sloeg op zijn linkerschouder en dat hij later op zijn schouder een steekwond zag. Objectief bewijs ontbreekt waaruit blijkt dat de wond daadwerkelijk een steekwond betreft. Daarbij komt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren dat zij zagen dat de wond oppervlakkig was. Naast de verklaring van aangever verklaart getuige [getuige 2] dat tijdens het wegrennen verdachte aangever heeft geslagen met het mes op het schouderblad van slachtoffer 2 (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ). De rechtbank acht de verklaring van deze getuige echter niet betrouwbaar en daarmee niet bruikbaar voor het bewijs. Uit een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] blijkt immers dat een docent tijdens het verhoor van getuige [getuige 2] inbrak en zich afvroeg of hij niet in de les zat ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Alles afwegende oordeelt de rechtbank dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te komen tot een veroordeling voor feit 2.
De rechtbank spreekt verdachte gelet op voorgaande vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde.
feit 1, subsidiair
Verdachte heeft tijdens een conflict met een groep jongens een mes ter hand genomen, is achter de groep jongens, waaronder aangever [slachtoffer 1] , gerend en hij heeft aangever hiermee gestoken in zijn linkerbovenarm. Naar algemene ervaringsregels roept het (rennend) steken in een arm, een lichaamsdeel nabij het bovenlichaam, de aanmerkelijke kans in het leven dat bij aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. De bovenarm en het bovenlichaam bevatten immers grote bloedvaten en kwetsbare organen. Omdat het algemene ervaringsregels betreffen, heeft een ieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Verdachte heeft desondanks aangever onder deze omstandigheden met een mes gestoken. De rechtbank is daarom van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van de vastgestelde handelingen blijkt dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Omdat het zwaar lichamelijke letsel niet is ingetreden, is sprake geweest van een poging.
De rechtbank acht feit 1, subsidiair, de poging tot zware mishandeling, daarom wettig en overtuigend bewezen.