ECLI:NL:RBMNE:2023:1425

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
16.315805.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in strafzaak met betrekking tot poging zware mishandeling en mishandeling op schoolplein

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in Afghanistan, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en de poging tot zware mishandeling, maar veroordeelde hem wel voor de poging tot zware mishandeling (subsidiair) en mishandeling. De feiten vonden plaats op 2 december 2022 op een schoolplein in Amersfoort, waar de verdachte in een conflict met een groep jongens een mes trok en een van hen, [slachtoffer 1], in de bovenarm stak. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om de dood van [slachtoffer 1] te veroorzaken, en dat de verdachte niet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan [slachtoffer 2]. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer 1].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.315805.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2023
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [2003] te [geboorteplaats] (Afghanistan),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
thans verblijvende te: [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. F. Leeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Hesen, advocaat te Utrecht, alsmede de advocaat van de benadeelde partij, mr. S. van der Marel, advocaat te Putten, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 2 december 2022 in Amersfoort heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem met een mes in de bovenarm/het lichaam/in de richting van het bovenlichaam te steken (
primair) danwel heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
subsidiair) danwel [slachtoffer 1] heeft mishandeld (
meer subsidiair).
feit 2
op 2 december 2022 in Amersfoort heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in de linkerschouder te steken (
primair), danwel [slachtoffer 2] heeft mishandeld (
subsidiair).
feit 3
op 2 december 2022 in Amersfoort [slachtoffer 3] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, primair, feit 2, primair en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1, primair ten laste gelegde en heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er onvoldoende aanwijzingen in het dossier zitten om aan te nemen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever. Voor wat betreft feit 1, subsidiair en meer subsidiair, feit 2 primair en subsidiair en feit 3 komt verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toe. De rechtbank zal dit verweer verderop onder 6. met het kopje ‘strafbaarheid van de feiten en de verdachte’ bespreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
feit 1, subsidiair
Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 3 december 2022
Aangever [slachtoffer 1] heeft bij de politie aangifte gedaan en onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 2 december 2022 was ik op het schoolplein van ‘ [school] ’ in Amersfoort . Ik was samen met twee vrienden, [getuige 1] (de rechtbank begrijpt [getuige 1] ) en [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 3] ). Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) is degene die is begonnen. Hij heeft ons aangevallen en geduwd en geslagen. Hij pakte een mes. Hij wilde ons met een mes steken. Ik stond op en wilde rennen naar het gebouw. Ik had nog geen 2 stappen gezet toen hij mij aanviel. Ik had een soort van klap gekregen op mijn arm. De klap was op dezelfde plek als waar ik later zag dat er een messteek was. [2]
Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 2 december 2022
Verdachte heeft bij de politie over wat er op 2 december 2022 op het schoolplein in Amersfoort is gebeurd onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik liep naar de groep jongens. [3] Ik heb het mes getrokken en ik heb één persoon in zijn arm geraakt. Het was in de buurt van de bovenarm. [4]
Een geschrift inhoudende een letselrapportage forensische geneeskunde GGD Utrecht d.d. 3 december 2022
J.L. Verweij, forensisch arts GGD regio Utrecht heeft het volgende over het letsel van [slachtoffer 1] , opgelopen tijdens het incident op 2 december 2022 gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 2 december 2022 behandeld op de SEH Meander ziekenhuis. Dwarse huidonderbreking op de buitenzijde van de linkerbovenarm van circa 5 cm ter hoogte van de overgang deltavormige spier naar biceps.
Samenvatting letsel:
- een steek- of snijwond aan de buitenzijde van de linkerbovenarm. [5]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 3 december 2022
Getuige [getuige 1] is door de politie gehoord en heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik was op 2 december 2022 op de [school] (de rechtbank begrijpt ‘ [school] ’) in Amersfoort . Ik liep met vrienden naar buiten, het schoolplein op. Nadat de Afghaanse jongen (de rechtbank begrijpt verdachte) een mes trok, konden wij weglopen. Ik zag dat [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt aangever [slachtoffer 1] ) achter bleef. Ik zag dat de Afghaanse jongeman dichtbij [slachtoffer 1] in zijn linkerarm stak met dat mes. [6]
feit 3
Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] d.d. 3 december 2022
Aangever [slachtoffer 3] heeft bij de politie aangifte gedaan en onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 2 december 2022 was ik buiten bij de [school] , te Amersfoort . Toen wij buiten stonden kwam die Afghaanse jongeman (de rechtbank begrijpt: verdachte) ook naar buiten. Ik kreeg vervolgens een vuistslag in mijn gezicht van de Afghaanse jongeman. Dit deed pijn. [7]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 3 december 2022
Getuige [getuige 1] is door de politie gehoord en heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 3] ) op het schoolplein van de [school] (de rechtbank begrijpt ‘ [school] ’) direct tegen zijn gezicht werd geslagen door die Afghaanse jongeman (de rechtbank begrijpt: verdachte). [8]
Vrijspraak
feit 1, primair
De rechtbank kan op grond van het dossier enkel vaststellen dat aangever door verdachte is gestoken in zijn linkerbovenarm. Uit de aard van de verwondingen blijkt niet hoe dat is gebeurd. Zo heeft de rechtbank bijvoorbeeld geen informatie over de kracht waarmee is gestoken en is er onvoldoende verklaard over in welke richting van het lichaam is gestoken. Daarnaast zijn de verklaringen in het dossier over het gedeelte vanaf het dreigen met het mes tot het steken in de arm van aangever te verschillend om vast te kunnen stellen dat de kans op de dood van aangever aanmerkelijk is geweest en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank spreekt verdachte gelet op voorgaande vrij van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
feit 2
De rechtbank kan op basis van het dossier onvoldoende vaststellen of verdachte aangever [slachtoffer 2] op 2 december 2022 op het schoolplein van ‘ [school] ’ in Amersfoort heeft gestoken. Verdachte ontkent dit. Aangever verklaart dat verdachte hem bij de vlaggenmast sloeg op zijn linkerschouder en dat hij later op zijn schouder een steekwond zag. Objectief bewijs ontbreekt waaruit blijkt dat de wond daadwerkelijk een steekwond betreft. Daarbij komt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren dat zij zagen dat de wond oppervlakkig was. Naast de verklaring van aangever verklaart getuige [getuige 2] dat tijdens het wegrennen verdachte aangever heeft geslagen met het mes op het schouderblad van slachtoffer 2 (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ). De rechtbank acht de verklaring van deze getuige echter niet betrouwbaar en daarmee niet bruikbaar voor het bewijs. Uit een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] blijkt immers dat een docent tijdens het verhoor van getuige [getuige 2] inbrak en zich afvroeg of hij niet in de les zat ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Alles afwegende oordeelt de rechtbank dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te komen tot een veroordeling voor feit 2.
De rechtbank spreekt verdachte gelet op voorgaande vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Bewijsoverwegingen
feit 1, subsidiair
Verdachte heeft tijdens een conflict met een groep jongens een mes ter hand genomen, is achter de groep jongens, waaronder aangever [slachtoffer 1] , gerend en hij heeft aangever hiermee gestoken in zijn linkerbovenarm. Naar algemene ervaringsregels roept het (rennend) steken in een arm, een lichaamsdeel nabij het bovenlichaam, de aanmerkelijke kans in het leven dat bij aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. De bovenarm en het bovenlichaam bevatten immers grote bloedvaten en kwetsbare organen. Omdat het algemene ervaringsregels betreffen, heeft een ieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Verdachte heeft desondanks aangever onder deze omstandigheden met een mes gestoken. De rechtbank is daarom van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van de vastgestelde handelingen blijkt dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Omdat het zwaar lichamelijke letsel niet is ingetreden, is sprake geweest van een poging.
De rechtbank acht feit 1, subsidiair, de poging tot zware mishandeling, daarom wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1, subsidiair
op 2 december 2022 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de (boven)arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3op 2 december 2022 te Amersfoort [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] (met gebalde vuist) in het gezicht, te stompen/slaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN EN VAN VERDACHTE

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer of noodweerexces.
Uit het dossier blijkt dat verdachte degene is die naar de groep jongens gaat en dat hij de eerste klap geeft. Daarna wordt hij door meerdere jongens aangevallen. Naar het oordeel van de officier van justitie was dat het moment dat verdachte zijn lijf mocht verdedigen en dit heeft hij gedaan door zijn mes te pakken. Door het mes te pakken heeft verdachte de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding weten af te weren en daarmee was het gevaar geweken. Naar het oordeel van de officier van justitie was na het afdreigen met het mes geen sprake meer van een noodweersituatie noch noodweerexces.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ter zake van de hem verweten gedragingen primair een beroep op noodweer toekomt. Verdachte werd eerst geslagen en geschopt door de aangevers en de andere leden van de groep en gebleken is dat zij daarin veel te ver gingen. Verdachte is hierdoor immers behoorlijk toegetakeld. Het trekken van een mes was noodzakelijk en proportioneel. Verdachte kon niet anders.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Verdachte stond er alleen voor en werd geslagen en geschopt door minimaal vier jongens. Dit veroorzaakte bij hem angst en paniek, dus een hevige gemoedsbeweging. Daarbij is het ook van belang om hierbij de achtergrond van verdachte mee te wegen. Verdachte komt uit Afghanistan en heeft onder het bewind van de Taliban en de nasleep van de oorlog veel geweld en agressie gezien. Blijkens het persoonlijkheidsonderzoek (PO) heeft verdachte hier een posttraumatische stressstoornis (PTSS) aan overgehouden. De aanvaring met de groep jongens was een enorme
triggervoor verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer alleen slagen indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af met betrekking tot het handelen van verdachte.
Verdachte is samen met [A] in de school ‘ [school] ’ (een [school] te Amersfoort ). Een groep jongens, bestaande uit in ieder geval [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [getuige 1] en [B] , kijken vanaf het schoolplein naar verdachte en [A] en dagen verdachte uit. Verdachte loopt naar het groepje jongens om verhaal te halen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de groep jongens hem vervolgens begon te slaan en te schoppen. Deze verklaring vindt echter geen steun in het dossier. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte vervolgens als eerste is begonnen met slaan. Aangever [slachtoffer 3] verklaart dat verdachte de eerste klap gaf aan hem en deze verklaring wordt ondersteund door getuigen [getuige 1] en [B] .
Na de eerste klap van verdachte wordt verdachte geslagen en geschopt door de groep jongens. Verdachte pakt een mes, dreigt met het mes en de groep jongens rent weg. Verdachte rent achter de jongens aan met het mes. Aangever [slachtoffer 1] valt op de grond tijdens het rennen en wordt door verdachte gestoken in zijn linkerbovenarm.
Over het slaan van [slachtoffer 3] - feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank was er ten tijde van het slaan door verdachte van [slachtoffer 3] geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf van verdachte, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Immers, uit de voornoemde feiten en omstandigheden is gebleken dat verdachte zelf naar de groep is gelopen en de eerste klap heeft gegeven aan aangever [slachtoffer 3] . Voorafgaand aan die eerste klap heeft de groep jongens alleen (dreigend) gekeken. Gelet op voorgaande was geen sprake van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer ten aanzien van feit 3 niet slaagt.
Over het hanteren van een mes - feit 1, subsidiair
Uit de voornoemde feiten en omstandigheden is gebleken dat verdachte, nadat hij geschopt en geslagen werd, een mes heeft getrokken en hiermee de jongens heeft afgedreigd. Voor zover op het moment van het trekken van het mes een noodweersituatie aanwezig was, –was na het trekken van het mes geen sprake meer van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf. De jongens namen immers de benen. Er was dus geen sprake (meer) van een noodweersituatie.
Het beroep op noodweer ten aanzien van feit 1, subsidiair slaagt hierom niet.
Noodweerexces
Ingevolge artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Bij intensief noodweerexces gaat het om een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging indien de verdachte de verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als gevolg van een door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging te ver is gegaan. Nu, zoals hierboven onder noodweer is overwogen, geen sprake (meer) was van een noodweersituatie op het moment dat verdachte de eerste klap gaf (feit 3) en het gevaar was geweken door het afdreigen met het mes (feit 1, subsidiair), kan een beroep op intensief noodweerexces dus niet slagen.
Van extensief noodweerexces is sprake indien er op het tijdstip van de verweten gedraging weliswaar geen noodzaak tot verdediging meer bestond, maar de gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgegane wederrechtelijke aanranding. Uit het wettelijk vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt op grond van vaste rechtspraak dat het aannemelijk moet zijn dat de veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. De rechtbank begrijpt dat de advocaat van verdachte aanvoert dat hiervan sprake is.
De rechtbank overweegt als volgt. Naar uiterlijke verschijningsvorm zien de handelingen van verdachte na het trekken van het mes eruit als een aanvallende actie. Verdachte heeft zelf niks verklaard over waarom hij achter de jongens aanrende en (opnieuw) de aanval koos. Verdachte heeft eveneens geen inzicht gegeven in zijn emoties op dat moment. Door het ontbreken van een eigen verklaring van verdachte over zijn emoties en beweegredenen, kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte in een hevige gemoedsbeweging verkeerde die was veroorzaakt door de daaraan voorafgegane wederrechtelijke aanranding waardoor hij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Door de advocaat van de verdachte is in dit kader gewezen op de (relatief recente) beangstigende (vlucht)ervaringen van verdachte met de Taliban in Afghanistan en zijn PTTS als een gevolg daarvan, maar daarbij heeft de advocaat onvoldoende onderbouwd waarom dat concreet heeft geleid tot een zo hevige gemoedsbeweging bij verdachte dat de bewezenverklaarde gedragingen daarvan het onmiddellijke gevolg waren.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op voorgaande niet aannemelijk geworden dat verdachte zijn handelen een onmiddellijk gevolg is geweest van een door de wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Het beroep op noodweerexces slaagt gelet op het voorgaande niet.
Strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1, subsidiair
poging tot zware mishandeling
feit 3
mishandeling
Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.OPLEGGING VAN STRAF

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het jeugdstrafrecht toe te passen en verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de (bijzondere) voorwaarden zoals geadviseerd door de Reclassering;
- een taakstraf van 60 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen jeugddetentie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte uit Afghanistan is gevlucht en dat hij veel geweld en agressie heeft gezien. Blijkens het persoonlijkheidsonderzoek heeft verdachte hier PTSS aan overgehouden en is hij verminderd toerekeningsvatbaar. De verdediging heeft verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht. Er zitten aanwijzingen in het dossier dat verdachte niet 19 jaar oud is, maar waarschijnlijk 16 jaar oud. Verdachte kan zich vinden in het eventueel opleggen van bijzondere voorwaarden. Het verzoek is om de detentiestraf zo kort mogelijk te houden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling en een mishandeling. Hij heeft op het schoolplein aangever [slachtoffer 1] in zijn bovenarm gestoken en heeft [slachtoffer 3] geslagen. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Doordat verdachte in de bovenarm van aangever [slachtoffer 1] heeft gestoken, heeft hij (blijvend) letsel opgelopen. De bewezenverklaarde feiten vonden plaats op een school waar voornamelijk leerlingen op zitten die gevlucht zijn uit een land waar het niet veilig was.
Door het handelen van verdachte is deze school, een plek waar leerlingen zich veilig moeten voelen, dat op dat moment niet geweest. De rechtbank rekent dat verdachte aan, evenals het feit dat zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt bij de aangevers.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 9 februari 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Verdachte is dan ook een zogenoemde
first offender.
Over verdachte is op 13 maart 2023 een persoonlijkheidsrapportage (Pro Justitia Rapportage) opgesteld door M.L. Reijmerink (GZ-psycholoog). In dit rapport is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van PTSS en zwakbegaafdheid. Hier was ook sprake van ten tijde van het tenlastegelegde en dit beïnvloedde zijn keuzes en gedragingen. Om het recidiverisico te verminderen, is het van belang dat verdachte behandeling krijgt voor de PTSS. Daarbij is het aangewezen om begeleiding op te starten om hem naar onderwijs toe te leiden en te ondersteunen bij het volgen van een opleiding, passend bij zijn jeugdige voorkomen. Door de GZ-psycholoog wordt de voorkeur gegeven aan toepassing van het jeugdstrafrecht boven het volwassenstrafrecht.
In het reclasseringsadvies van 15 maart 2023, opgesteld door M. van der Spek (reclasseringswerker) onthoudt de reclassering zich over advies over het jeugdstrafrecht.
Omdat de reclassering geen referenten in de omgeving van betrokkene (zoals ouders en AZC) heeft kunnen spreken blijft het beeld van betrokkene uit eigen onderzoek te vlak om een uitspraak te kunnen doen omtrent de toepassing van het ASR. De reclassering wijst erop dat in de persoonlijkheidsrapportage wel jeugdstrafrecht wordt geadviseerd, Bij een veroordeling wordt een deels voorwaardelijke straf geadviseerd met de bijzondere voorwaarden: (I) begeleiding door de jeugdreclassering, (II) ambulante behandeling en (III) meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
In de persoonlijkheidsrapportage wordt toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd. De rechtbank neemt dit advies over en past in deze zaak
het jeugdstrafrechttoe.
Straf
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft voor het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Omdat de rechtbank het advies van de deskundigen overneemt, weegt de rechtbank verder mee dat verdachte lijdende is aan PTSS, zwakbegaafd is en daarmee verminderd toerekeningsvatbaar. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat de feiten gepleegd zijn op een school, waar veel leerlingen op dat moment les kregen en een en ander hebben gezien van de bewezenverklaarde feiten. Ook is één van de bewezenverklaarde feiten gepleegd met een mes. Het is algemeen bekend dat het toenemende bezit en gebruik van steekwapens onder jongeren zorgwekkend is. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien dat hij er niet voor terugdeinst te dreigen met een mes en deze ook te gebruiken. De rechtbank acht het van belang dat de straf voor een deel voorwaardelijk wordt opgelegd als stok achter de deur en zodat verdachte met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zich zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen.
Alles overwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 5 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. Van jeugddetentie worden de dagen die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht afgetrokken. De rechtbank beoogt zo een straf op te leggen waardoor verdachte op de dag van de uitspraak vrijkomt. Het onvoorwaardelijke deel van de straf is dan namelijk gelijk aan het voorarrest.

8.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.859,12. Dit bedrag bestaat uit € 609,12 materiële schade en € 1250,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1, subsidiair ten laste gelegde feit.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht voor wat betreft de materiële schade de kosten voor het horloge te matigen en toe te wijzen tot € 50,00 en de kosten van de telefoon te matigen en toe te wijzen tot € 100,00 euro. De officier van justitie heeft verzocht de overige kosten (materieel en immaterieel) volledig toe te wijzen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de gevorderde schade aan te telefoon af te wijzen. Voor het overige heeft de raadsman primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren danwel af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het immateriële schadebedrag te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden.
Voor wat betreft de materiële schadepost heeft de raadsman enkel de schade aan de telefoon betwist. De overige schadeposten worden dan ook volledig toegewezen, met uitzondering van het horloge die schattenderwijs wordt toegewezen voor € 50,00 conform het standpunt van de officier van justitie. De gevorderde kosten voor de telefoon worden afgewezen, omdat – gezien de betwisting door de raadsman van verdachte – niet is komen vast te staan dat de schade aan deze telefoon het gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Voor wat betreft de materiële schade wordt dus een totaalbedrag van € 374,72 toegewezen.
Voor wat betreft de immateriële schade stelt de rechtbank de schade vast op € 750,00. Bij het vaststellen van dit bedrag heeft de rechtbank gekeken naar bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen.
De rechtbank heeft de vastgestelde bedragen niet gematigd op grond van eigen schuld. Naar het oordeel van de rechtbank is de geleden schade niet mede een gevolg geweest van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend. Dat de benadeelde partij (dreigend) heeft gekeken naar verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten, is namelijk onvoldoende om aan te nemen dat de benadeelde partij – die vervolgens wegrende voor verdachte en zijn mes – eigen schuld heeft aan zijn schade.
In totaal wordt de vordering tot € 1.124,72 toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 december 2022 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer of anders gevorderde afwijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.124,72, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 december 2022 tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling dient geen gijzeling te worden toegepast.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1, primair en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, subsidiair en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1, subsidiair en feit 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van vijf (5) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht.
Het onvoorwaardelijke gedeelte van de jeugddetentie is gelijk aan het voorarrest, hetgeen betekent dat verdachte vrijkomt op de dag van de uitspraak;
- bepaalt dat
van de jeugddetentie een gedeelte van één (1) maand niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
Algemene voorwaarden
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • meewerkt aan toezicht door de jeugdreclassering (Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE) (3561 GG)), in het kader van ITB CRIEM, en zich meldt op afspraken met de reclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door een, al dan niet, forensische zorgaanbieder, gericht op de behandeling van PTSS, zoals het Sinaï Instituut, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • meewerkt aan het hebben van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk of opleiding, indien haalbaar geacht door de jeugdreclassering.
- geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling, te weten SAVE Midden-Nederland te Utrecht (3561 GG), opdracht als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke jeugddetentie;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.124,72;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.124,72 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling dient geen gijzeling te worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.M.H. van Ek en mr. J.R. Hurenkamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Matser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 maart 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 2 december 2022 te Amersfoort, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen, althans éénmaal met een mes, althans een puntig voorwerp, in de (boven)arm en/of in de richting van het bovenlichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 december 2022 te Amersfoort, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen eerdere malen, althans éénmaal met een mes, althans een puntig voorwerp, in de (boven)arm en/of in de richting van het bovenlichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 december 2022 te Amersfoort, althans in Nederland [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans éénmaal met een mes, althans een puntig voorwerp, in de (boven)arm en/of in de richting van het bovenlichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken;
2
hij op of omstreeks 2 december 2022 te Amersfoort, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, althans éénmaal met een mes, althans een puntig voorwerp, in de (linker)schouder, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 december 2022 te Amersfoort, althans in Nederland [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die Hebbbo meerdere malen, althans éénmaal met een mes, althans een puntig voorwerp, in de (linker)schouder, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken;
3
hij op of omstreeks 2 december 2022 te Amersfoort [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meerdere malen, althans eenmaal (met gebalde vuist) in het gezicht, althans op het lichaam te stompen/slaan.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit - tenzij anders aangegeven - pagina’s
2.Pagina 39-48.
3.Pagina 30.
4.Pagina 32.
5.Pagina 176-177.
6.Pagina 90.
7.Pagina 50.
8.Pagina 90.