Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
de vordering
4.De beoordeling
spoedeisendheid
747,00
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn voormalige werkgever, een besloten vennootschap aangeduid als [gedaagde]. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en later voor onbepaalde tijd, waarin een non-concurrentiebeding was opgenomen. Na de overname van zijn werkgever door [gedaagde] en zijn voornemen om bij een concurrent, [bedrijf 2], in dienst te treden, weigerde [gedaagde] toestemming te geven op basis van het non-concurrentiebeding. De werknemer vorderde in kort geding schorsing van dit beding, stellende dat zijn functie ingrijpend was gewijzigd en dat het beding hem onbillijk benadeelde.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2023 werd de zaak besproken. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer voldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering, omdat hij een concreet aanbod had van [bedrijf 2]. De rechter overwoog dat het non-concurrentiebeding niet bedoeld is om werknemers te binden, maar om het bedrijfsdebiet van de werkgever te beschermen. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde] onvoldoende had onderbouwd dat de werknemer bij [bedrijf 2] essentiële kennis zou meebrengen die schadelijk zou zijn voor haar belangen. Daarom werd de vordering van de werknemer toegewezen en het non-concurrentiebeding geschorst, zodat hij bij [bedrijf 2] als solution architect kon gaan werken. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.