ECLI:NL:RBMNE:2023:140

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
10229605 UV EXPL 22-287
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een non-concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn voormalige werkgever, een besloten vennootschap aangeduid als [gedaagde]. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en later voor onbepaalde tijd, waarin een non-concurrentiebeding was opgenomen. Na de overname van zijn werkgever door [gedaagde] en zijn voornemen om bij een concurrent, [bedrijf 2], in dienst te treden, weigerde [gedaagde] toestemming te geven op basis van het non-concurrentiebeding. De werknemer vorderde in kort geding schorsing van dit beding, stellende dat zijn functie ingrijpend was gewijzigd en dat het beding hem onbillijk benadeelde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2023 werd de zaak besproken. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer voldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering, omdat hij een concreet aanbod had van [bedrijf 2]. De rechter overwoog dat het non-concurrentiebeding niet bedoeld is om werknemers te binden, maar om het bedrijfsdebiet van de werkgever te beschermen. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde] onvoldoende had onderbouwd dat de werknemer bij [bedrijf 2] essentiële kennis zou meebrengen die schadelijk zou zijn voor haar belangen. Daarom werd de vordering van de werknemer toegewezen en het non-concurrentiebeding geschorst, zodat hij bij [bedrijf 2] als solution architect kon gaan werken. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10229605 UV EXPL 22-287 MS/1270
Kort geding vonnis van 25 januari 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.A. Fokker,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.G.M. Lieshout.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft een dagvaarding met producties ingediend en heeft daarna nog nadere producties in het geding gebracht. [gedaagde] heeft ook een productie ingediend.
1.2.
Op 11 januari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, die gedeeltelijk digitaal via Teams is gehouden. [eiser] is verschenen met zijn gemachtigde mr. C.A. Fokker. Namens [gedaagde] zijn verschenen de heer [A] , eigenaar en bestuurder van [gedaagde] , mevrouw [B] , managementondersteuner bij [gedaagde] , en mr. A.G.M. Lieshout, gemachtigde van [gedaagde] . Partijen hebben hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht en hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat op 25 januari 2023 uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 februari 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) in de functie van technisch projectleider.
2.2.
Op 6 augustus 2020 is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. In artikel 11.1 van de arbeidsovereenkomst is een concurrentie- en relatiebeding (hierna gezamenlijk: het non-concurrentiebeding) opgenomen, dat als volgt luidt:
“Het is de werknemer verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever gedurende 12 maanden na het einde van het dienstverband:
a. in dienst te treden bij een onderneming die soortgelijke activiteiten ontplooit, dan wel op andere wijze direct of indirect concurrerende activiteiten te ontplooien;
b. al dan niet in loondienst, direct of indirect, voor opdrachtgever (en haar opdrachtgevers, direct of indirect), klanten en/of relaties van de werkgever of aan haar gelieerde ondernemingen, waarmee de werknemer gedurende het dienstverband, op wat voor manier dan ook, mee in contact is gekomen, werkzaamheden te gaan verrichten.”
2.3.
[bedrijf 1] is in 2021 overgenomen door [gedaagde] B.V. Deze onderneming is daarna [gedaagde] gaan heten.
2.4.
[eiser] heeft in oktober 2022 aan [gedaagde] meegedeeld dat hij voornemens is te vertrekken en heeft in november 2022 aangegeven dat hij een aanbieding heeft gehad van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) en daar in dienst wil treden. [gedaagde] heeft met een beroep op het non-concurrentiebeding geweigerd hiervoor toestemming te verlenen.

3.Het geschil

de vordering

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te gebieden om te gedogen dat [eiser] elders werkzaam is, althans dat [eiser] werkzaam is bij [bedrijf 2] , althans om het in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding te schorsen totdat in een bodemprocedure zal zijn beslist over de rechtsgeldigheid en reikwijdte van die bedingen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
de onderbouwing van de vordering
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen primair ten grondslag dat het non-concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken, omdat zijn functie ingrijpend is gewijzigd en omdat de overname van [bedrijf 1] door [gedaagde] tot een uitbreiding van het productenpalet heeft geleid. Hij stelt dat het non-concurrentiebeding gelet hierop opnieuw had moeten worden overeengekomen en dat hij, nu dit niet is gebeurd, niet meer aan het beding is gebonden.
3.3.
[eiser] stelt subsidiair dat [gedaagde] hem niet meer aan het non-concurrentiebeding kan houden omdat [gedaagde] hem in oktober 2022 heeft toegezegd dat hij overal kon gaan werken, zolang het maar niet bij de concurrent [bedrijf 3] was.
3.4.
[eiser] stelt meer subsidiair dat het non-concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 BW moet worden vernietigd en daarop vooruitlopend moet worden geschorst (op zijn minst voor zover het betreft werken bij [bedrijf 2] ), omdat hij in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] onbillijk door het beding wordt benadeeld.
het verweer
3.5.
[gedaagde] betwist dat de functie van [eiser] na het overeenkomen van het non-concurrentiebeding ingrijpend is gewijzigd en dat het beding zwaarder op [eiser] is gaan drukken. Zij betwist ook dat zij [eiser] heeft toegezegd dat hij - behalve bij [bedrijf 3] - overal kon gaan werken. Ten slotte betwist zij dat [eiser] in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] onbillijk door het beding wordt benadeeld en er daarom aanleiding is het non-concurrentiebeding te schorsen.

4.De beoordeling

spoedeisendheid

4.1.
[eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, omdat hij een concreet aanbod heeft van [bedrijf 2] dat beperkt geldt en niet tot een uitspraak in een bodemprocedure zal worden gehandhaafd. Volgens [eiser] zou hij meteen al aan de slag kunnen bij [bedrijf 2] .
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij schorsing van het non-concurrentiebeding om indiensttreding bij [bedrijf 2] mogelijk te maken. Dit - op [bedrijf 2] toegespitste - spoedeisend belang van [eiser] vereist niet dat eerst de primaire en subsidiaire grondslagen van zijn vordering worden beoordeeld. Omdat er naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aanleiding is het non-concurrentiebeding op de meer subsidiaire grondslag ten aanzien van de beoogde functie bij [bedrijf 2] te schorsen, zal de kantonrechter zich bij de beoordeling tot deze grondslag beperken.
toetsingskader
4.3.
Gezien het voorgaande dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat de bodemrechter het non-concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW geheel of gedeeltelijk zal vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] , [eiser] door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De belangen van [gedaagde] en [gedaagde] dienen dus tegen elkaar afgewogen te worden.
4.4.
De kantonrechter stelt daarbij voorop dat een non-concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden of om te bewerkstelligen dat een werknemer pas na betaling van een vergoeding kan vertrekken. Een werkgever die zijn werknemers aan zich wil binden, dient dat te doen door zorg te dragen voor goede, of in elk geval concurrerende arbeidsvoorwaarden, door zijn werknemers de mogelijkheid te geven zich te ontwikkelen en door hun inspanningen te waarderen. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet wordt aangetast op een wijze dat dit bescherming verdient. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Deze voordelen gelden omgekeerd ook voor [gedaagde] zelf, indien zij ervaren krachten in dienst neemt. Dit is dan ook onderdeel van het functioneren van een vrije markteconomie. Het beperken van die vrije markt door het maken van concurrentiebeperkende afspraken, wat daar verder ook van zij, behoort niet tot de belangen waarvoor een werkgever bescherming verdient ten koste van het recht van de werknemer op vrije arbeidskeuze. Het non-concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever op zichzelf, maar alleen tegen de door bijkomende omstandigheden optredende aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën van de oude werkgever, waarvan de nieuwe werkgever geen kennis draagt en waarvan de kennisname bij de nieuwe werkgever leidt tot een concurrentievoordeel dat zij anders niet zou hebben gehad. Of bijvoorbeeld, doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever. Het kenmerk van al deze gevallen is dat de oude werkgever een positie heeft verworven die de concurrent nog niet heeft.
het standpunt van [eiser]
4.5.
stelt dat de overstap naar [bedrijf 2] niet zal leiden tot beschadiging van de belangen van [gedaagde] of aantasting van haar knowhow en bedrijfsdebiet. Volgens [eiser] is de functie die hij bij [bedrijf 2] wil gaan vervullen geen commerciële functie maar een technische functie, namelijk de functie van solution architect. Het platform waarvoor [gedaagde] software ontwikkelt is bovendien een ander ontwikkelplatform dan waar hij bij [bedrijf 2] mee te maken zal krijgen. [eiser] stelt ten slotte dat hij in zijn huidige functie geen directe klantcontacten onderhoudt en dat hij dat bij [bedrijf 2] ook niet zal gaan doen.
het standpunt van [gedaagde]
4.6.
stelt dat [eiser] bij [bedrijf 2] hetzelfde werk als bij [gedaagde] zal gaan doen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] zeer relevante kennis waarvan het uitermate schadelijk zou zijn als die bij een directe concurrent als [bedrijf 2] terecht zou komen. [gedaagde] stelt verder dat [eiser] bij haar wel degelijk klantcontact heeft en bekend is met alle klanten - woningcorporaties - van [gedaagde] .
de beoordeling
4.7.
De kantonrechter acht het op grond van de stellingen die partijen hebben ingenomen aannemelijk dat [eiser] een ervaren medewerker is die veel kennis heeft van de woningcorporatiesector omdat hij een groot deel van zijn carrière in deze sector werkzaam is geweest. [gedaagde] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat [eiser] - naast de vakinhoudelijke kennis die hij bij [gedaagde] en bij zijn vorige werkgevers heeft opgebouwd - door zijn functie bij [gedaagde] op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën van [gedaagde] , waarvan [bedrijf 2] geen kennis draagt en waarvan de kennisname bij [bedrijf 2] leidt tot een concurrentievoordeel dat zij anders niet zou hebben gehad. [gedaagde] had dit concreet moeten maken. De enkele stelling van [gedaagde] dat [bedrijf 2] een directe concurrent van haar is, is in dit verband onvoldoende. [gedaagde] heeft ook niet gesteld en onderbouwd dat [eiser] zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van [gedaagde] dat te vrezen is dat deze klanten met [eiser] zullen overstappen naar [bedrijf 2] .
4.8.
Gezien het voorgaande heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat zij voor wat betreft de indiensttreding van [eiser] bij [bedrijf 2] als solution architect (een te beschermen) belang heeft bij haar beroep op het non-concurrentiebeding. [eiser] heeft van zijn kant wel aannemelijk gemaakt dat hij er belang bij heeft om bij [bedrijf 2] als solution architect in dienst te kunnen treden. Uit zijn eigen verklaring die hij op 10 januari 2023 in het geding heeft gebracht en uit de WhatsAppcorrespondentie met [A] die hij heeft overgelegd komt naar voren dat hij de omstandigheden waaronder hij zijn functie bij [gedaagde] moet uitoefenen mentaal belastend vindt en dat hij daarom een andere werkkring wil zoeken. Acceptatie van de beoogde functie bij [bedrijf 2] zou betekenen dat hij in zijn eigen vakgebied - het ontwikkelen van software voor woningbouwcorporaties - werkzaam kan blijven.
4.9.
De kantonrechter acht het gelet hierop aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat het non-concurrentiebeding voor wat betreft de beoogde functie bij [bedrijf 2] vernietigd dient te worden omdat [eiser] , in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] , door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De vordering van [eiser] tot gedeeltelijke schorsing van dit beding zal daarom worden toegewezen.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
747,00
Totaal € 958,03

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
schorst het in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding ten aanzien van de door [eiser] beoogde functie bij [bedrijf 2] als solution architect en gebiedt [gedaagde] om te gedogen dat [eiser] in deze functie bij [bedrijf 2] werkzaam is;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 958,03, waarin begrepen € 747,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.