ECLI:NL:RBMNE:2023:14

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
C/16/524396 / HA ZA 21-477
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op ontbinding aannemingsovereenkomst en vaststelling ontbindingsschade

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 januari 2023 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], en gedaagde, [gedaagde] B.V. De zaak betreft de ontbinding van een aannemingsovereenkomst en de vaststelling van de ontbindingsschade. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst, wat heeft geleid tot de ontbinding op 17 december 2021. Gedaagde is verplicht om het aan eiser sub 1 betaalde bedrag van € 28.263,00 terug te betalen, maar moet ook rekening houden met de waarde van de door haar geleverde werkzaamheden en materialen. De rechtbank heeft de waarde van de uitgevoerde werkzaamheden vastgesteld op € 9.935,68 en de waarde van de materialen op € 3.499,33. Eiser sub 1 moet de materialen teruggeven aan gedaagde, maar is ook gehouden om de ontbindingsschade te vergoeden, die is vastgesteld op € 10.788,85. Uiteindelijk moet gedaagde een bedrag van € 14.823,11 aan eiser sub 1 betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van eiser sub 1 toegewezen, die zijn begroot op € 2.881,74. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/524396 / HA ZA 21-477
Vonnis van 11 januari 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.G.J. Elslo te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. K.D.C. Schemkes te Druten.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 augustus 2022;
  • de akte van [gedaagde] van 14 september 2022 met producties 5 tot en met 7;
  • de antwoordakte van [eiser sub 1] c.s. van 12 oktober 2022 met producties 27 tot en met 29;
  • de akte uitlaten producties van [gedaagde] van 16 november 2022 met productie 8;
  • de akte uitlaten productie van [eiser sub 1] c.s. van 7 december 2022.
1.2.
De rechtbank heeft op 30 november 2022 beslist dat de rechtbank hetgeen [gedaagde] in haar akte van 16 november 2022 onder randnummer 1 vanaf de vierde volzin, en in de randnummers 4 tot en met 12 heeft vermeld, buiten beschouwing zal laten.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Inleiding

2.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 17 augustus 2022 onder meer beslist (samengevat):
  • dat [gedaagde] tekort is geschoten in de uitvoering van haar verbintenissen op grond van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst);
  • dat [gedaagde] in verzuim was op het moment dat [eiser sub 1] c.s. haar buitengerechtelijke ontbindingsverklaring uitbracht;
  • dat de overeenkomst op 17 december 2021 dan ook is ontbonden en dat die ontbinding te wijten is aan de tekortkoming van [gedaagde] ;
  • dat [gedaagde] op grond van artikel 6:271 BW verplicht is om het door [eiser sub 1] c.s. aanbetaalde bedrag van € 28.263,00 terug te betalen; en
  • dat nadere informatie nodig is om vast te stellen wat precies de omvang is van de ongedaanmakingsverbintenis aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. op grond van artikel 6:271 BW.
2.2.
Partijen hebben zich op verzoek van de rechtbank hierover uitgelaten. Voor zover relevant, zal de rechtbank hierna nader ingaan op de standpunten die partijen hebben ingenomen.
2.3.
In dit eindvonnis moet nog worden beslist:
wat de economische waarde is van de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden die niet gebrekkig waren en die naar hun aard niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt;
wat de economische waarde is van de door [gedaagde] geleverde materialen die [eiser sub 1] c.s. niet meer kan teruggeven aan [gedaagde] omdat zij al verwerkt/gemonteerd zijn; en
welke door [gedaagde] geleverde materialen [eiser sub 1] c.s. nog wel kan en moet teruggeven (omdat die niet zijn verwerkt/gemonteerd);
wat de precieze hoogte is van de ontbindingsschade als bedoeld in artikel 6:277 BW.
2.4.
De rechtbank zal deze vragen hierna achtereenvolgens beantwoorden.
1) De waarde van de uitgevoerde werkzaamheden is € 9.935,68
2.5.
De rechtbank stelt vast dat de waarde van de uitgevoerde werkzaamheden € 9.935,68 inclusief btw is en zal hierna uitleggen waarom.
2.6.
[gedaagde] heeft als productie 5 bij haar akte van 14 september 2022 een overzicht van materialen en kosten overgelegd (hierna: het overzicht van [gedaagde] ). In het overzicht van [gedaagde] zijn de werkzaamheden onderverdeeld in een tiental posten, namelijk:
- leveren sanitairmaterialen € 101,68
- ontwerpkosten en voorbereiding € 500,00
- leveren en plaatsen doucheblok € 2.200,00
- op hoogte zetten leidingen, inbouwen inbouwdelen € 2.809,00
- inbouwen toiletreservoir € 450,00
- smeren dekvloer, inclusief. materiaal over
vloerverwarming € 940,00
- leggen vloerverwarmingskabels € 485,00
- stucwerk leidingen, glad stucwerk onbewerkte
muren/nissen 31m2 € 1.300,00
- afmontage en kitwerk € 1.600,00
- tegelwerk 48m2
€ 2.300,00+
€ 12.685,68
2.7.
De achter die posten vermelde bedragen zijn de bedragen die in het overzicht van [gedaagde] worden genoemd in de kolom met het opschrift “Orderbedrag”. De bedragen zijn inclusief btw en verstrekte kortingen zijn verwerkt. Deze bedragen tellen, anders dan [eiser sub 1] c.s. stelt, wel degelijk op tot het bedrag in de offerte. Voor deze berekening is de prijs zonder korting niet relevant en welk deel is aanbetaald ook niet.
2.8.
De rechtbank merkt op dat [gedaagde] was verzocht om uit te leggen (i) hoe het geoffreerde bedrag moet worden verdeeld over de in de offerte genoemde posten, en (ii) waarop die kosten zijn gebaseerd. [gedaagde] heeft dat niet gedaan, maar heeft in haar overzicht een nieuwe – van de offerte afwijkende – verdeling aangebracht, zonder daarbij toe te lichten hoe die kosten tot stand zijn gekomen (bijvoorbeeld aan de hand van vooraf opgestelde beramingen). De rechtbank ziet hierin onvoldoende reden om de waarde van alle werkzaamheden op nihil te stellen, zoals [eiser sub 1] c.s. heeft voorgesteld. Eventuele onduidelijkheid die hiervan het gevolg is (zoals bij de inbouwwerkzaamheden, waarover hierna), komt echter wel voor rekening en risico van [gedaagde] .
2.9.
[eiser sub 1] c.s. heeft diverse bezwaren aangevoerd tegen het hierboven aangehaalde kostenoverzicht. De rechtbank zal hierna ingaan op deze bezwaren.
2.10.
In de eerste plaats stelt [eiser sub 1] c.s. dat hij niet gebaat is geweest bij het afleveren van sanitairmaterialen (€ 101,68). Dit betoog faalt omdat het miskent dat de daadwerkelijke waarde van de prestatie voor de ontvanger alleen aan de orde komt als de prestatie niet heeft beantwoord aan de verbintenis (zie: artikel 6:272 BW lid 2). De levering van de sanitairmaterialen (en die materialen zelf) beantwoorden echter wel aan de verbintenis, zodat [eiser sub 1] c.s. gehouden is om de waarde op het tijdstip van ontvangst te vergoeden (zie: artikel 6:272 BW lid 1). De rechtbank heeft onder 3.20 van het tussenvonnis al overwogen dat daarbij aansluiting zal worden gezocht bij de overeengekomen bedragen.
2.11.
[eiser sub 1] c.s. heeft verder aangevoerd dat de post ontwerpkosten en voorbereiding van € 500,00 moet worden afgewezen, nu deze niet op de offerte voorkomen. Dat het bedrag niet op de offerte voorkomt, betekent echter niet dat de genoemde kosten niet zijn gemaakt. De rechtbank heeft [gedaagde] juist om een nadere toelichting gevraagd, omdat de offerte te weinig inzicht geeft in de opbouw van de gemaakte kosten. Nu het aannemelijk is dat dat [gedaagde] voor het project enige ontwerp- en voorbereidingswerkzaamheden heeft moeten verrichten en het daarvoor genoemde bedrag van € 500 de rechtbank niet onredelijk voorkomt, zal de rechtbank uitgaan van dit bedrag.
2.12.
Daarnaast heeft volgens [eiser sub 1] c.s. het leveren en plaatsen van het doucheblok niet aan de verbintenis beantwoord en zal dit doucheblok daarom volledig moet worden gesloopt. De werkzaamheden die [gedaagde] voor het plaatsen van het doucheblok in rekening hebben gebracht, zouden daarom volgens [eiser sub 1] c.s. voor hem van geen waarde zijn geweest (en dus op nihil moeten worden gesteld), zo begrijpt de rechtbank. De rechtbank gaat hier niet in mee. Dat de volledige sloop van het doucheblok noodzakelijk is, is onvoldoende onderbouwd. [eiser sub 1] c.s. heeft hierover eerder in de procedure niets gezegd, het volgt niet uit het [onderneming 1] -rapport en de sloop is ook niet opgenomen in de offerte voor het sloop- en herstelwerk van [onderneming 2] . Uit randnummers 41-42 van de dagvaarding blijkt dat die offerte enkel ziet op het verwijderen van de tegels en herstel van de schade die daarvan het gevolg is. Weliswaar is voldoende aannemelijk geworden dat het afschot van het zitje en de nissen onvoldoende is, maar de rechtbank is er gelet op de eerdere stellingen van [eiser sub 1] c.s. in haar tussenvonnis van uitgegaan dat dit een probleem is dat kan worden opgelost bij het vervangen van het tegelwerk. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om daar nu op terug te komen.
2.13.
[eiser sub 1] c.s. heeft ook gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de posten “op hoogte zetten leidingen, inbouwen inbouwdelen” van € 2.809,00 en “inbouwen toiletreservoir” van € 450,00. De hoogte daarvan is volgens haar onvoldoende onderbouwd, en zij betoogt dat (mede gelet op het gebruikelijke uurloon) al het loodgieterswerk in de eerstgenoemde post moet zijn begrepen, zodat de tweede post in feite dubbel in rekening is gebracht. In het licht van deze gemotiveerde betwisting, heeft [gedaagde] onvoldoende toegelicht waar de kosten voor het inbouwen van het toiletreservoir op zijn gebaseerd en waarom die afzonderlijk worden gerekend. De rechtbank is daarom van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. niet gehouden is om het gestelde bedrag van € 450,00 voor het inbouwen van het toiletreservoir te vergoeden.
2.14.
[eiser sub 1] c.s. stelt ten slotte dat zij niet is gebaat bij de posten smeren dekvloer (€ 940,00), leggen vloerverwarmingskabels (€ 485,00) en stucwerk € 1.300,00, maar de rechtbank gaat ook aan dit bezwaar voorbij. In deze procedure staat vast dat die werkzaamheden wel degelijk kwalitatief voldoende waren. Iets anders is dat deze werkzaamheden opnieuw moeten worden uitgevoerd in het kader van het herstel van het tegelwerk. De kosten daarvoor vallen onder het toegewezen bedrag aan ontbindingsschade.
2.15.
De rechtbank blijft verder bij haar beslissing in het tussenvonnis onder 3.21 dat [eiser sub 1] c.s. de waarde van het tegelwerk niet hoeft te vergoeden omdat de kwaliteit daarvan onder de maat was. De rechtbank gaat dus niet mee in het betoog van [gedaagde] dat dat 21m2 van de 48m2 van het tegelwerk wel in orde was (namelijk in de toiletruimte, op de wand achter het douchemeubel en op de overige wanden). Dat blijkt niet uit de twee overgelegde rapporten en [eiser sub 1] c.s. heeft dat, anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, niet erkend tijdens de mondelinge behandeling.
2.16.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat op het bedrag van € 12.685,68 aan werkzaamheden € 2.300,00 aan tegelwerk en € 450,00 voor het inbouwen van het toiletreservoir in mindering zal worden gebracht. De waarde van de overige acht posten komt daarmee in totaal op € 9.935,68 inclusief btw. Die waarde moet [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde] vergoeden.
2) De waarde van de materialen die zijn gebruikt is € 3.499,33
2.17.
De rechtbank is van oordeel dat de materialen die aan [eiser sub 1] c.s. zijn geleverd en die zij niet kan teruggeven omdat zij zijn verwerkt, een waarde hebben van € 3.499,33. Het gaat dan om de volgende materialen:
- inbouwdeel thermostaat inbouw met 2 stopkranen,
uitloop en staafdouche € 551,86
- bijbehorend afbouwdeel € 456,15
- 2 x inbouwdeel stopkranen, handdouche,
hoofddouche, met glijstang € 585,15
- bijbehorende afbouwdelen € 385,51
- afvoergoot € 480,02
- 2 x inbouwdeel wastafelmengkranen € 451,08
- bijbehorende afbouwdelen € 97,68
- Cable verwarmingsset 3300 Watt, 193,1m
(met wifi therm: € 963,48) € 772,58
- 2 rollen spacerstrips van 15m € 42,78
- inbouwreservoir hoogte 112 / 320 frontbediening € 329,44
- gipsplaat 130*130 (toiletmodule frontbediening € 42,21
- inb. reserv. 1/2" x x 15 knel mess. € 28,86
- toe- en afvoerset voor wandcloset verlengd € 48,58
2.18.
De rechtbank beschouwt de inbouwdelen en de afbouwdelen van de thermostaatkranen als één geheel dat niet kan worden teruggegeven, omdat een deel daarvan al is ingebouwd/gemonteerd (namelijk het inbouwdeel). [eiser sub 1] c.s. zal daarom de genoemde waarde van het geheel – dus de inbouw- en afbouwdelen gezamenlijk –moeten vergoeden. Nadat het tegelwerk is vervangen, kunnen vervolgens de afbouwdelen op de reeds geplaatste inbouwdelen worden gemonteerd. De rechtbank gaat hiermee voorbij aan het betoog van [eiser sub 1] c.s. dat de inbouwdelen voor hem geen waarde hebben, omdat hij genoodzaakt is om geheel nieuwe kraansets te kopen.
2.19.
De rechtbank verwerpt ook het betoog van [eiser sub 1] c.s. dat de (rest van de) Cable verwarmingsset van € 772,58 en de twee rollen spacerstrips van € 42,78 voor haar geen waarde hebben gehad. Dit hoort bij het aanbrengen van een nieuwe vloerverwarming en vaststaat dat vloerverwarming voldoet (maar bij het herstel van het tegelwerk moet worden vervangen, waarvoor een bedrag aan ontbindingsschade wordt toegewezen). De rechtbank volgt wel het betoog van [eiser sub 1] c.s. dat zij een onderdeel van de Cable set nog wel kan teruggeven, namelijk de “wifi therm.” met een waarde van € 190,90.
3) [eiser sub 1] c.s. moet de onder 2.20 genoemde materialen teruggeven aan [gedaagde]
2.20.
[eiser sub 1] c.s. moet de volgende materialen teruggeven aan [gedaagde] .
- Lupa 1791 vrijstaand ligbad
- wastafel polystone dubbel, zonder kraangat
- 2 x onderkast, 2 laden, alu keerlijst hout decor
- afvoerplug stop & go
- spiegel met ledverlichting
- Line 600x1775mm, wit (04)
- verwarmingselement 2 900 Watt
- Pack wandcloset rimfree + slimseat softclose
- Bedieningsplaat 2 toets wit-glans chr. -wit
- Doufresh toiletstickhouder 12 cm
- CubKor fontein links 30x18x11 cm incl amad
kraan, bevestigingsset, sifon en afvoerplug
- slang 3/8' moer x 1/2', moer 35 cm
- hoekstopkraan met roset 1/2'x 10 knel
- wifi therm (onderdeel van Cable verwarmings-
set 3300 Watt, 193,1m (€ 963,48)
- 5 x siliconenkit 310ml basalt
- 4 x siliconenkit 310ml zilvergrijs
2.21.
De rechtbank merkt op dat [gedaagde] de waarde van deze materialen in haar overzicht heeft gespecificeerd en ervan uit lijkt te zijn gegaan dat [eiser sub 1] c.s. die waarde moet vergoeden (gelet op het opschrift “te ontvangen door koper”) . Dat is onjuist. De waarde van de materialen is niet van belang, [eiser sub 1] c.s. is enkel gehouden om de materialen zelf terug te geven. Alleen wanneer [eiser sub 1] c.s. daartoe door zijn eigen toedoen (of door een omstandigheid die in zijn risicosfeer ligt) niet in staat is, moet zij de waarde daarvan vergoeden.
2.22.
Die laatste situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank voor bij de rubber manchetten. Gelet op de specificatie van [gedaagde] , gaat de rechtbank ervan uit dat die rubber manchetten wel degelijk zijn geleverd. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiser sub 1] c.s. dat hij daartoe niet in staat is. Dat betekent dat [eiser sub 1] c.s. de door [gedaagde] gestelde waarde van (in totaal) € 4,88 zal moeten vergoeden.
2.23.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook materialen in aangebroken verpakking kunnen worden geretourneerd. Niet is gebleken dat die materialen kapot zijn of in gebruikte staat verkeren, zodat ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde] die materialen kan gebruiken bij het plaatsen van een toekomstige badkamer. In dat geval is het dus niet zo dat [eiser sub 1] c.s. gehouden is toch voor die materialen te betalen. Voor de duidelijkheid herhaalt de rechtbank tot slot haar eerdere oordeel in 3.19 van het tussenvonnis dat het daarbij gaat om een haalschuld en dat [gedaagde] de genoemde materialen binnen 4 weken na de datum van dit eindvonnis dient op te halen.
2.24.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser sub 1] c.s. als gevolg van de ontbinding een bedrag van in totaal (9.935,68 + 3.499,33 + 4,88 =) € 13.439,89 aan [gedaagde] moet voldoen. Dit betekent dat [gedaagde] op grond van de wederzijdse ongedaanmakingsverplichtingen per saldo een bedrag van € 14.823,11 moet betalen aan [eiser sub 1] c.s. (namelijk € 28.263,00 verminderd met € 13.439,89). De rechtbank zal [gedaagde] daartoe veroordelen,
4) De ontbindingsschade bedraagt € 10.788,85
2.25.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de offerte van [onderneming 2] van € 6.430,55 inclusief btw voor sloop- en herstelwerkzaamheden te hoog is en dat het niet zeker is dat daarbij de vloerverwarming zal sneuvelen. De rechtbank heeft op beide punten in het tussenvonnis onder 3.28 al een beslissing genomen en ziet geen aanleiding om daarop terug te komen en zal dit bedrag toewijzen, net als het bedrag van € 4.086,62 voor nieuwe tegels. Dit bedrag wordt niet verhoogd met een inflatiecorrectie voor prijsstijging. Wanneer de juiste periode in aanmerking wordt genomen, namelijk juli 2020 (cpi 103,75) en december 2020 (cpi 102,24) als ijkpunten (zie randnummer 3.29 van het tussenvonnis), is de conclusie dat geen sprake is van een prijsstijging. Integendeel, er is in dat geval sprake van een prijsdaling van € 51,21.
2.26.
Een afzonderlijke schadepost betreft de prijsverhoging over dat deel van de aanneemsom dat ziet op niet of ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden (inclusief materialen). Voor die werkzaamheden en materialen zal [eiser sub 1] c.s. nu immers een nieuwe aannemer in de arm moeten nemen. Dit deel van de aanneemsom komt uit op een bedrag van € 16.310,11 , namelijk de totale aanneemsom minus het bedrag dat [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde] is verschuldigd voor de wel deugdelijk verrichte werkzaamheden (inclusief materialen). De rechtbank bepaalt dat de compensatie wegens prijsverhoging over dit bedrag uitkomt op ((€ 16.310,11 x 102,24) / 101,17=) € 16.482,6 - € 16.310,11 = € 172,50.
2.27.
Over het bedrag genoemd in de offerte van [onderneming 2] wordt geen prijsverhoging toegekend. Die offerte dateert immers van ruimschoots na de datum van ontbinding (en dus de datum waarop de schade is ingetreden en gefixeerd).
2.28.
De totale ontbindingsschade bedraagt gelet hierop:
- kosten tegels € 4.086,62
- prijscorrectie over tegels € -/-51,21
- kosten sloop- en herstelwerk € 6.430,55
- prijscorrectie over deel aanneemsom
€ 172,50+
€ 10.638,46
Rente en kosten
2.29.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis al beslist:
- dat geen buitengerechtelijke kosten worden toegewezen (zie: 3.34 tussenvonnis)
- dat over het saldo van de ongedaanmakingsverbintenissen wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal worden toegewezen met ingang van 12 januari 2021 (zie: 3.31 tussenvonnis) en over de ontbindingsschade met ingang van 17 december 2020 (zie: 3.32);
- dat de door [eiser sub 1] c.s. gevorderde € 249,00 aan expertisekosten wel worden toegewezen en ook de wettelijke rente daarover.
De rechtbank zal de laatstgenoemde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 december 2020, de datum van de ontbinding.
2.30.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is op zichzelf niet bestreden en zal worden toegewezen als in de beslissing vermeld. De
kosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 127,24
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat €
1.802,50(2,5 punten × tarief € 721)
Totaal € 2.881,74

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] op 17 december 2020 buitengerechtelijk is ontbonden;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen een bedrag van € 14.823,11 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 12 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen een bedrag van € 10.638,46 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 17 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen een bedrag van € 249,00 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 17 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 2.881,74, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.