Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met producties, tevens houdende een provisionele vordering;
- de conclusie van antwoord op de provisionele vordering;
- het vonnis in het incident van 1 september 2021;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de brief van [gedaagde] van 7 februari 2023 met producties;
- de brief van [eiseres] van 8 februari 2023 met producties;
- de mondelinge behandeling van 21 februari 2023, waarbij [eiseres] en [gedaagde] zijn verschenen, ieder bijgestaan door hun advocaat.
2.De relevante feiten
[B], geboren op [1947] in [plaats 2] , Indonesië (hierna: erflater). Erflater is de vader van [eiseres] .
[C](hierna: de zoon) in de woning gaan wonen.
“in deze periode – naast (toezicht op) de zorg voor de woning – een beslissing te nemen over de woning. Als de bewindvoerder tot de conclusie komt dat maatregelen nodig zijn, moet de bewindvoerder dat in deze periode regelen. De bewindvoerder dient bij het uitvoeren van deze opdracht zich te baseren op de belangen van beide partijen. De stiefdochter heeft belang bij de waarde van de woning. Op het belang van de stiefmoeder is nog onvoldoende zicht. Aan het vruchtgebruik ligt een verzorgingsgedachte ten grondslag. Erflater heeft immers het levenslange recht van vruchtgebruik van zijn nalatenschap aan de stiefmoeder gelegateerd met de bedoeling haar verzorgd achter te laten. Ook nu zij de woning zelf niet meer bewoont, hoeft dat nog niet te betekenen dat zij geen belang meer heeft bij de woning. Zo heeft stiefmoeders advocaat geopperd dat het in haar belang is dat haar zoon in de buurt woont om haar vaak te bezoeken en haar praktisch te ondersteunen. Het is aan de bewindvoerder te beslissen of de stiefmoeder belang heeft bij de bewoning door de zoon en onder welke voorwaarden. Mocht de bewindvoerder concluderen tot verkoop van de woning en de verkoop in gang zetten, zal de opbrengst van de woning na verkoop onder het vruchtgebruik vallen. De rechtbank ziet nog geen aanleiding de bewindvoerder nu al een machtiging te verlenen tot verkoop van de woning.”