In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, op 30 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waardes van zijn onroerende zaken beoordeeld. Eiser, een sociale projectontwikkelaar, heeft vijf woningen gerealiseerd voor een specifieke doelgroep en heeft met de gemeente een contractuele verplichting aangegaan om deze woningen tegen een sociaal tarief te verhuren. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waardes vastgesteld zonder rekening te houden met deze verplichting, wat voor eiser nadelige gevolgen heeft, zoals het verlies van recht op inkomensafhankelijke regelingen.
De rechtbank oordeelt dat de contractuele verplichting om de woningen als sociale huurwoningen te verhuren een zakelijke verplichting is die de omvang van het genot van de onroerende zaak voor de eigenaar beperkt. Dit betekent dat de heffingsambtenaar ten onrechte niet heeft onderkend dat de overdrachtsfictie niet van toepassing is in dit geval. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en stelt de WOZ-waardes van de woningen vast op € 150.000,- per woning, rekening houdend met de contractuele verplichtingen. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, maar de heffingsambtenaar moet het griffierecht vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van contractuele verplichtingen bij de waardering van onroerende zaken en de gevolgen die dit kan hebben voor sociale projectontwikkelaars. De rechtbank stelt dat de heffingsambtenaar in de toekomst rekening moet houden met de waardedrukkende invloed van dergelijke verplichtingen bij het vaststellen van WOZ-waardes.