ECLI:NL:RBMNE:2023:137

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
16/107253-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes door buurvrouw

Op 19 januari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 april 2022 in Woerden haar buurvrouw met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, maar dat het bewezen verklaarde niet aan haar kan worden toegerekend vanwege een psychische stoornis. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel de TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd, die dadelijk uitvoerbaar is. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor schadevergoeding, die deels is toegewezen. De rechtbank heeft ook een verzoek tot zorgmachtiging afgewezen, omdat de TBS-maatregel meer passend werd geacht voor de situatie van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte verplicht tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die is vastgesteld op € 2.499,-, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/107253-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 augustus 2022, 1 november 2022, 8 november 2022 en 5 januari 2013. Op laatstgenoemde terechtzitting heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden. Ook is op die terechtzitting het “verzoekschrift zorgmachtiging met toepassing van artikel 2.3 Wfz” behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.L.P. ter Laak en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Sneek naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens en door [slachtoffer] , benadeelde partij, naar voren is gebracht. De benadeelde partij werd ter terechtzitting bijgestaan door mr. E. van Meerkerk, advocaat te Woerden.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(primair) op 29 april 2022 te Woerden heeft geprobeerd om opzettelijk en al dat niet met voorbedachten rade [slachtoffer] te doden door haar meerdere malen met een mes in haar arm te steken/snijden dan wel
(subsidiair) dat zij toen op die wijze heeft geprobeerd om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel
(meer subsidiair) dat zij toen op die wijze al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte van dat feit vrij te spreken.
De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden, met dien verstande dat voor het onderdeel “voorbedachten rade” vrijspraak dient te volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en hij heeft dan ook verzocht verdachte integraal vrij te spreken.
De door de raadsman naar voren gebrachte standpunten en verweren worden hierna bij de overwegingen ten aanzien van het bewijs besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak primair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte van dat feit vrijspreken.
4.3.2
Oordeel over het subsidiair ten laste gelegde
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van aangeefster [slachtoffer] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik woon op de [adres] te [woonplaats] . (…) Op vrijdag 29 april 2022 [2] (…) omstreeks 12.10 uur (…). Ik hoorde de bel afgaan (…) en heb de voordeur geopend. (…) Ik zag de buurvrouw staan van huisnummer [huisnummer] (…). Ik zag dat zij haar linkerarm omhoog haalde, ik zag dat ze in haar linkerhand een mes had met een donker handvat. Ik schat dat het mes ongeveer de grootte heeft van een aardappelschilmesje. (…) Ik zag dat ze haar linkerhand met mes in mijn richting stak. Ik zag dat ze vier keer richting mijn rechterarm stak, op het bovenste gedeelte van mijn onderarm. (…) Ik zag op de grond en op mijn vest bloed. (…) Ik had een vest aan en ik zag dat hier vier gaten in zaten. [3]
Een letselrapportage, opgemaakt door G. Tan, Forensisch arts GGD regio Utrecht, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Naam: [slachtoffer]
Datum letselonderzoek: 28-05-2022
20-06-2022 telefonische informatie van behandelend huisarts (…) Huisarts geeft aan dat ze betrokkene op 29 april heeft gezien met het volgende letsel: Aan de rechteronderarm een wijkende snijverwonding van ongeveer 2 cm in lengte en ongeveer 0,5 cm diep. (…)
De wond is in het eindstadium van genezing, litteken is van blijvende aard.
(…)
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat een scherp trauma op deze plek in het lichaam als potentieel invaliderend moet worden gezien afhankelijk van de diepte van de wond (omwille van de vitale structuren die diep in de arm verlopen: slagaderen en zenuwen).
De verklaring van verdachte voor zover van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik woon op de [straat] te [woonplaats] . Op 29 april 2022 ben ik naar de buurvrouw op nummer [huisnummer] gelopen. Ik heb vervolgens bij haar woning aangebeld. Nadat de buurvrouw de deur had geopend, heb ik met een mes meerdere stekende bewegingen gemaakt in de richting van haar rechterarm. [4]
Overwegingen
I.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In dat kader heeft de raadsman erop gewezen dat het letsel door de GGD-arts als licht is gekwalificeerd.
De rechtbank overweegt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van het handelen van verdachte. Uit de letselrapportage volgt immers dat een scherp trauma in de rechterarm als potentieel invaliderend moet worden gezien, afhankelijk van de diepte van de wond.
Verdachte heeft met een mes in haar handen meerdere stekende bewegingen gemaakt in de richting van de rechterarm van [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] bij die stekende bewegingen ook meerdere malen geraakt tegen haar rechteronderarm. Verdachte heeft ook verklaard dat zij [slachtoffer] pijn wilde doen en dat zij op die manier een waarschuwing wilde afgeven.
Het handelen van verdachte is, naar de uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, gericht geweest op en geschikt tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer] . Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verdachte met een puntig en scherp mes heeft gestoken en dat zich op de plaats waar het slachtoffer is geraakt, te weten haar onderarm, slagaderen, zenuwen en pezen bevinden. Verder is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte uitgevoerde geweldshandeling naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg – zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer – dat het niet ander kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
II.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet niet aanwezig is geweest omdat verdachte lijdende was aan een stoornis en als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, overweegt de rechtbank als volgt.
Een stoornis kan alleen dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staan als bij verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (vgl. HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR2008:BD2775).
In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang. Verdachte heeft over het steekincident onder meer verklaard dat zij het slachtoffer pijn wilde doen, dat zij haar wilde waarschuwen en dat zij daarom meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de rechterarm van het slachtoffer. Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat verdachte op 29 april 2022 in elk geval in enige mate bewust was van haar handelen en dat bij verdachte niet ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
III.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte van dat ten laste gelegde onderdeel dan ook vrijspreken.
Met betrekking tot de ten laste gelegde voorbedachten rade stelt de rechtbank op grond van het verhandelde ter terechtzitting - kort gezegd - de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 29 april 2022 omstreeks 10.15 uur zijn verdachte en [slachtoffer] elkaar in de flat tegengekomen. Verdachte en [slachtoffer] zijn directe buurvrouwen van elkaar. Na deze korte ontmoeting is verdachte richting haar afspraak bij Altrecht gefietst. Onderweg voelde verdachte een prikje in haar achterbeen. Verdachte was hierdoor in de veronderstelling dat zij door [slachtoffer] met een naald was geprikt. Tijdens de afspraak bij Altrecht en onderweg naar huis had zij niet meer aan het “prikincident” en de buurvrouw gedacht.
Toen zij enkele uren na het eerste contact met de buurvrouw weer bij haar flat kwam, raakte zij getriggerd. Verdachte, die op dat moment zwanger was, maakte zich namelijk grote zorgen om haar baby en was bang dat de buurvrouw bij haar een vloeistof had geïnjecteerd. Bij haar woning aangekomen werd zij overmand door emoties (boosheid en angst) en zorgen om haar baby. Toen zij op de galerij van haar woning en de woning van haar buurvrouw liep, besloot zij haar voordeur voorbij te lopen en naar de woning van de buurvrouw te lopen. Op het moment dat zij voor de voordeur van de buurvrouw stond, heeft zij een mes uit haar tas gepakt. Dit mes droeg verdachte al geruime tijd in haar tas met zich mee. Volgens verdachte niet om een ander mee te verwonden, maar om bij gevaar (voor haarzelf, dan wel de baby) mee te dreigen. Nadat de buurvrouw op haar aanbellen de voordeur had geopend, heeft verdachte met het mes meerdere stekende bewegingen gemaakt in de richting van de rechterarm van [slachtoffer] .
Op grond van deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming (te weten bij haar eigen voordeur) en de uitvoering (enkele meters verderop bij de voordeur van haar buurvrouw) tot stand zijn gekomen in een zodanig korte tijdspanne, terwijl het handelen van de verdachte bovendien door gevoelens van heftige emoties werd beheerst, dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 29 april 2022 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen met een mes, in de arm, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder subsidiair bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn voor zover hier van belang de volgende rapporten opgemaakt:
  • een Pro Justitia rapport van 8 juli 2022, opgemaakt door G.J. Taams (supervisant) en L.P.J. Röst (supervisor), psychiaters (hierna: de psychiaters);
  • een Pro Justitia rapport van 11 oktober 2022, opgemaakt door dr. M. ten Berge, GZ-psycholoog (hierna de psycholoog).
Het rapport van de psychiaters houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een chronische psychotische stoornis, te weten
schizofrenie en een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was de beschreven problematiek aanwezig. De stoornis beïnvloedde het geheel van haar gedragskeuzes en gedragingen en tijde van het ten laste gelegde.
Betrokkene ging rondom het ten laste gelegde gebukt onder floride psychotische klachten, waardoor zij overtuigd was van het feit dat haar buurvrouw haar had geprikt met de intentie haar en haar ongeboren kind te beschadigen. Als zij later die dag terugkeert naar haar flat raakt zij plots overspoelt met boosheid en angst waarop zij besluit deze buurvrouw aan te vallen met een mes. Haar overtuigingen waarin zij meent geprikt te worden zijn al langdurig aanwezig, met daarin verschillende variaties wat betreft de (vermeende) daders en maken onderdeel uit van de psychotische stoornis. Complicerend is dat zij als gevolg van haar persoonlijkheidsproblematiek en ervaringen uit haar jeugd onvoldoendein staat is om te gaan met gevoelens van agressie, en dat het daaruit voortvloeiende gevaar vermoedelijk weinig aandacht kreeg binnen de behandeling van betrokkene. In de aanloop naar het ten laste gelegde heeft betrokkene hulp gevraagd aan zowel politie als behandelaren vanwege de oplopende lijdensdruk. Als zij wederom overspoeld wordt door de psychotische belevingen lukt het haar niet hiertegen weerstand te bieden en besluit zij, overtuigd vanuit haar waanbelevingen, dat zij de buurvrouw een afschrikwekkend signaal wil afgeven om te voorkomen dat zij opnieuw “geprikt” zal worden. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat betrokkene andere, niet psychotisch gestuurde, motieven had die hebben geleid tot het plegen van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt dan ook om het ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen aan betrokkene.
Het rapport van de psycholoog houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van schizofrenie en van afhankelijke, vermijdende en dwangmatige persoonlijkheidstrekken. Ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan eveneens sprake en betrokkene werd hierdoor beïnvloed. Er bestaat een causale relatie tussen het ten laste gelegde en de problematiek van betrokkene. Betrokkene heeft gehandeld vanuit de stellige overtuiging zichzelf en haar kindje te moeten beschermen, vanuit de paranoïde psychotische ideeën die onderdeel zijn van de bij haar vastgestelde schizofrenie. Haar vermijdende en afhankelijke trekken hebben mogelijk faciliterend gewerkt, in die zin dat betrokkene onvoldoende duidelijk om hulp zou hebben gevraagd en onvoldoende (zoals betrokkene zelf benoemd) voor zichzelf opgekomen is. Er wordt derhalve geadviseerd om betrokkene het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot ontslag van alle rechtsvervolging.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op basis van de conclusies en adviezen van de deskundigen van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend. Dit betekent dat aan verdachte geen straf kan worden opgelegd. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN EEN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een verzoekschrift zorgmachtiging met toepassing van artikel 2.3 Wfz ingediend en hij heeft gevorderd dat verzoekschrift toe te wijzen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zoals hiervoor weergegeven integrale vrijspraak bepleit. In geval van bewezenverklaring heeft de raadsman verzocht het door de officier van justitie ingediende verzoekschrift zorgmachtiging toe te wijzen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft haar buurvrouw meerdere malen met een mes in haar onderarm gestoken/gesneden. Naast de pijn en het letsel dat het slachtoffer heeft ondervonden moet deze gebeurtenis voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest. Zeker nu het plaatsvond in haar eigen woning, zijnde een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen en de aanval vanuit het niets werd ingezet door haar eigen buurvrouw.
Het slachtoffer en verdachte waren al geruime tijd buren en hadden geen problemen met elkaar. Het steekincident kwam voor het slachtoffer dan ook als donderslag bij een heldere hemel. Het slachtoffer is door het toedoen van verdachte gewond geraakt en heeft hier een blijvend litteken aan overgehouden op haar arm. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lang de psychische en emotionele gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat is in deze zaak ook het geval. Het handelen van de verdachte heeft een grote impact op het slachtoffer gehad, zoals blijkt uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij en de slachtofferverklaring ter zitting. Zoals hiervoor reeds is weergegeven verkeerde verdachte ten tijde van deze geweldshandelingen in – kort gezegd – een psychose en vallen de gepleegde geweldshandelingen in de richting van haar buurvrouw haar niet toe te rekenen.
De adviezen over de kans op herhaling en over de afdoening
Als gezegd hebben de psychiaters G.J. Taams en L.P.J. Röst op 8 juli 2022 en dr. M. ten Berge, GZ-psycholoog, op 11 oktober 2022 een NIFP rapportage over de persoon van verdachte uitgebracht. De psychiaters hebben in aanvulling op hun rapport schriftelijk vragen beantwoord van de officier van justitie. De psycholoog en een van de psychiaters, te weten de heer Röst, hebben ter terechtzitting hun adviezen aangevuld naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen en hetgeen ter terechtzitting naar voren kwam.
De rechtbank stelt voorop dat de psychiaters ten tijde van hun onderzoek en het opmaken van het hiervoor genoemde rapport er niet van op de hoogte waren dat verdachte, zonder enig overleg en zonder dat iemand ervan af wist, was gestopt met het innemen van haar antipsychotica met als doel zwanger te raken, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot het bewezenverklaarde. Voorts stelt de rechtbank vast dat de situatie van verdachte in de loop van haar detentie, in het bijzonder doordat verdachte na de geboorte van haar dochter weer de nodige medicatie is gaan gebruiken, is gestabiliseerd.
Omtrent de kans op herhaling hebben de psychiaters in hun rapport van 8 juli 2022 toegelicht dat het risico op recidive sterk samenhangt met de psychotische stoornis en daaruit voortvloeiende gedachten en angsten. Het risico op recidive wordt als laag tot laag-matig ingeschat, waarbij het risico hoger wordt ingeschat indien de psychotische symptomen persisteren. Volgens de psychiaters is het gunstig dat verdachte altijd hulp heeft gezocht voor haar klachten en ook nu open staat voor behandeling. Ook lijkt zij in staat te profiteren van behandeling doordat zij goed leerbaar is en een positieve attitude heeft jegens instanties. Complicerend is volgens de psychiaters dat sprake is van een afhankelijke relatie en dat de psychotische symptomen sterk lijken samen te hangen met haar huidige woonplek, terwijl er geen zicht is op een alternatieve woonplek. Ook is het opvallend dat betrokkene haar buurvrouw slechts kort in de ochtend sprak, om vervolgens in korte tijd, zonder verdere aanleiding, over te gaan tot het plegen van het ten laste gelegde. Deze snelle escalatie naar fysiek geweld, richting een relatief onbekend persoon, maakt het recidiverisico moeilijker in te schatten. Verdere behandeling en onderzoek, zoals bijvoorbeeld een delictanalyse, zouden hier mogelijk meer grip op kunnen geven.
Om de kans op herhaling te verkleinen is volgens de psychiaters een behandeltraject noodzakelijk. Dit traject moet gericht zijn op zowel medicamenteuze als gedragsmatige behandeling. Ook moet de behandeling gericht zijn op de gestelde schizofrenie en de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Verder moet er aandacht zijn voor de impact van het krijgen van een kind alsook op het welzijn van het kind zelf, gezien haar eigen verleden met mishandeling . Dergelijke behandeling zou kunnen worden geboden binnen het kader van een zorgmachtiging.
De kans op herhaling kan volgens de psychiaters nog verder verlaagd worden door middel van een meer forensisch geënte behandelmethodiek, zoals een delictanalyse, het risico gestuurd begeleiden en behandeling meer specifiek gericht op agressieregulatie. Een dergelijke behandeling kan binnen een forensische zorginstelling worden geboden. Dit vereist echter een andere maatregel dan een zorgmachtiging. Bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel zijn, gelet op het advies het ten laste gelegde verdachte niet toe te rekenen, niet mogelijk en een TBS-maatregel, al dan niet in voorwaardelijke zin, wordt door de psychiaters in dit rapport als te ingrijpend geacht.
De psycholoog heeft in haar rapport van 11 oktober 2022 weergegeven dat in de weging van de aanwezige risico- en beschermende factoren vooral de invloed van paranoïde psychotische ideeën – in combinatie met een vermijdende coping stijl – belangrijke factoren lijken in een eventuele toekomstige escalatie. Bij adequate behandeling en monitoring – en bij voortzetting van de medicatie na de geboorte van het kindje – wordt de kans op gewelddadig gedrag als laag ingeschat. Wanneer verdachte de (medicamenteuze) behandeling zal staken – in combinatie met verhoogde stressniveaus – wordt deze kans hoger ingeschat, namelijk als matig. Door de psycholoog wordt een behandeling geadviseerd, zowel medicamenteus als gedragsmatig, gericht op de psychotische problematiek, maar ook op de vermijdende en afhankelijke persoonlijkheidstrekken. Door de psycholoog wordt geadviseerd de behandeling in eerste instantie klinisch aan te bieden. Wanneer verdachte voldoende stabiel functioneert in de nieuwe levensfase, zou overgegaan kunnen worden tot begeleiding en behandeling in ambulante vorm.
De mogelijkheid zou kunnen zijn om de genoemde behandeling in het kader van de zorgmachtiging aan te bieden. Een ander optie zou volgens de psycholoog kunnen zijn de behandeling binnen een TBS-maatregel met voorwaarden te laten plaatsvinden. Gezien de blanco justitiële voorgeschiedenis lijkt dit een zware maatregel. Dit kader biedt echter wel de mogelijkheid tot (maatwerk)behandeling binnen forensisch kader, waarbij onder andere ook de mogelijkheid bestaat tot een uitgebreidere delict analyse en -preventie. Ook zijn er ruime mogelijkheden tot gefaseerde resocialisatie en tot monitoring en begeleiding op de lange termijn. Gezien de aankomende veranderingen in de leefsituatie biedt de TBS-maatregel inhoudelijk meer mogelijkheden op het gebied van recidive preventie dan een behandeling in het kader van een zorgmachtiging (behandeling binnen de reguliere ggz). Gezien de motivatie van verdachte, haar commitment aan behandeling en het laag tot matige recidiverisico wordt ingeschat dat deze maatregel in voorwaardelijke vorm kan volstaan.
Bij beslissing van 8 november 2022 heeft de rechtbank aanvullende vragen aan de psychiaters gesteld. Ook heeft de rechtbank toen de officier van justitie de opdracht gegeven om (opnieuw) de mogelijkheden omtrent een zorgmachtiging te laten onderzoeken. Dit laatste heeft er uiteindelijk toe geleid dat een verzoekschrift tot zorgmachtiging d.d. 29 december 2022 door de officier van justitie is ingediend.
Op de vragen van de rechtbank hebben de psychiaters schriftelijk te kennen gegeven dat zij op 28 september 2022 overleg hebben gehad met de psycholoog. Voor de psychiaters werd toen pas duidelijk dat verdachte in aanloop naar het ten laste gelegde zonder enig overleg al enige tijd haar antipsychotica niet meer gebruikte. Verdachte had dat niet kenbaar gemaakt aan de psychiaters. Het feit dat verdachte zonder enig overleg haar medicatie had gestaakt en daarover ook in het kader van het Pro Justitia onderzoek daarover geen openheid gaf, geeft volgens de psychiaters een ander beeld van haar medicatietrouw. Interventies als meer toezicht op medicatiegebruik en goede voorlichting van de noodzaak tot medicatiegebruik voor haar en haar systeem, zijn dan ook hiervoor geïndiceerd. Daarnaast dient ook aandacht te blijven bestaan voor eventuele agressieve gedachten en gevaarlijk gedrag, zoals het meedragen van (steek)wapens. In het geval dat de rechtbank verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden zou opleggen, achten de psychiaters het aangewezen dat de behandeling in aanvang klinisch zal worden gestart. Hoewel verdachte thans is gestabiliseerd, is er veel onzekerheid over de vraag hoe de gestelde stoornissen zich manifesteren rondom en naar haar bevalling.
Namens reclassering Nederland heeft de heer M. van Wilsum, reclasseringswerker, een zogenaamd maatregelenrapport opgesteld. In dit rapport van 22 december 2022 is weergegeven dat de reclassering positief adviseert over een TBS-maatregel met voorwaarden. De reclassering kan het toezicht daarop uitoefenen. De reclassering is van mening dat verdachte dusdanig is gestabiliseerd, dat klinische behandeling niet langer nodig is en dat de behandeling kan ambulant plaatsvinden. Daarbij komt dat er geen beletselen zijn voor terugkeer naar haar eigen woning, onder meer omdat het slachtoffer inmiddels is verhuisd.
Verdachte heeft zich tegenover de reclassering bereid verklaard tot medewerking aan de voorwaarden. Ter terechtzitting van 5 januari 2023 heeft de verdachte ook ten overstaan van de rechtbank te kennen gegeven dat bij eventuele oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden zij de in het rapport genoemde voorwaarden, waaronder een ambulante behandeling, zal naleven.
Ter terechtzitting van 5 januari 2023 zijn de psycholoog, psychiater Röst en de reclasseringswerker als deskundigen gehoord. Aan hen is onder meer gevraagd binnen welk kader de behandeling het beste zou kunnen plaatsvinden.
Zowel de psycholoog als de psychiater hebben te kennen gegeven dat verdachte door het innemen van haar medicatie en het verblijf binnen de gestructureerde omgeving van detentie inmiddels dermate is gestabiliseerd dat een start met een klinische behandeling niet langer is aangewezen. Volstaan kan worden met een ambulante behandeling, zoals ook geadviseerd door de reclassering. De psycholoog en de psychiater adviseren de behandeling en overige voorwaarden te laten plaatsvinden binnen een forensisch kader en in dit geval dus binnen de TBS-maatregel met voorwaarden. Binnen dit kader kan verdachte langer gemonitord worden dan binnen het kader van een zorgmachtiging. Een zorgmachtiging wordt immers voor een periode van zes maanden afgegeven en een dergelijk kader is vooral gericht op de zorg voor de patiënt en veel minder op het terugdringen van het gevaar op herhaling. Daarbij komt dat verdachte niet altijd medicatietrouw is geweest, en niet altijd openheid heeft gegeven aan haar behandelaars, en stressfactoren na de beëindiging van de detentie weer kunnen toenemen.
De op te leggen maatregel
Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting en de aanwezige rapportages resteren naar het oordeel van de rechtbank in dit geval twee mogelijkheden, te weten hetzij behandeling en begeleiding met medicatie in het kader van een zorgmachtiging, hetzij behandeling en begeleiding met medicatie in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden.
Met betrekking tot de zorgmachtiging heeft de raadsman aangevoerd dat deze is gebaseerd op een later onderzoek dan de onderzoeken van de psychiaters en de psycholoog. Aan het onderzoek dat geleid heeft tot het verzoekschrift zorgmachtiging moet dan ook meer waarde worden gehecht dan de eerdere onderzoeken door de psychiaters en de psycholoog. De raadsman heeft er verder op gewezen dat de schriftelijke beantwoording van de psychiaters niet zonder meer begrijpelijk is. Het stoppen van de medicatie moet immers al bij aanvang van hun onderzoek bekend zijn geweest. Dat dit pas later bij hen bekend is geworden en een nieuw gegeven opleverde is volgens de raadsman niet juist.
De rechtbank stelt vast dat psychiater Röst en de psycholoog Ten Berge ter terechtzitting van 5 januari 2023 aanwezig zijn geweest bij onder meer de behandeling van de feiten en de behandeling van de persoon van verdachte. Zij hebben vastgesteld dat het toestandsbeeld van verdachte in positieve zin is veranderd en dat verdachte is gestabiliseerd. Beide deskundigen hebben toen, zoals reeds hiervoor weergegeven, mede op basis van hun waarnemingen geadviseerd om de behandeling binnen een TBS-maatregel met voorwaarden te laten plaatsvinden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om meer waarde te hechten aan het onderzoek dat geleid heeft tot het verzoekschrift zorgmachtiging
Uit het rapport van de psychiaters en de latere beantwoording van de vragen is gebleken dat zij er ten tijde van het opmaken van hun rapport niet van op de hoogte waren dat verdachte was gestopt met het innemen van haar medicatie. Ook ter terechtzitting van 5 januari 2022 heeft psychiater Röst dit nog bevestigd. De rechtbank heeft geen enkele reden te twijfelen aan het standpunt van de psychiaters over hun kennis met betrekking tot het staken met de medicatie.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de zorgmachtiging dat, hoewel verlengingen mogelijk zijn, de zorgmachtiging in eerste instantie voor zes maanden wordt afgegeven. Daarbij zal de zorgmachtiging worden getoetst aan het bepaalde in artikel 3:3 Wvggz, waarbij de zorg voor verdachte voorop staat. Dit heeft tot gevolg dat het mogelijk is dat eerder dan vanuit recidivebeperking wenselijk is, zorg wordt afgeschaald of de zorgmachtiging zelfs komt te vervallen, waardoor de in het kader van recidivebeperking noodzakelijk geachte langdurige zorg en/of monitoring niet kan worden gegarandeerd. De zorgmachtiging acht de rechtbank in dit geval dan ook niet passend.
Gelet op hetgeen de deskundigen ter terechtzitting hebben verklaard, is de rechtbank van oordeel dat een TBS-maatregel met voorwaarden in dit geval passend en geboden is. Met deze maatregel wordt het vereiste forensische kader geboden. Hierbij heeft de rechtbank er ook rekening mee gehouden dat bij de tenuitvoerlegging van deze maatregel, anders dan bij een zorgmachtiging, ook aandacht is voor onder meer delict- en risicoanalyse. De TBS-maatregel is erop gericht, anders dan de zorgmachtiging, om de kans op herhaling zo veel mogelijk te beperken. Voorts kan deze maatregel voor een langere tijd (maximaal negen jaar) gelden, hetgeen te prevaleren valt boven een kortdurende maatregel van – in eerste instantie - zes maanden.
De rechtbank wijst erin dit kader op dat het thans ongewis is hoe het verdachte zal vergaan na beëindiging van haar zeer gestructureerde situatie in detentie. Bovendien is zij in het verleden niet altijd medicatietrouw geweest, hetgeen de kans op herhaling vergroot, zeker nu zij op zitting heeft verklaard dat zij het zelf niet uitsluit dat zij in de toekomst opnieuw zwanger zal (willen) raken. Ook is verdachte nog jong. Al het voorgaande maakt dat de rechtbank in dit geval de oplegging van de TBS-maatregel prevaleert boven het geven van een zorgmachtiging.
De rechtbank constateert dat op grond van artikel 37a Sr aan alle vereisten om tot oplegging van de TBS-maatregel is voldaan. De bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ten tijde van het plegen van dit misdrijf bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verder kan het risico op herhaling, dat ingeschat wordt als laag, bij het staken van medicatie en een verhoogd stressniveaus, oplopen tot matig. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist dan ook oplegging van genoemde maatregel.
Verdachte is niet eerder behandeld binnen een justitieel kader. Nu gebleken is dat verdachte gemotiveerd is tot behandeling en probleembesef en -inzicht heeft, hoopt de rechtbank dat zij haar afspraken blijft nakomen en zij haar medicatie trouw blijft innemen, hetgeen er uiteindelijk toe zal leiden dat de kans op herhaling geminimaliseerd wordt.
De rechtbank overweegt tenslotte dat de reclassering heeft geadviseerd om als voorwaarde op te nemen dat verdachte meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out zou dan maximaal zeven weken duren, met de mogelijkheid van verlening met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
Deze geadviseerde voorwaarde zal de rechtbank niet opleggen gezien het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2022 (ECLI:NL:HR:1027). In dit arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat in de situatie waarin de klinische fase voorbij is, het niet aan de reclassering is om die klinische fase weer te heropenen. Deze beslissing is voorbehouden aan de rechter. De rechtbank overweegt hierbij dat voor dergelijke situaties binnen de TBS artikelen 6:6:10a en 6:6:11 Sv uitkomst bieden. Deze artikelen geven de rechter-commissaris namelijk de bevoegdheid een crisisplaatsing te bevelen op vordering van het openbaar miniserie respectievelijk de voorlopige verpleging te bevelen in afwachting van omzetting door de rechtbank.
TBS-maategel niet beperkt
De poging tot zware mishandeling waarvoor de TBS-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd, is een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Dat betekent dat de duur van de TBS-maatregel niet is beperkt tot vier jaar (in de zin van artikel 38e Sr) als de TBS-maatregel met voorwaarden op enig moment zou worden omgezet naar een TBS-maatregel met bevel tot verpleging.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de noodzaak van behandeling en inname van medicatie, ter beperking van het gevaar voor recidive, zal de rechtbank – op grond van artikel 38, zesde lid, Sr – bevelen dat de TBS-maatregel met voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geen oplegging gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z Sr)
De reclassering heeft geadviseerd om naast een TBS-maatregel met voorwaarden ook een GVM op te leggen. De rechtbank ziet daartoe in dit geval geen aanleiding. Hierbij heeft zij gelet op de eventuele duur van de TBS-maatregel met voorwaarden (maximaal negen jaar) in verhouding met het recidiverisico (laag tot matig) en de bijzondere (persoonlijke) omstandigheden van dit geval (leeftijd verdachte, eventuele wens om weer zwanger te raken en de eventuele maximale duur van de TBS-maatregel).
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte zal worden opgegeven.
Afwijzing van de zorgmachtiging
Het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging wordt afgewezen. Hiervan is een separate beslissing opgemaakt.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.244,88. Dit bedrag bestaat uit € 8.744,88 materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde.
De gevorderde materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:
  • acupunctuur € 544,-
  • haptonomie € 455,-
  • schilderwerk € 2.829,85
  • pvc-vloer € 4.916,03.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadeposten “schilderwerk” en “pvc-vloer” niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat onvoldoende is gebleken dat deze schadeposten in direct verband staan met het bewezen verklaarde.
De overige gevorderde schadeposten zijn volgens de officier van justitie voldoende onderbouwd en staan in direct verband met het bewezen verklaarde. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd de gevorderde schadeposten “acupunctuur” en haptonomie, alsmede de gevorderde immateriële schade geheel toe te wijzen. Dit betreft een totaalbedrag van
€ 2.499,-.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ten aanzien van het toe te wijzen bedrag, alsmede voor de verschuldigde wettelijke rente, de schadevergoedingsmaatregel op de leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op het pleidooi tot integrale vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden dan wel dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. In geval van bewezenverklaring dient tot dezelfde beslissing gekomen te worden omdat de vordering in het geheel onvoldoende is onderbouwd, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman zich met betrekking tot de materiële schade op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadeposten geenszins in direct verband staan met het eventueel bewezen verklaarde. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt dat de aangehaalde jurisprudentie geenszins van toepassing is op de onderhavige zaak. De gevorderde immateriële schade is volgens de raadsman dan ook onvoldoende onderbouwd en dient niet voor vergoeding in aanmerking te komen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
Aan de verdachte is ter zake het bewezen verklaarde een (TBS-)maatregel opgelegd. Dit betekent dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering en dat aan verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd kan worden.
Materiële schade
De gevorderde schadeposten “acupunctuur” en “haptonomie” acht de rechtbank toewijsbaar nu de benadeelde partij deze schadeposten voldoende heeft onderbouwd en deze schadeposten rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde schadeposten “schilderwerk” en “pvc-vloer” niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu niet, althans onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het bewezen verklaarde. De benadeelde partij kan de vordering voor wat betreft die schadeposten bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat dat de [slachtoffer] ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen van verdachte is aangetast in haar persoon en ten gevolge van dit handelen immateriële schade heeft geleden. De rechtbank stelt deze schade naar maatstaf van billijkheid vast op het gevorderde bedrag van € 1.500,-.
Totale schade
De rechtbank zal in totaal de een bedrag van € 2.499,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2022 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.499,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 april 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 34 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.BESLAG

De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een mes, onttrekken aan het verkeer. Met betrekking tot dit mes is het bewezen verklaarde begaan en dit mes is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Deze beslissing is overeenkomstig de vordering van de officier van justitie. De raadsman heeft met betrekking tot dit mes geen standpunt ingenomen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 38, 38a, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het subsidiair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;

Oplegging maatregel

- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
  • verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.;
  • verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
* verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
* verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
* verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
* verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
* verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
* verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
* verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
* verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
  • verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
  • verdachte laat zich ambulant behandelen door GGZ Altrecht dan wel een nader te bepalen (forensische) instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] , geboren op [1965] te [geboorteplaats] , zolang de reclassering dit verbod nodig vindt. Contact kan in het kader van mediation tot stand worden gebracht, maar enkel door middel van tussenkomst van beide advocaten of de reclassering;
  • verdachte geeft inzicht in haar financiën (en schulden) en indien noodzakelijk werkt zij mee aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • verdachte wordt verplicht mee te werken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
Dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.499,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
  • € 2.499,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 34 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;

Beslag

- verklaart het mes onttrokken aan het verkeer;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, mrs. A. Blanke en B. Vis, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2023.
Mr. B. Vis en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 april 2022 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade van het leven te beroven,
een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een soortgelijk (scherp) voorwerp,
in de arm, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 april 2022 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een soortgelijk (scherp) voorwerp,
in de arm, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 april 2022 te Woerden [slachtoffer] heeft mishandeld al
dan niet met voorbedachten rade door een of meerdere ma(a)l(en) met een mes,
althans een soortgelijk (scherp) voorwerp, in de arm, althans het lichaam, van die
[slachtoffer] te steken/snijden;
( art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met registratienummer PL0900-2022119491, opgemaakt door de districtsrecherche West-Utrecht, basisteam De Copen, doorgenummerd 1 tot en met 117. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] , pag. 5.
3.Idem, pag. 6.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 januari 2023.