ECLI:NL:RBMNE:2023:136

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
10020676 \ LC EXPL 22-1611
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betalingsverplichting na verleende diensten en de gevolgen van het niet verstrekken van noodzakelijke gegevens

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, vordert eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], betaling van een onbetaalde factuur van € 2.861,65 van gedaagde, [gedaagde] B.V. De vordering betreft diensten die eiser heeft verleend door personeel uit te lenen aan gedaagde voor twee projecten in maart 2022. Eiser heeft de factuur op 14 maart 2022 verzonden, met een betalingstermijn van 14 dagen en een verhoging van 10% bij te late betaling. Gedaagde heeft de factuur echter niet betaald en betwist de hoogte ervan, met als argument dat eiser bepaalde personeelsgegevens niet heeft verstrekt die volgens gedaagde noodzakelijk zijn voor de betaling.

De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, waarbij is vastgesteld dat gedaagde verplicht is te betalen voor de verleende diensten. De rechter oordeelt dat gedaagde geen recht heeft op opschorting van de betalingsverplichting, aangezien eiser aan zijn verplichtingen heeft voldaan en er geen bewijs is dat eiser verplicht was om de gevraagde personeelsgegevens te verstrekken. De kantonrechter heeft ook de gevorderde verhoging van 10% en de wettelijke rente toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde is in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 897,41. Het vonnis is uitgesproken op 18 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10020676 \ LC EXPL 22-1611
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [handelsnaam],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met productie
- de conclusie van dupliek met producties
- de akte (uitlating producties) van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij e-mail van 7 maart 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] opdracht verstrekt om voor een project in [plaats 1] op 8 en 9 maart 2022 twee [.] uit te lenen aan [gedaagde] . Bij e-mail van 10 maart 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] de opdracht verstrekt om voor een project in [plaats 2] vanaf vrijdagavond 11 maart 2022 (20.00 uur) tot maandagochtend 14 maart 2022 (07.00 uur) in totaal 7 [.] uit te lenen aan [gedaagde] . [eiser] heeft deze opdrachten aanvaard en uitgevoerd.
2.2.
Voor de onder 2.1. genoemde werkzaamheden heeft [eiser] op 14 maart 2022 een factuur aan [gedaagde] gestuurd. Daarin is een betalingstermijn vermeld van 14 dagen. In de begeleidende e-mail bij deze factuur staat vermeld dat bij te laat betalen onder meer een verhoging van 10% wordt gehanteerd. [gedaagde] heeft de factuur niet betaald.
2.3.
Bij brief van 30 maart 2022 heeft [eiser] [gedaagde] tot betaling gesommeerd en daarbij aanspraak op de 10% verhoging gemaakt. Verder heeft hij aangekondigd dat buitengerechtelijke kosten in rekening zouden worden gebracht als [gedaagde] niet binnen twee dagen na ontvangst van deze brief zou betalen.
2.4.
Bij e-mail van 31 maart 2022 wordt namens [gedaagde] aan [eiser] te kennen gegeven dat zij de factuur als niet verzonden beschouwt omdat [eiser] heeft nagelaten bepaalde gegevens te verstrekken die onder de belastingwetgeving vallen.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] heeft op 7, 11 en 14 april 2022 aanmaningen tot betaling aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft daarop laten weten dat zij de factuur niet in behandeling kan nemen omdat [eiser] heeft nagelaten bepaalde personeelsgegevens en een urenstaat te verstrekken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.861,65, vermeerderd met rente en kosten. De vordering ziet op een onbetaald gebleven factuur voor door [eiser] aan [gedaagde] geleverde diensten, bestaande uit het uitlenen van [.] aan [gedaagde] .
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij is het niet eens met de hoogte van de factuur. Het aantal door [eiser] op de factuur vermelde uren van het uitgeleend personeel is volgens [gedaagde] onjuist. [gedaagde] stelt verder dat zij [eiser] niet hoeft te betalen zolang [eiser] weigert bepaalde persoonsgegevens van uitgeleende werknemers aan [gedaagde] te verstrekken. Om die gegevens heeft [gedaagde] herhaaldelijk gevraagd en tot verstrekking daarvan is [eiser] op grond van de belastingwetgeving verplicht. Die gegevens zijn ook nodig om de hoogte van de vordering te kunnen berekenen, aldus [gedaagde] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe. Tussen partijen staat vast dat de factuur waarvan [eiser] in deze procedure betaling vordert, ziet op een tweetal opdrachten die [gedaagde] bij e-mail van 7 respectievelijk 10 maart 2022 aan [eiser] heeft verstrekt om [.] uit te lenen aan [gedaagde] (zie hiervoor, sub 2.1.). [eiser] heeft aan die opdrachten uitvoering gegeven. Dat betekent dat [gedaagde] verplicht is [eiser] daarvoor te betalen.
4.2.
Partijen verschillen van mening om hoeveel (man)uren het daarbij gaat. Volgens [gedaagde] moet het aantal in rekening gebrachte uren naar beneden worden bijgesteld, onder meer omdat personeel van [eiser] te laat op het werk is verschenen. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. [eiser] heeft weliswaar erkend dat zijn werknemers op zondag 13 maart in totaal 1,5 uur te laat waren, maar vast staat, zoals de factuur ook vermeldt, dat hij die uren niet in rekening heeft gebracht. Dat werknemers van [eiser] vaker te laat waren, heeft [gedaagde] niet gesteld. [gedaagde] heeft wel gesteld dat werknemers soms gedurende enige tijd wegens bijvoorbeeld lunchpauzes niet aanwezig waren, maar dit heeft [eiser] betwist en [gedaagde] heeft nagelaten deze stelling te onderbouwen of aannemelijk te maken. Aan de urenstaat die [gedaagde] bij conclusie van antwoord heeft overgelegd en die, op het eerste oog, mede lijkt te zien op de projecten in [plaats 1] en [plaats 2] , gaat de kantonrechter voorbij omdat [gedaagde] geen enkel beroep op deze urenstaat doet, laat staan uitlegt waarom de daarop vermelde uren moeten worden gevolgd in plaats van de door [eiser] bij factuur opgegeven uren.
4.3.
Verder stelt [gedaagde] dat het aantal in rekening gebrachte uren onjuist is omdat het werk in [plaats 2] eerder kon worden gestopt dan de met [eiser] afgesproken datum/tijdstip (van 14 maart 2022 om 07.00 uur). Volgens [gedaagde] waren de wegwerkzaamheden in [plaats 2] al op zondagavond 13 maart om 20.00 uur klaar waardoor de weg eerder open kon en de [.] van [eiser] niet langer nodig waren. De kantonrechter ziet zonder nadere toelichting of uitleg - die ontbreekt - niet in waarom [gedaagde] niet zou hoeven te betalen voor werknemers die [eiser] volgens afspraak aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld maar waarvan [gedaagde] , eerder dan gepland en afgesproken, geen gebruik meer wenste te maken. Afspraken die tot een dergelijke conclusie zouden moeten leiden, zijn niet gesteld of op een andere manier gebleken. Aan de door [gedaagde] bij conclusie van antwoord overgelegde raamovereenkomst gaat de kantonrechter voorbij nu [gedaagde] zich daar niet op beroept en bovendien vast staat dat [eiser] dit stuk niet voor akkoord heeft ondertekend. Voor zover [gedaagde] mocht hebben bedoeld te stellen dat een dergelijke afspraak zou volgen uit het door partijen afgesproken minimum van 4 uur, kan de kantonrechter haar niet volgen omdat [gedaagde] dit op geen enkele manier inzichtelijk heeft gemaakt en evenmin heeft gesteld tot hoe laat de [.] op die zondag 13 maart of maandagochtend 14 maart dan wel hebben gewerkt.
4.4.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter geen grond ziet om de door [eiser] bij factuur van 14 maart 2022 in rekening gebrachte uren naar beneden bij te stellen, zodat [gedaagde] verplicht is de prijs voor deze uren (in totaal € 2.601,50) aan [eiser] te betalen.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] geen recht om nakoming van deze betalingsverplichting op te schorten. [eiser] heeft aan al haar verplichtingen uit de overeenkomst met [gedaagde] voldaan. Het is niet gesteld en ook niet op een andere manier gebleken dat [eiser] op grond van de overeenkomst met [gedaagde] verplicht was om bepaalde personeelsgegevens, zoals namen, BSN-nummers en certificaten van vakbekwaamheid, aan [gedaagde] te verstrekken. De door [gedaagde] op 7 en 10 maart 2022 verstrekte opdrachtbevestigingen aan [eiser] maken hier geen melding van. Evenmin blijkt dat [gedaagde] voor ontvangst van de factuur van 14 maart 2022 ooit om dergelijke personeelsgegevens heeft gevraagd als voorwaarde voor betaling of dat [eiser] daarmee op een andere manier akkoord is gegaan. Tussen partijen staat wel vast dat [gedaagde] een factuur voor een eerdere opdracht aan [eiser] heeft betaald zonder te beschikken over, of te vragen naar dergelijke personeelsgegevens. De kantonrechter ziet zonder uitleg, die [gedaagde] niet heeft gegeven, ook niet in waarom die informatie nodig was om de vordering van [eiser] te kunnen berekenen of om personeel uit te betalen, los nog van het feit dat het aan [gedaagde] uitgeleende personeel in dienst was van [eiser] en door hem werd betaald. De stelling van [gedaagde] dat een dergelijke verplichting uit de belastingwetgeving volgt, vindt geen steun in het recht. Indien [gedaagde] mogelijke ketenaansprakelijkheid had willen beperken, had het op haar weg gelegen specifieke afspraken met [eiser] te maken over het verstrekken van bepaalde personeelsgegevens, maar zoals hiervoor is aangegeven, is daarvan niet gebleken.
4.6.
Bij de begeleidende e-mail bij de factuur van 14 maart 2022 heeft [eiser] nog aangekondigd dat de uiterste (verval)datum voor betaling 28 maart 2022 was en dat bij betaling na die datum het factuurbedrag met 10% zou worden verhoogd. Omdat [gedaagde] de factuur niet binnen de betalingstermijn heeft betaald, heeft [eiser] bij aanmaning van 30 maart 2022 deze verhoging (van € 260,15) gevorderd. [gedaagde] heeft destijds maar ook in deze procedure geen verweer gevoerd tegen de gevorderde verhoging. Deze komt de kantonrechter ook niet onredelijk voor, zodat de kantonrechter in totaal een bedrag aan hoofdsom van (€ 2.601,50 + € 260,15) € 2.861,65 toewijst.
4.7.
[eiser] vordert verder vergoeding van de wettelijke rente over € 2.861,65 vanaf 28 maart 2022, althans de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding. De kantonrechter zal de in artikel 6:119a BW bedoelde wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf de dag na 28 maart 2022 toewijzen, omdat aan alle in genoemd artikel neergelegde voorwaarden is voldaan.
4.8.
Ook vordert [eiser] vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald. Daarom wordt de gevorderde € 411,17 toegewezen.
4.9.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de kant van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
545,00
(2,50 punten × € 218,00)
Totaal
897,41
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.861,65, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag, met ingang van 29 maart 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 411,17 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 897,41,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 109,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen met de explootkosten van betekening van dit vonnis als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.