ECLI:NL:RBMNE:2023:1359

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
537709
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontbindende voorwaarde en garantiebepaling in huurgeschil

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2023, gaat het om een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. over de betaling van een waarborgsom en de toepassing van een garantiebepaling. [gedaagde] huurt een winkelruimte van [bedrijf 1] B.V. en heeft een waarborgsom van € 36.300,00 betaald. Na de verkoop van de aandelen van [gedaagde] aan [bedrijf 2] B.V. op 13 juli 2021, ontstaat er onduidelijkheid over de afspraken rondom deze waarborgsom. [eiseres] stelt dat [gedaagde] de waarborgsom aan haar moet terugbetalen, terwijl [gedaagde] betoogt dat de voorwaarde voor betaling niet is vervuld, omdat de waarborgsom niet onder de verhuurder rustte na de overnamedatum. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet gehouden is tot betaling, omdat de waarborgsom door de verhuurder is verrekend met een huurachterstand. In reconventie vordert [gedaagde] betaling op basis van een garantiebepaling, maar ook deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] de vordering van de verhuurder heeft erkend zonder [eiseres] te betrekken, waardoor [eiseres] niet aansprakelijk kan worden gesteld. De proceskosten worden toegewezen aan de zijde van de partij die ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/537709 / HL ZA 22-99
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen:
[eiseres],
advocaat: mr. H. den Besten te Almere,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen:
[gedaagde],
advocaat: mr. J. Postma te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding van 11 april 2022;
­ de akte van [eiseres] met producties 1 tot en met 8;
­ de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie met producties 1 tot en met 15;
­ de e-mail van 6 oktober 2022 van [gedaagde] , waarbij zij bezwaar maakt tegen de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] ;
­ de e-mail van 10 oktober 2022 van de rechtbank met antwoord en vraag aan partijen;
­ het B-formulier van [gedaagde] van 14 oktober 2022, waarbij zij akkoord gaat met de toevoeging van de conclusie van antwoord in reconventie aan het procesdossier;
­ de conclusie van antwoord in reconventie met productie 9;
­ de akte van [gedaagde] met producties 16 tot en met 21;
­ het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 december 2022;
­ de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De zaak in conventie en in reconventie in het kort
2.1.
[gedaagde] huurt een winkelruimte van verhuurder [bedrijf 1] B.V. (hierna: de verhuurder). [gedaagde] heeft een bedrag van € 36.300,00 aan de verhuurder betaald als waarborgsom. [eiseres] heeft alle aandelen in [gedaagde] verkocht aan [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) en geleverd op 13 juli 2021 (hierna: de overnamedatum). Daarbij is een afspraak gemaakt over de waarborgsom. Partijen twisten in conventie over de vraag wat die afspraak precies inhoudt en of [gedaagde] door die afspraak (een bedrag gelijk aan) de waarborgsom moet betalen aan [eiseres] , met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.2.
Bij de verkoop en levering van de aandelen in [gedaagde] heeft [eiseres] een garantie verstrekt aan [bedrijf 2] op grond waarvan [eiseres] aansprakelijk is jegens [bedrijf 2] voor schulden, geschillen en rechtszaken van [gedaagde] tot aan de overnamedatum. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] daarop tegenover [eiseres] in principe een beroep mag doen. Partijen twisten in reconventie over de vraag of [eiseres] op grond van de garantie gehouden is bedragen te betalen aan [gedaagde] in verband met de door [gedaagde] gestelde (i) vorderingen van de verhuurder op [gedaagde] (begroot op € 91.389,84 + P.M) en (ii) bedragen die de overheid bij wijze van onterecht verleende overheidssteun nog zal terugvorderen van [gedaagde] (begroot op € 34.912,00).
2.3.
Zowel in conventie als in reconventie beantwoordt de rechtbank de vragen ontkennend. De rechtbank wijst daarom de vorderingen over en weer af. Waarom dit zo is, wordt hierna uitgelegd.

3.Het geschil in conventie en de beoordeling daarvan

Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] de waarborgsom betaalt aan [eiseres] áls de waarborgsom onder de verhuurder rust
3.1.
[eiseres] stelt dat zij met [gedaagde] heeft afgesproken dat [gedaagde] de waarborgsom na de overnamedatum rechtstreeks aan haar moet terugbetalen. Door betaling van € 36.300,00 te verlangen van [gedaagde] , vordert [eiseres] nakoming van die afspraak. Volgens [eiseres] volgt deze verplichting uit het WhatsApp-bericht van [bedrijf 2] namens [gedaagde] aan [eiseres] : “
If the store has a deposit, we will refund it to [A] at that time.”Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat daarmee is bedoeld af te spreken dat [gedaagde] na de overnamedatum een bedrag gelijk aan de waarborgsom zal betalen aan [eiseres] , onder de voorwaarde dat de waarborgsom na de overnamedatum onder de verhuurder rust. Deze uitleg is door [eiseres] niet weersproken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat partijen deze afspraak zijn overeengekomen. Gelet hierop is de discussie van partijen over de achtergrond van de afspraak niet relevant.
Er is niet aan de voorwaarde voor betaling voldaan
3.2.
Volgens [gedaagde] is niet voldaan aan de voorwaarde dat de waarborgsom van € 36.300,00 onder de verhuurder rust na de overnamedatum, zodat [eiseres] geen recht heeft op betaling van € 36.300,00 van [gedaagde] . Dat is de rechtbank met haar eens.
3.3.
De verhuurder heeft de eerste door [gedaagde] betaalde waarborgsom omstreeks 7 mei 2021 verrekend met een huurachterstand van [gedaagde] . Op 10 juni 2021 heeft [gedaagde] opnieuw een waarborgsom van € 36.300,00 aan de verhuurder overgemaakt. [gedaagde] stelt dat de verhuurder ook de tweede waarborgsom vóór de overnamedatum heeft verrekend met een (huur)schuld van [gedaagde] . Hiervoor verwijst zij naar de in de procedure overgelegde correspondentie tussen [gedaagde] en de verhuurder van mei en juni 2021. [eiseres] betwist dat de tweede waarborgsom is verrekend door de verhuurder. Althans, zij is daarmee niet bekend. Zij voert aan dat [gedaagde] na de verrekening van de eerste waarborgsom tot aan de overnamedatum aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan, waardoor de verhuurder ook geen reden had tot verrekening over te gaan.
3.4.
Uit de e-mail van 22 juni 2021 van de verhuurder aan [gedaagde] blijkt dat de verhuurder zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] haar (onder andere) nog huur verschuldigd is en dat zij de betalingsachterstand van [gedaagde] verrekent met de waarborgsom. Hieruit volgt dat [gedaagde] op die datum op de hoogte is gesteld van de verrekening van de tweede waarborgsom. Als [gedaagde] heeft gemeend dat de verrekening van de tweede waarborgsom door de verhuurder onterecht was, lag het op haar weg bij de verhuurder te protesteren tegen de verrekening en hiertegen op te treden. Nergens uit de stukken blijkt dat [gedaagde] dit heeft gedaan. Omdat [eiseres] destijds de enig bestuurder was van [gedaagde] , wordt [eiseres] bekend verondersteld met de verrekening.
3.5.
Gelet op de met stukken onderbouwde stelling van [gedaagde] en de niet gemotiveerde betwisting van [eiseres] , is komen vast te staan dat na de overnamedatum geen waarborgsom onder de verhuurder rustte. Om deze reden zal de rechtbank de vorderingen in conventie afwijzen.
Proceskosten in conventie
3.6.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt in conventie en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in conventie aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.366,00
(2,00 punten × € 1.183,00)
Totaal
5.203,00
3.7.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

4.Het geschil in reconventie en de beoordeling daarvan

De garantie ten gunste van [gedaagde]
4.1.
In de ‘company change agreement’ over de verkoop van de aandelen in [gedaagde] en in de notariële leveringsakte van de aandelen heeft [eiseres] garanties gegeven aan [bedrijf 2] op grond waarvan [eiseres] aansprakelijk is jegens [bedrijf 2] voor schulden, geschillen en rechtszaken van [gedaagde] tot aan de overnamedatum (hierna: de garantie). Partijen zijn het eens dat [gedaagde] tegenover [eiseres] een beroep kan doen op de garantie, bij wijze van derdenbeding. Ook zijn partijen het eens dat, in afwijking van wat is vastgelegd in de company change agreement, de overeenkomst naar Nederlands recht moet worden uitgelegd en dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
Erkende vordering van de verhuurder blijft voor rekening van [gedaagde]
4.2.
De verhuurder heeft [gedaagde] na de overnamedatum laten weten dat [gedaagde] nog een waarborgsom, boetes, rente en buitengerechtelijke kosten aan de verhuurder verschuldigd is, omdat [gedaagde] volgens de verhuurder haar verplichtingen uit de huurovereenkomst en nadere schriftelijke afspraken voor de overnamedatum niet is nagekomen. [gedaagde] vordert nakoming van de garantie door deze vordering van de verhuurder (begroot op € 91.389,84 + P.M) op [eiseres] te verhalen.
4.3.
Een deel van de vordering van de verhuurder op [gedaagde] betreft de waarborgsom van € 36.300,00. Op grond van de huurovereenkomst heeft [gedaagde] de plicht opnieuw een waarborgsom over te maken aan de verhuurder, zodra de verhuurder de huidige waarborgsom verrekent. Aangezien is komen vast te staan dat de verhuurder na de overnamedatum niet beschikte over de waarborgsom (zie 3.5), moet [gedaagde] opnieuw een waarborgsom overmaken aan de verhuurder. Kan de vermindering van het vermogen van [gedaagde] vanwege de betaling van de waarborgsom aan de verhuurder gezien worden als een schadepost voor [gedaagde] ? Nee, want als de verhuurder na de overnamedatum nog wel de waarborgsom onder zich had gehad, dan had [gedaagde] volgens de afspraak genoemd onder 3.1 een bedrag van € 36.300,00 aan [eiseres] moeten betalen. [gedaagde] moest dus hoe dan ook na de overnamedatum een bedrag van € 36.300,00 betalen: ofwel aan [eiseres] , ofwel aan de verhuurder. [gedaagde] kan dat bedrag daarom niet op [eiseres] verhalen.
4.4.
[gedaagde] heeft de vordering van de verhuurder erkend, zonder instemming van [eiseres] . Volgens [eiseres] kan [gedaagde] door deze gang van zaken geen beroep doen op de garantie. Dit is de rechtbank met haar eens. Een redelijke uitleg van de garantie brengt namelijk met zich dat [eiseres] betrokken moet worden bij de oplossing van een gestelde vordering ontstaan voor de overnamedatum. Dit volgt uit de garantie, waarin is opgenomen dat:
  • [eiseres] onmiddellijk op de hoogte moet worden gesteld van een schuld, garanties, geschil of gerechtelijke procedure waarvoor de garantiebepaling kan worden ingeroepen;
  • dat geschillen van voor de overnamedatum moeten worden opgelost door [eiseres] en zij hiervoor alle verantwoordelijkheid en kosten draagt.
4.5.
[gedaagde] stelt dat zij [eiseres] na de overnamedatum bij het geschil met de verhuurder heeft betrokken, door [eiseres] te machtigen de problemen met de verhuurder namens [gedaagde] op te lossen. Alsnog heeft [gedaagde] daarna zelf beslist, omdat [eiseres] volgens haar geen actie ondernam. In dit geval had [eiseres] , nadat zij gemachtigd was door [gedaagde] om het probleem met de verhuurder op te lossen, zich tegenover de verhuurder op het standpunt gesteld dat de verhuurder geen vordering (meer) had. Zij heeft onweersproken verklaard dat zij bereid was hierover te procederen namens [gedaagde] . In dat licht is het begrijpelijk dat [eiseres] in afwachting was van de actie van de verhuurder. Eventuele kosten die [gedaagde] hierdoor zou maken of schade die [gedaagde] zou lijden, zouden op grond van de garantie voor rekening van [eiseres] zijn. Door op eigen initiatief de vordering van de verhuurder nadien toch te erkennen, zonder [eiseres] in die beslissing te betrekken, heeft [gedaagde] [eiseres] onvoldoende de mogelijkheid geboden tot een (andere) oplossing te komen met de verhuurder. Die omstandigheid zou wellicht niet aan een beroep op de garantie in de weg hebben gestaan, als tegen de vordering van de verhuurder geen verweer mogelijk was. Weliswaar heeft [gedaagde] gesteld dat geen verweer mogelijk was, maar [eiseres] heeft dat betwist. [gedaagde] heeft vervolgens niet met stukken onderbouwd waarom de vordering van de verhuurder zo evident was dat geen verweer meer mogelijk was. Dit betekent dat de gevolgen van de erkenning van de vordering van de verhuurder door [gedaagde] voor rekening van [gedaagde] moeten blijven.
4.6.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het deel van de vordering van [gedaagde] dat ziet op de vordering van de verhuurder afwijzen.
Terugbetaling van de NOW-subsidie staat nog niet vast
4.7.
Verder stelt [gedaagde] met een beroep op de garantie dat [eiseres] haar moet betalen voor de terugvordering door de overheid van de voor de overnamedatum teveel aan [gedaagde] uitgekeerde NOW-subsidie van € 34.912,00. [gedaagde] licht toe dat na de overnamedatum is gebleken dat [gedaagde] voor de overnamedatum bij de overheid meer NOW-subsidie heeft aangevraagd en ontvangen, dan waar zij recht op heeft. Ter onderbouwing verwijst [gedaagde] naar de berekening van haar accountant op basis van de jaarcijfers van [gedaagde] over 2021.
4.8.
[eiseres] betwist dat zij op grond van de garantie gehouden is het genoemde bedrag te betalen aan [gedaagde] . [eiseres] voert daartoe aan dat nog niet onherroepelijk vaststaat of en hoeveel [gedaagde] aan te veel ontvangen NOW-subsidie moet terugbetalen aan de overheid. Dit hangt volgens [eiseres] mede af van de vraag hoe de overheid de onderneming zal kwalificeren: als startende onderneming of niet. Dat is volgens [eiseres] nog geen uitgemaakte zaak. Verder voert [eiseres] aan dat de berekening van een accountant niet gelijk is te stellen aan de onherroepelijke beslissing van de overheid. De accountant kan fouten maken in de berekening.
4.9.
De rechtbank is het met [eiseres] eens dat de vordering van de overheid onherroepelijk moet vaststaan voordat [eiseres] op grond van de garantie gehouden is dit bedrag als schadevergoeding aan [gedaagde] te betalen. Dat volgt uit de redelijke uitleg van de garantie, zoals weergegeven onder 4.4. Omdat de vordering van de overheid nog niet onherroepelijk vaststaat bij de beoordeling van de vordering in deze procedure, zal ook dit deel van de vordering van [gedaagde] worden afgewezen. Wel zullen partijen er dus rekening mee moeten houden dat zodra de overheid aan [gedaagde] laat weten hoeveel zij aan teveel uitgekeerde NOW-subsidie moet terugbetalen, [gedaagde] [eiseres] hiervan op de hoogte moet stellen. Vervolgens zal [gedaagde] [eiseres] de gelegenheid moeten geven – voor rekening en risico van [eiseres] – namens [gedaagde] bezwaar te maken tegen de gestelde vordering van de overheid.
Proceskosten in reconventie
4.10.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt in reconventie en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- salaris advocaat
3.760,00
(2,00 punten × € 1.880,00)
Totaal
3.760,00
4.11.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 5.203,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, als [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, als er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden.
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.760,00,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, als er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Piet en in het openbaar uitgesproken door mr. M.M.J. Schoenaker op 29 maart 2023.