ECLI:NL:RBMNE:2023:1346

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
9474143 UC EXPL 21-7012
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van gefactureerde stuc- en schilderwerkzaamheden door erfgenamen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres] B.V., en de erfgenamen van de overleden ouders van de gedaagden. [eiseres] vorderde betaling van twee facturen voor stuc- en schilderwerkzaamheden die volgens hen in de woning van de ouders van de gedaagden zijn uitgevoerd. De gedaagden, bestaande uit [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hebben de vordering betwist, waarbij [gedaagde sub 2] wel in de procedure verscheen en verweer voerde, terwijl [gedaagde sub 1] verstek liet verlenen.

De procedure begon op 30 september 2021 met de dagvaarding van de gedaagden. Gedurende de procedure zijn verschillende producties ingediend en zijn er mondelinge behandelingen geweest. De gedaagden stelden dat de gefactureerde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd en dat er onduidelijkheid bestond over de facturen. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] onvoldoende bewijs had geleverd dat de werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht. De kantonrechter benadrukte dat het aan [eiseres] was om de stelling te onderbouwen, vooral gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 2].

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiseres] afgewezen, evenals de vorderingen tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die tot dat moment op nihil waren begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in civiele procedures, vooral wanneer er sprake is van betwisting door de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9474143 UC EXPL 21-7012 CMR/51145
Vonnis van 11 januari 2023
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.M.A. van Ras,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend in [woonplaats 1] , Duitsland,
niet verschenen,

2.[gedaagde sub 2] ,

wonend in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [achternaam] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon,
Verder ook gezamenlijk in meervoud te noemen: [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft op 30 september 2021 [gedaagden] gedagvaard. Bij de dagvaardingen zijn producties 1 tot en met 17 gevoegd. [achternaam] heeft hier schriftelijk op gereageerd door middel van een conclusie van antwoord. Ook is [achternaam] op de civiele rolzitting van 1 december 2021 geweest om mondeling verweer te voeren en heeft daar een aanvullende productie ingediend. Dit is neergelegd in een proces-verbaal.
1.2.
[achternaam] heeft op 27 februari 2022 nog een aantal aanvullende producties ingediend. [eiseres] heeft op 28 februari 2022 producties 18 tot en met 21 in het geding gebracht. Op 7 maart 2022 stond een mondelinge behandeling gepland, maar deze is niet doorgegaan.
1.3.
[achternaam] heeft op 16 september 2022 een aanvullend stuk ingediend.
1.4.
Op 27 september 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de heer [A] , directeur-grootaandeelhouder van [eiseres] , met de gemachtigde van [eiseres] . Ook is verschenen [achternaam] , vergezeld van zijn zoon. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.5.
De kantonrechter heeft bepaald dat het vonnis in deze zaak vandaag wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] zijn erfgenamen van hun ouders, de heer [B] en mevrouw [C] . De heer [B] is op [2020] overleden. Mevrouw [C] is op [2020] overleden.
2.2.
De woning waarin de ouders van [gedaagden] woonden is na hun overlijden verkocht aan derden.
2.3.
[eiseres] heeft op 3 februari 2021 een brief gestuurd aan [gedaagden] , met daarin onder meer en voor zover van belang het volgende:
“(…) Middels dit schrijven betuigen wij u allereerst onze oprechte deelneming met het overlijden van uw ouders, de heer en mevrouw [.] .
Maar helaas moeten wij u ook wijzen op een tweetal facturen welke nog niet door familie [.] zijn voldaan inzake door ons uitgevoerde stuk- en schilderwerkzaamheden a.g.v. een ontstane schade.
(…) Door het overlijden van mevrouw [.] hebben wij daarna niets meer inzake deze facturen vernomen en staat de vordering ad € 2.924,47 nog steeds open.
In de bijlagen vind u de getekende offerte en de facturen m.b.t. onze vordering. (…)”.
Bij deze brief zijn twee facturen meegestuurd: een factuur van 17 maart 2020 van € 2.052,47 met de omschrijving “Binnenschilderwerk (herstellen schade woonhuis) – [adres] te [plaats] ” en een factuur van 25 maart 2020 van € 872,00 met de omschrijving “Stukadoorswerkzaamheden (herstellen schade woonhuis) – [adres] te [plaats] ”.

3.Wat vordert [eiseres] en wat vindt [achternaam] daarvan?

3.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.426,63 (bestaande uit de hoofdsom van € 2.924,47, de tot de dagvaarding vervallen wettelijke rente van € 84,71 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 417,45), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.924,47 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening, met een veroordeling van
[gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft met de ouders van [gedaagden] een overeenkomst gesloten, op grond waarvan [eiseres] begin 2020 stuc- en schilderwerkzaamheden heeft verricht in de woning van de ouders van [gedaagden]
[eiseres] heeft hiervoor een tweetal facturen gestuurd van in totaal € 2.924,47. De ouders van [gedaagden] hebben de facturen niet betaald. Daarmee zijn zij tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Na het overlijden van de ouders van [gedaagden] heeft [eiseres] de facturen aan [gedaagden] gestuurd, omdat zij als erfgenamen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van hun ouders. Ook [gedaagden] hebben de facturen niet betaald.
3.3.
Mevrouw [gedaagde sub 1] is niet in de procedure verschenen, heeft geen schriftelijk verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseres] of uitstel verzocht. [achternaam] heeft wel verweer gevoerd, met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen.
3.4.
[achternaam] betwist dat [eiseres] de gefactureerde werkzaamheden heeft uitgevoerd in de woning van zijn ouders. Het is onduidelijk waar de facturen op zien en welke werkzaamheden er precies verricht zijn.

4.Wat oordeelt de kantonrechter?

4.1.
Mevrouw [gedaagde sub 1] is, hoewel zij deugdelijk is opgeroepen, niet verschenen. Tegen haar is daarom verstek verleend. [achternaam] is wel in het geding verschenen. Dit vonnis geldt daarom ook tegen mevrouw [gedaagde sub 1] te zijn gewezen als op tegenspraak.
4.2.
In het geval van verstekverlening aan een gedaagde wordt de vordering jegens deze gedaagde toegewezen, tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daarbij geldt dat de door de wel verschenen gedaagde aangevoerde verweren in beginsel niet in het voordeel van de niet verschenen gedaagde werken. In dit geval is echter sprake van een gestelde rechtsbetrekking tussen enerzijds [eiseres] en anderzijds [gedaagden] die noopt tot een voor [gedaagden] gelijke beslissing. [gedaagden] zijn namelijk beide in de hoedanigheid van erfgenaam van hun beider ouders gedagvaard, zo blijkt uit het lichaam van de dagvaarding, en het is noodzakelijk dat de beslissing over de vordering van [eiseres] in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle erfgenamen. Dit brengt mee dat een geslaagd verweer van [achternaam] , ook werking heeft ten opzichte van mevrouw [gedaagde sub 1] .
4.3.
Tussen [eiseres] en [achternaam] bestaat discussie over de vraag of [eiseres] de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht in de woning van de ouders van [achternaam] . [eiseres] stelt dat zij stuc- en schilderwerkzaamheden heeft verricht, zoals omschreven in een offerte van 16 september 2019 die de vader van [achternaam] heeft ondertekend. Omdat [eiseres] zich op de rechtsgevolgen van deze stelling beroept, ligt het op haar weg om deze stelling bij een gemotiveerde betwisting nader te onderbouwen en zo nodig te bewijzen.
4.4.
Volgens [eiseres] zijn de stucwerkzaamheden medio/eind februari 2020 uitgevoerd en de schilderwerkzaamheden op 10 en 11 maart 2020.
4.5.
[achternaam] heeft aangevoerd dat zijn ouders in deze periode, waarin de door [eiseres] gestelde werkzaamheden zouden zijn verricht, er zowel lichamelijk als geestelijk slecht aan toe waren. Zij waren daarom hulpbehoevend. Hij heeft aangegeven dat zijn ouders in vorenbedoelde periode niet (twee) dagen achter elkaar alleen zijn geweest. Zij hadden ter verzorging namelijk regelmatig mensen over de vloer, zoals familie, de thuiszorg en de huisarts. Niemand die in deze periode in de woning van de ouders van [gedaagden] is geweest, heeft gemerkt dat er überhaupt werkzaamheden zijn verricht.
Bovendien staat op de door [eiseres] overgelegde offerte dat de ruimtes waar de werkzaamheden gaan plaatsvinden leeg moeten zijn. Volgens [achternaam] zijn deze kamers in de gestelde periode niet leeg geweest en kan het niet zo zijn dat zijn (op dat moment) hoogbejaarde ouders de kamers leeg hebben gehaald zonder dat [achternaam] of iemand anders die regelmatig langskwam dit zou hebben gemerkt.
Voorts heeft [achternaam] aangevoerd dat hij niet heeft gezien dat er werkzaamheden waren verricht aan de wanden of het plafond toen hij na het overlijden van zijn ouders de woning heeft geïnspecteerd met een makelaar. Ook de huidige bewoners van de woning hebben laten weten dat het plafond en de muren in de slaapkamer waar werkzaamheden zouden zijn verricht niet netjes waren afgewerkt: er zat nog behang op de muren en er zaten meerdere gaten in het plafond toen zij de woning introkken. [1]
[achternaam] wijst er verder op dat de facturen die hij volgens [eiseres] zou moeten betalen onduidelijk zijn. Zo blijkt uit de door [eiseres] overgelegde urenregistratie dat voor het schilderen is uitgegaan van een loon van in totaal € 690,00, terwijl op de factuur van 17 maart 2020 een bedrag van € 1.883,00 exclusief btw in rekening wordt gebracht. Ook is het bedrag dat [eiseres] op de factuur van 25 maart 2020 in rekening heeft gebracht (€ 800,00 exclusief btw) hoger dan het bedrag dat op de factuur van de stukadoor in rekening wordt gebracht (€ 384,00 exclusief btw), terwijl de factuur van 25 maart 2020 op basis van de factuur van de stukadoor is opgesteld. Bovendien staat op de factuur van de stukadoor dat het gaat om stucwerk aan muren, terwijl in de offerte uitsluitend het stuken van het plafond wordt genoemd. Kortom, er bestaat bij [achternaam] veel onduidelijk omtrent de door [eiseres] in rekening gebrachte facturen.
4.6.
Gezien deze gemotiveerde betwisting van [achternaam] , heeft [eiseres] naar het oordeel van de kantonrechter vervolgens onvoldoende onderbouwd dat zij de geoffreerde en/of gefactureerde stuc- en schilderwerkzaamheden heeft uitgevoerd in de woning van de ouders van [achternaam] . Zo heeft [eiseres] niet (gemotiveerd) uitgelegd welke werkzaamheden precies zijn uitgevoerd, in welke kamers van de woning zij werkzaamheden heeft verricht of laten verrichten en door wie en wanneer dat zou zijn gedaan, terwijl dat gezien de gemotiveerde betwistingen en stellingen van [achternaam] wel op haar weg lag. Ook is [eiseres] niet ingegaan op de door [achternaam] genoemde onduidelijkheden omtrent de facturen.
4.7.
Het is aan [eiseres] zelf om te bepalen of zij tijdens de mondelinge behandeling op vorenbedoelde betwistingen dan wel stellingen van [achternaam] reageert en, zo ja, wat zij in dat kader naar voren brengt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter [eiseres] in de gelegenheid gesteld om op de betwistingen en stellingen van [achternaam] te reageren, zoals bedoeld in artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dat [eiseres] van die mogelijkheid om haar moverende redenen geen gebruik heeft gemaakt, komt en blijft voor haar rekening en risico.
4.8.
Omdat [eiseres] ten aanzien van de door haar gestelde werkzaamheden niet voldoet aan haar stelplicht, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.9.
De vordering van [eiseres] tot betaling van de facturen, zijnde de vordering tot nakoming, wordt gezien het voorgaande afgewezen. Omdat de hoofdvordering wordt afgewezen, delen de vorderingen tot betaling van de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten hetzelfde lot.
4.10.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van
[gedaagden] aan hen moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten; zij moet de proceskosten van [gedaagden] aan hen betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.

Voetnoten

1.Zie de e-mail van 30 november 2021 van de huidige bewoners, aangehecht aan het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 1 december 2021.