ECLI:NL:RBMNE:2023:1261

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/3420
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbrekende machtiging en KvK-stukken in WOZ-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak waarbij eiseres, vertegenwoordigd door D.A.N. Bartels MRE, beroep had ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap. De beschikking, gedateerd 30 april 2021, stelde de WOZ-waarde van een onroerende zaak in [vestigingsplaats] vast op € 2.261.000,- per 1 januari 2020. Eiseres ging in bezwaar tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2022. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld.

Tijdens de digitale zitting op 13 maart 2023 werd het beroep behandeld. De rechtbank constateerde dat eiseres niet de juiste machtiging had overgelegd en dat er geen uittreksels uit het handelsregister waren ingediend die bevestigden dat Bartels bevoegd was om namens eiseres op te treden. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende stukken aan te leveren, maar deze zijn niet tijdig ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het geconstateerde verzuim niet tijdig was hersteld.

Daarnaast heeft Bartels verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak werd gedaan door mr. K. de Meulder, in aanwezigheid van griffier A. Kasi, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3420
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2023 december in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: D.A.N. Bartels MRE)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: M. Boerlage).

Procesverloop

In de beschikking van 30 april 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres
[adres] in [vestigingsplaats] (niet-woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 2.261.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020.
Eiseres is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 29 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van het object gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 13 maart 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, M. Boerlage, vergezeld door [A] en [B] (taxateurs).
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

Het beroep is ingesteld door Bartels.
De rechtbank heeft bij brief van 22 augustus 2022 Bartels bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de volgende stukken alsnog toe te sturen:
- een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen;
- een uittreksel uit het handelsregister (eventueel meerdere uittreksels van bovenliggende rechtspersonen) waaruit blijkt wie als bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen;
- een kopie van de statuten.
3. In de brief is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
4. Omdat Bartels aanvankelijk niet op de brief reageerde is dezelfde brief op 27 september 2022 aangetekend verstuurd. Deze brief is niet retour gekomen.
5. Bartels heeft bij brief van 30 augustus 2022 gereageerd op de brief van 22 augustus 2022 en heeft de volgende stukken overgelegd:
- een ondertekende volmacht, gedateerd “februari/maart/april 2021”, waarin [C] Bartels machtigt om (onder meer) beroep in te stellen;
- een uittreksel uit het handelsregister van 8 juli 2021, waaruit blijkt dat [bedrijf 1] op dat moment de enig bestuurder was van [eiseres] ;
- een kopie van de wijziging van de statuten van [eiseres] van 14 september 2021, waarbij de naam van de rechtspersoon is gewijzigd in [bedrijf 2]
6. De rechtbank kan niet vaststellen dat [C] bevoegd bestuurder is en gerechtigd is om namens eiseres beroep in te stellen. Daarvoor ontbreken uittreksels uit het handelsregister van [bedrijf 1] , dan wel van [bedrijf 2] Daardoor is ook niet aangetoond dat Bartels bevoegd is om namens eiseres beroep in te stellen.
7. Bartels heeft op de zitting betwist dat hij de brief van 22 augustus 2022 heeft ontvangen, maar die betwisting vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Bartels heeft met de brief van 30 augustus 2022 immers de door de rechtbank gevraagde – maar incomplete – stukken toegestuurd, kort na de brief van de rechtbank. Dat Bartels de brief van 22 augustus 2022 op eigen initiatief na zijn controle van het dossier heeft gestuurd, volgt de rechtbank daarom niet. Daar komt bij dat de brief van 22 augustus 2022 op 27 september 2022 opnieuw en aangetekend is verstuurd, omdat de reactie van Bartels van 30 augustus 2022 toen abusievelijk nog niet verwerkt was in de administratie van de rechtbank. Met de brieven van 22 augustus 2022 en 27 september 2022 is Bartels in de gelegenheid is gesteld het geconstateerde verzuim te herstellen in de zin van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Bartels heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Omdat de redelijke termijn niet is overschreden, wijst de rechtbank dit verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit proces-verbaal is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.