ECLI:NL:RBMNE:2023:1251

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
9010312
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop van een woning onder bewind in het kader van nalatenschap en vruchtgebruik

Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verkoop van een woning die onder bewind is gesteld. De zaak betreft de nalatenschap van een erflater die aan zijn echtgenote, [vruchtgebruikster], levenslang vruchtgebruik heeft gelegateerd, terwijl zijn dochter, [belanghebbende], als enig erfgename is benoemd. De bewindvoerder, [verzoekster], heeft verzocht om machtiging tot verkoop van de woning, omdat de huidige situatie leidt tot financiële lasten en rechtsonzekerheid voor [belanghebbende]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [vruchtgebruikster] in ernstige mate tekortschiet in haar verplichtingen als vruchtgebruikster, wat aanleiding heeft gegeven tot de onderbewindstelling van het vruchtgebruik. De rechtbank heeft de belangen van alle partijen afgewogen en geconcludeerd dat verkoop van de woning in het belang is van [belanghebbende], die de waarde van haar erfdeel wil behouden. De kantonrechter heeft [verzoekster] machtiging verleend om de woning te verkopen, maar de beslissing over de levering van de woning is aangehouden tot er meer informatie beschikbaar is. De rechtbank heeft ook bepaald dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, wat betekent dat de verkoop kan doorgaan ondanks mogelijke rechtsmiddelen die door [verweerder] zijn ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bewindsbureau
locatie Utrecht
zaaknummer: 9010312 UT VERZ 21-1990 LL
BM nummer : [BM nummer]
Beschikking d.d. 8 maart 2023
Op verzoek van:
[verzoekster],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] aan de [adres 3] ,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
bewindvoerder over het vruchtgebruik van de woning
[adres 1] te [woonplaats 1] , hierna ook: de woning.
Verweerder:
[verweerder],
wonende te [woonplaats 1] ,
gemachtigde mr. H. de Groen, advocaat te Soest,
hierna te noemen: [verweerder] ,
in zijn hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van
[vruchtgebruikster],
wonende te [woonplaats 1] , Op [adres 2] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941,
hierna te noemen: [vruchtgebruikster] ,
vruchtgebruikster.
Belanghebbende:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [belanghebbende] ,
hoofdgerechtigde,
gemachtigde mr. J.H. Six-van der Werf, advocaat te Soest.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 4 februari 2021;
  • het verweer van [verweerder] , ter griffie ingekomen op 12 februari 2021;
  • de brief met bijlagen van mr. De Groen, ter griffie ingekomen op 31 mei 2021;
  • een mailbericht van [verzoekster] van 13 augustus 2021 met uitstelverzoek voor de geplande zitting van 17 augustus 2021;
  • een mailbericht van mr. Six- van der Werf van 23 november 2021 met een verzoek tot verder uitstel en als bijlage een vonnis van de rechtbank Midden Nederland locatie Utrecht in incident d.d. 1 september 2021;
  • de brief van [verzoekster] , ingekomen op 23 augustus 2022 met als bijlage het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 9 augustus 2022;
  • de brief van mr. De Groen, ter griffie ingekomen op 18 januari 2023, met als bijlage een brief van 23 augustus 2022 van [verweerder] ;
  • de brief van mr. De Groen, ingekomen op 19 januari 2023 met als bijlage een procesinleiding cassatieprocedure.
1.2.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 mei 2021 en van 26 januari 2023. Op beide zittingen zijn verschenen:
  • [verzoekster] , bewindvoerder ten aanzien van het vruchtgebruik over de woning, verzoekster, hierna: [verzoekster] ,
  • de heer [verweerder] , beschermingsbewindvoerder van [vruchtgebruikster] , vruchtgebruikster, verweerder, hierna: [verweerder] ,
  • mr. H. de Groen, advocaat, gemachtigde van [verweerder] , hierna: De Groen,
  • mevrouw [belanghebbende] , hoofdgerechtigde van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1] , belanghebbende, hierna: [belanghebbende] ,
  • mr. J.H. Six- van der Werf, advocaat, gemachtigde van [belanghebbende] , hierna: Six- van der Werf,
  • de heer [informant] , zoon van [vruchtgebruikster] , informant, hierna: [informant] .
Verder is op de zitting van 26 januari 2023 verschenen:
- mr. S.M. Faber, advocaat, gemachtigde van [informant] , hierna: Faber.
Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.

2.De feiten

2.1.
Op [Datum] 2002 is overleden [erflater] (hierna erflater). Hij was echtgenoot van [vruchtgebruikster] en vader van [belanghebbende] . Hij heeft bij testament van 22 juni 1990 over zijn nalatenschap beschikt. Hij heeft daarbij aan [vruchtgebruikster] het levenslang vruchtgebruik van zijn nalatenschap gelegateerd en onder de last van dit legaat zijn dochter [belanghebbende] tot enig erfgename benoemd. Bij akte van 27 april 2005 is het legaat afgegeven en het vruchtgebruik op de woning (en inboedel) gevestigd.
2.2.
Op 29 juli 2020 is op verzoek van [belanghebbende] door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, het vruchtgebruik op de woning onder bewind gesteld voor de duur van een jaar met benoeming van [verzoekster] , [adres 3] in [kantoorplaats] tot bewindvoerder. De rechtbank geeft in het vonnis de bewindvoerder de opdracht om
“in deze periode – naast (toezicht op) de zorg voor de woning – een beslissing te nemen over de woning. Als de bewindvoerder tot de conclusie komt dat maatregelen nodig zijn, moet de bewindvoerder dat in deze periode regelen. De bewindvoerder dient bij het uitvoeren van deze opdracht zich te baseren op de belangen van beide partijen. De stiefdochter heeft belang bij de waarde van de woning. Op het belang van de stiefmoeder is nog onvoldoende zicht. Aan het vruchtgebruik ligt een verzorgingsgedachte ten grondslag. Erflater heeft immers het levenslange recht van vruchtgebruik van zijn nalatenschap aan de stiefmoeder gelegateerd met de bedoeling haar verzorgd achter te laten. Ook nu zij de woning zelf niet meer bewoont, hoeft dat nog niet te betekenen dat zij geen belang meer heeft bij de woning. Zo heeft stiefmoeders advocaat geopperd dat het in haar belang is dat haar zoon in de buurt woont om haar vaak te bezoeken en haar praktisch te ondersteunen. Het is aan de bewindvoerder te beslissen of de stiefmoeder belang heeft bij de bewoning door de zoon en onder welke voorwaarden. Mocht de bewindvoerder concluderen tot verkoop van de woning en de verkoop in gang zetten, zal de opbrengst van de woning na verkoop onder het vruchtgebruik vallen. De rechtbank ziet nog geen aanleiding de bewindvoerder nu al een machtiging te verlenen tot verkoop van de woning.” [1]
De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Bij beschikking van de kantonrechter te Utrecht van 17 september 2020 is het vermogen van [vruchtgebruikster] onder bewind gesteld op grond van haar lichamelijke en/of geestelijke toestand. Bij diezelfde beschikking is [verweerder] benoemd tot haar (beschermings-) bewindvoerder.
2.4.
Bij vonnis in incident van 1 september 2021 heeft de rechtbank Midden-Nederland op verzoek van [belanghebbende] als voorlopige voorziening bepaald dat het vruchtgebruik van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats 1] onder bewind wordt gesteld voor de duur van de procedure in de hoofdzaak met benoeming van [verzoekster] tot bewindvoerder en met herhaling van de hierboven in 2.2. geciteerde opdracht en uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
2.5.
[verweerder] heeft hoger beroep aangetekend tegen het in 2.2. genoemde vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. Bij arrest van 9 augustus 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bekrachtigd en [verweerder] veroordeeld in de proceskosten. Het hof heeft daarbij onder meer overwogen “
dat [vruchtgebruikster] in ernstige mate tekortschiet in haar verplichtingen als vruchtgebruikster jegens [belanghebbende] door haar zoon de woning te laten bewonen, zodat de rechtbank terecht is overgegaan tot onderbewindstelling van het vruchtgebruik van de woning. [2]
2.6.
[verweerder] heeft op 9 november 2022 beroep in cassatie ingesteld tegen het in 2.5. genoemde arrest.
2.7.
In 2015 is vastgesteld dat [vruchtgebruikster] lijdt aan alzheimer. [vruchtgebruikster] woont sinds januari 2018 in een woonzorgcentrum. Haar zoon [informant] woont sinds begin 2019 in de woning.

3.Het verzoek en de onderbouwing

3.1.
Het verzoek strekt tot
a. het verlenen van machtiging voor verkoop en levering van de woning in overleg en samenspraak met [belanghebbende] en
b. voorzover nodig en deze procedure zich hiervoor leent een bevel aan [vruchtgebruikster] -kort gezegd- de woning te ontruimen met al degenen die zich van harentwege daar bevinden.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek voert [verzoekster] in haar inleidend verzoek en tijdens de behandeling ter zitting -zakelijk samengevat- het volgende aan. Zij heeft in het kader van haar opdracht (zie 2.2.) zo goed mogelijk onderzoek gedaan naar de belangen van [belanghebbende] enerzijds en [vruchtgebruikster] anderzijds bij de woning. Het belang van [belanghebbende] is het behoud van het vermogen dat zij heeft geërfd. De prijzen van woningen stegen eerst maar lijken nu weer te dalen. [vruchtgebruikster] van haar kant heeft de woning verlaten en zal niet meer terugkeren in de woning. De beschermingsbewindvoerder [verweerder] geeft [verzoekster] beperkt inzicht in de financiële situatie van [vruchtgebruikster] . De zoon betaalt kennelijk inmiddels een gebruikersvergoeding gelijk aan de woonlasten zoals die door [verzoekster] waren becijferd. Er drukken echter nog steeds onnodige (juridische) kosten op het vermogen van [vruchtgebruikster] . Sinds het recente arrest van de Hoge Raad over box 3 is sparen bij een bank bovendien fiscaal voordeliger. [3] Daarvoor geldt een tarief van 0,36% terwijl voor vermogen dat is belegd in onroerend goed een tarief geldt van 6,21%. Daarnaast komen nu ten laste van [vruchtgebruikster] kosten van procedures die [verweerder] namens haar voert. Zij is veroordeeld door het hof in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [belanghebbende] en die bedragen meer dan € 2.500,--. Door alle procedures, waaronder dit verweer, lopen de kosten op. [verzoekster] spant zich in om de kosten voor haar eigen optreden te beperken voor [vruchtgebruikster] . [verweerder] geeft haar geen inzicht in de huidige financiën maar luidt in de overgelegde brief van 23 augustus 2022 wel de noodklok en dreigt de kosten van [verzoekster] zelfs niet meer te betalen als het geld van [vruchtgebruikster] op raakt. [vruchtgebruikster] heeft dus geen financieel voordeel van de woning. Het voert volgens [verzoekster] te ver om te veronderstellen dat de verzorgingsgedachte van de erflater verder reikt dan het behoud van de woning voor bewoning door vruchtgebruikster zelf. De zoon [informant] verblijft inmiddels in de woning. [verzoekster] betitelt dit verblijf als onrechtmatig omdat dit zonder overleg en toestemming van [belanghebbende] plaatsvindt. Er is geen noodzaak voor bewoning door de zoon. [verzoekster] heeft onderzocht of voor de zoon mogelijkheden bestaan een andere woning in [woonplaats 1] te huren. Op 25 januari 2023 stonden acht appartementen vrij in de verhuur en 18 huizen. Volgens [verzoekster] is het dus ook mogelijk voor [informant] om een andere (huur)woning in [woonplaats 1] te betrekken, waarbij [informant] dicht bij [vruchtgebruikster] blijft wonen. Hij heeft bovendien inmiddels circa 4 jaar tijd gehad om een andere woning in [woonplaats 1] te huren. [belanghebbende] heeft ondertussen rechtsonzekerheid door dit gebruik. [verzoekster] komt na haar belangenafweging tot de conclusie dat verkoop en levering van de woning dient plaats te vinden. [verzoekster] verwacht een opbrengst rond € 400.000,-- . De hypotheek bedraagt € 136.000,--. Zij schat de overwaarde van de woning derhalve op ongeveer € 250.000,--. Deze opbrengst dient gestort te worden op een geblokkeerde rekening of een deposito-rekening met een fiscaal gunstig tarief. De vruchten hiervan bieden [vruchtgebruikster] meer financiële ruimte dan zij nu heeft. Bovendien stoppen dan discussies tussen partijen zoals recent rond de kosten van een omgewaaide schutting.

4.Het verweer van [verweerder]

4.1.
voert verweer tegen het machtigingsverzoek om de woning te verkopen. Hiertoe voert hij zakelijk samengevat het volgende aan:
a. de rechtbank had nooit een bewindvoerder mogen benoemen; erflater [belanghebbende] heeft ter voldoening aan zijn morele verzorgingsplicht een levenslang vruchtgebruik zonder beperking nagelaten aan [vruchtgebruikster] . Zij is volgens het testament vrij in de belegging en herbelegging van het vermogen. De aanstelling van de bewindvoerder vormt een ernstige aantasting van het vruchtgebruik en het testament van erflater.
b. De rechters hebben ten onrechte beslist dat de woning niet goed werd onderhouden. [belanghebbende] heeft gemanipuleerde informatie gegeven. De rechter(s) hadden meer onderzoek moeten doen naar de staat van onderhoud. Hadden zij dit gedaan, dan had hun beslissing anders geluid.
c. De rechters hebben ten onrechte de kosten van de bewindvoerder over het vruchtgebruik en van de procedure in hoger beroep ten laste van [vruchtgebruikster] gebracht. Zeker nu ook nog verlenging van de bewindvoering is gevraagd, teert het vermogen daardoor ernstig in. [verweerder] luidt daarom de noodklok.
d. [verzoekster] voert haar werk onvoldoende uit. Zij besteedt onvoldoende aandacht aan het sociale belang dat [vruchtgebruikster] bij de woning heeft, ook al heeft zij deze verlaten. Het vruchtgebruik bestaat uit materiële én sociale vruchten in de ruimste zin. Het omvat ook het bewonen door de zoon van de woning om [vruchtgebruikster] te kunnen bezoeken. Als gevolg van Alzheimer vergeet ze dat mensen haar bezoeken en voelt zij zich eenzaam, daarom is het van belang dat haar zoon haar regelmatig kan bezoeken. Hij kan op korte termijn geen andere woning vinden.
4.2.
[verweerder] stelt dat de kosten van de woning nu door [informant] worden gedekt. Daaraan is namens [verweerder] nog toegevoegd dat [informant] bereid is bij een stijging van kosten die voor zijn rekening te nemen. [informant] heeft geen financieel belang bij het wonen in de woning. [informant] heeft namelijk een prima inkomen.
4.3.
Als de woning wordt verkocht, moet de netto-opbrengst worden gestort op een rekening ten name van [vruchtgebruikster] . [verweerder] stelt dat hij in staat is om via defensief beleggen zeker 6,5% rendement te behalen op die opbrengst. Volgens [verweerder] heeft [vruchtgebruikster] bovendien interingsbevoegdheid op die rekening. Dat volgt uit de clausule over belegging en herbelegging in het testament.

5.Het standpunt van belanghebbende [belanghebbende] en informatie van [informant]

5.1.
[belanghebbende] heeft ter zitting onderschreven wat [verzoekster] over haar belang heeft gezegd en met name dat verkoop van de woning in haar belang is. De netto (verkoop-) opbrengst dient gestort te worden op een gesepareerde rekening ten name van [vruchtgebruikster] of [verweerder] qq. [vruchtgebruikster] heeft recht op de vruchten, zij heeft geen interingsbevoegdheid.
5.2.
Ter zitting heeft [informant] verklaard dat [vruchtgebruikster] hem nog steeds herkent, maar dat haar korte termijn geheugen heel slecht is. Na 15 minuten is zij dikwijls al vergeten wat door hem is gezegd. Volgens [informant] wordt [vruchtgebruikster] ook opgezocht door haar zuster en door zijn broer. Ook in mindere mate door haar nicht die in [plaats] woont.
5.3.
[informant] heeft verder verklaard dat indien de kantonrechter beslist dat de woning verkocht zal moeten worden, dat hij uit de woning zal gaan.

6.De beoordeling

6.1.
Wettelijk kader
In artikel 3:221 Burgerlijk Wetboek (BW) wordt bepaald dat indien de vruchtgebruiker in ernstige mate tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen, de rechtbank op vordering van de hoofdgerechtigde het vruchtgebruik onder bewind kan stellen. Uit lid 3 van dit artikel volgt dat de rechtbank voor het bewind zodanige voorschriften kan stellen als zij dienstig acht. Voor het overige zijn een aantal artikelen over testamentair bewind van overeenkomstige toepassing.
6.2.
De ontvankelijkheid van het verzoek
De door de rechtbank op de voet van 3:221 BW aan [verzoekster] gegeven voorschriften zijn hierboven in 2.2. vermeld. De rechtbank draagt aan [verzoekster] op na belangenafweging een beslissing te nemen over de woning en maatregelen te nemen. [verzoekster] heeft de bevoegdheid om zelfstandig een beslissing te nemen wat er met de woning moet gebeuren. De benoeming van [verzoekster] was voor een jaar uitgesproken maar deze is bij het onder 2.4. genoemde vonnis verlengd voor de duur van de hoofdzaak. Partijen hebben op de zitting verklaard dat de hoofdzaak nog loopt. [verzoekster] heeft dus nog steeds de genoemde opdracht uit te voeren.
[verzoekster] heeft na belangenafweging zoals hierboven beschreven beslist tot verkoop van de woning. Uit het verweer van [verweerder] valt op te maken dat hij niet wil meewerken aan de verkoop van de woning. Daarmee heeft [verzoekster] voldoende belang bij het vragen van een machtiging van de kantonrechter nu de wettelijke vertegenwoordiger ( [verweerder] ) van de vruchtgebruikster ( [vruchtgebruikster] ) niet instemt met de verkoop.
6.3.
De verweren vermeld in 4.1. onder a, b en c
De door [verweerder] gevoerde verweren zoals hierboven vermeld in 4.1 onder a, b en c. richten zich tegen de beslissingen van de rechtbank en het hof en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De kantonrechter is echter niet een beroepsinstantie. De beslissing van de rechtbank die door de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en die inmiddels door het gerechtshof geheel is bekrachtigd, is voor de kantonrechter nu een gegeven. Op die grond worden deze verweren door de kantonrechter gepasseerd. Dat verweerder beroep in cassatie heeft ingesteld, maakt dit niet anders.
6.4.
De belangenafweging en het verweer onder 4.1. onder d.
Bij de kantonrechter ligt voor de vraag om een machtiging tot verkoop en levering van de woning te geven. Bij de beoordeling van de gevraagde machtiging toetst de kantonrechter of [verzoekster] de door de rechtbank gegeven opdracht heeft vervuld en redelijkerwijs tot de door haar getrokken conclusie tot verkoop van de woning heeft kunnen komen.
[verzoekster] heeft haar beslissing gegrond op de belangenafweging als vermeld in 3.2. Het verweer van [verweerder] als vermeld in 4.1. onder d betoogt dat [verzoekster] ten onrechte geen acht heeft geslagen op het sociale belang van [vruchtgebruikster] bij bewoning van de woning door haar zoon.
[verzoekster] heeft inderdaad betoogd dat wat haar betreft het te ver voert om te veronderstellen dat de verzorgingsgedachte van de erflater verder reikt dan het behoud van de woning voor bewoning door vruchtgebruikster zelf. Zij heeft dat ter zitting nog toegelicht met een beroep op het geldende erfrecht ten tijde van het opmaken van het testament (1990). [verzoekster] heeft echter óók onderzoek gedaan naar de mogelijkheden die voor [informant] bestaan om elders in [woonplaats 1] een woning te verkrijgen. Dit, zo begrijpt de kantonrechter, in het kader van de opdracht van de rechtbank die heeft overwogen:
“Ook nu zij (Ktr: lees [vruchtgebruikster] ) de woning zelf niet meer bewoont, hoeft dat nog niet te betekenen dat zij geen belang meer heeft bij de woning. Zo heeft stiefmoeders advocaat geopperd dat het in haar belang is dat haar zoon in de buurt woont om haar vaak te bezoeken en haar praktisch te ondersteunen.”De genoemde advocaat van [vruchtgebruikster] was De Groen, die nu [verweerder] bijstaat. [verweerder] heeft dit (bezoek en steun-) argument gekoppeld aan de woning omdat het volgens hem voor [informant] , die voordien woonde in Eindhoven, onmogelijk was om op korte termijn een woning in [woonplaats 1] te vinden gelet op de wachtlijsten. [verzoekster] heeft nu onweersproken gesteld dat er meerdere mogelijkheden zijn om een woning te huren in [woonplaats 1] . Bovendien heeft zij terecht gewezen op het feit dat inmiddels 4 jaar zijn verstreken sinds het moment dat [informant] de woning in gebruik heeft genomen. Door of namens [verweerder] zelf is nog opgemerkt dat [informant] geen financieel belang heeft bij de woning en een goed inkomen geniet. Met [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat onder deze omstandigheden niet valt in te zien welk niet-financieel belang [vruchtgebruikster] heeft bij de woning. Zij heeft belang bij bezoek. [vruchtgebruikster] wordt volgens [informant] opgezocht door hem, haar zuster, door zijn broer en in mindere mate door haar nicht die in [plaats] woont. [informant] kan vanuit een andere woning in [woonplaats 1] (of nabije omgeving) [vruchtgebruikster] op dezelfde voet als nu bezoeken en ondersteunen. Hij heeft vier jaar tijd gehad om een andere woning te vinden. Nu de kantonrechter geen niet-financieel belang van [vruchtgebruikster] bij de woning ziet, kan zij hier verder in het midden laten of de verzorgingsgedachte van erflater niet verder reikt dan bewoning door vruchtgebruikster zelf, zoals [verzoekster] betoogt.
De kantonrechter benadrukt overigens dat bij de belangenafweging door [verzoekster] (en de huidige toets door de kantonrechter) het belang van [informant] geen rol speelt. Alleen de belangen van de hoofdgerechtigde en de vruchtgebruikster wegen, niet die van de zoon.
6.5.
Het belang van [belanghebbende]
De kantonrechter overweegt dat [belanghebbende] als hoofdgerechtigde juist nadeel van de woning ondervindt door de rechtsonzekerheid die op haar drukt tengevolge van het voortduren van het gebruik door [informant] dat zonder haar toestemming plaatsvindt. Hieraan en aan discussies over kostenposten in verband met de woning zou een einde komen door verkoop van de woning.
6.6.
Het financiële belang [vruchtgebruikster]
De kantonrechter is verder van oordeel dat [verzoekster] terecht ook heeft gekeken naar de overige, met name financiële, belangen van de partijen. Voor [belanghebbende] is dat het behoud van de waarde van het geërfde vermogen.
[vruchtgebruikster] heeft vooralsnog geen direct financieel nadeel van de woning omdat [informant] volgens [verweerder] -en de ambtshalve aan de kantonrechter bekende rekening en verantwoording door [verweerder] over 2020 en 2021- die kosten vergoedt. [verweerder] heeft niet betwist dat de door [verzoekster] genoemde fiscale ontwikkeling ten gevolge van het recente arrest van de Hoge Raad over box 3 in de richting van financieel nadeel wijst. Namens [verweerder] is betoogd dat dit nadeel naar verwachting ook vergoed zal worden door [informant] . Hoe dit ook zij: [vruchtgebruikster] geniet van de woning geen enkel financieel voordeel. Dit zou anders zijn wanneer de woning is verkocht en de netto-opbrengst wordt gestort op een deposito-rekening of (defensief) wordt belegd. [verweerder] heeft ter zitting betoogd dat hij dan zeker een rendement van 6,5% zal weten te behalen. Dit levert voor [vruchtgebruikster] wel financiële vruchten op.
6.7.
[verzoekster] heeft tenslotte gewezen op de kosten van de procedures die [verweerder] in zijn hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder namens [vruchtgebruikster] voert en op de kosten die aan haar eigen optreden zijn verbonden. [verweerder] voert daartegen het verweer dat hierboven bij 4.1. onder c is genoemd en dat reeds is gepasseerd.
De kantonrechter overweegt dat ter zitting van 26 januari 2023 is gebleken dat nog steeds meerdere procedures tussen [vruchtgebruikster] en [belanghebbende] lopen die alle samenhangen met (het vruchtgebruik van) de woning. De huidige en gevoerde procedures leiden voor beide partijen tot kosten van advocaten (tenminste eigen bijdrages), maar voor [vruchtgebruikster] inmiddels bovendien tot een proceskosten-veroordeling door het hof en de kosten van [verzoekster] die door de rechtbank ten laste van haar zijn gebracht. Al met al is sprake van aanmerkelijke kosten voor [vruchtgebruikster] . [verzoekster] heeft aangekondigd dat zij na storting van de opbrengst op een afgescheiden rekening van de woning haar taak zou willen beëindigen. Door verkoop van de woning kan aan de kosten van [verzoekster] een einde komen en (hopelijk) ook aan de lopende procedures met de daaraan voor [vruchtgebruikster] verbonden kosten.
6.8.
De kantonrechter komt tot de slotsom dat [verzoekster] op goede gronden tot de beslissing is gekomen dat de woning moet worden verkocht. Ter zitting is gebleken dat [verzoekster] aan haar beslissing geen vervolg heeft gegeven behalve het starten van deze procedure. De kantonrechter geeft haar -voorzover nodig- de in 3.1. onder a verzochte machtiging om stappen te zetten om tot verkoop van de woning te komen.
6.9.
Voor een machtiging tot levering is het (nog) te vroeg. De kantonrechter stelt voor deze machtiging dezelfde voorwaarden als de kantonrechter toepast bij de levering door beschermingsbewindvoerders. Dat betekent dat [verzoekster] ter verkrijging van die machtiging moet zorgdragen voor
- een taxatierapport, opgesteld door een onafhankelijke makelaar/taxateur (dus niet de met de verkoop belaste makelaar of de makelaar van de koper), of een waardebepaling van een onafhankelijke makelaar, beide bij voorkeur niet ouder dan drie maanden. Aan de hand van de verkregen taxatiewaarde/ waardebepaling dient de onroerende zaak in beginsel voor een bedrag dat niet lager mag zijn dan (90% van) die waarde, verkocht te worden;
- een koopcontract met daarin als ontbindende voorwaarde “dat zonder verkrijging van de wettelijke vereiste toestemming van de kantonrechter de verkoop geen doorgang kan vinden en dat de koper in dat geval geen schadeloosstelling kan verlangen”
- bij voorkeur ook de concept-akte van levering van de woning.
Met die stukken, aangevuld met informatie over de bereidheid tot medewerking van [belanghebbende] en [verweerder] , kan zij vervolgens machtiging aan de kantonrechter vragen voor de levering van de woning.
De kantonrechter ziet hier af van de voorwaarde dat [verzoekster] moet zorgdragen voor een verklaring van een arts/hulpverlener en/of andere stukken waaruit blijkt dat de betrokkene niet meer in de woning zal kunnen terugkeren, nu dit in deze procedure voldoende aannemelijk is geworden. De kantonrechter zal de ontvangen stukken toetsen en in afwachting daarvan haar beslissing over de verzochte machtiging tot levering aanhouden. Om de voortgang te kunnen bewaken zal zij bepalen dat [verzoekster] haar uiterlijk binnen 3 maanden, dus uiterlijk voor 8 juni 2023 (onderbouwd) moet laten weten in hoeverre de genoemde stukken beschikbaar zijn en de betrokken partijen hun medewerking hebben toegezegd.
6.10.
De kantonrechter overweegt tenslotte dat de onderhavige machtigingsprocedure zich niet leent voor het gelasten van een ontruiming als is verzocht onder 3.1. onder b. Bovendien heeft [informant] ter terechtzitting toegezegd dat hij de woning vrijwillig zal verlaten als de kantonrechter machtiging tot verkoop geeft. Dit onderdeel van het verzoek zal de kantonrechter daarom afwijzen.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
verleent -voorzover nodig- [verzoekster] machtiging om de woning staande en gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats 1] te verkopen in samenspraak en overleg met [belanghebbende] ;
7.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
houdt de beslissing ten aanzien van de verzochte machtiging tot levering aan en bepaalt dat [verzoekster] de kantonrechter uiterlijk op 8 juni 2023 nader dient te informeren als vermeld in rechtsoverweging 6.9.;
7.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Smit, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 29 juli 2020, r.o. 3.5.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 augustus 2022 r.o. 3.1.
3.Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.