ECLI:NL:RBMNE:2023:1230

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
10231136 UC EXPL 22-8011
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij winkeldiefstal door minderjarige; vordering tot betaling afgewezen op basis van eerder vastgestelde schadebedrag

In deze zaak vorderde de Stichting ServiceOrganisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA) schadevergoeding van een gedaagde die op 12 januari 2017 voedingsmiddelen had gestolen bij een Albert Heijn filiaal in Nieuwegein. De gedaagde, destijds 16 jaar en in jeugddetentie, had de diefstal erkend, maar betwistte de hoogte van de schadevergoeding die SODA vorderde. SODA eiste primair € 181,00 en subsidiair een door de kantonrechter vast te stellen schadebedrag, plus buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00. De kantonrechter oordeelde dat SODA eerder had aangegeven dat de schade € 90,50 bedroeg, en dat er geen onderbouwing was voor het hogere bedrag. De kantonrechter wees de vordering toe tot het bedrag van € 90,50, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de diefstal.

Daarnaast werd de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat SODA niet had aangetoond dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking kwamen. De kantonrechter kon SODA niet verplichten tot het treffen van een betalingsregeling, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. Het vonnis werd uitgesproken op 29 maart 2023 door kantonrechter A.A.T. van Rens.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10231136 UC EXPL 22-8011 BvdG/1009
Vonnis van 29 maart 2023
inzake
de stichting
Stichting ServiceOrganisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA),
gevestigd te Amersfoort ,
eisende partij,
verder ook te noemen SODA ,
gemachtigde: J.J. Sikkema,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
procederend in persoon,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- het proces-verbaal van de rolzitting van 14 december 2022, waarin het verweer van [gedaagde]
is vermeld,
- de conclusie van repliek met nog een productie bijgevoegd,
- de conclusie van dupliek van [gedaagde] ,
- een nagezonden productie van [gedaagde] .
1.2.
Daarna is aan partijen bericht dat er een vonnis zal komen.

2.Waar gaat de zaak over?

[gedaagde] heeft op 12 januari 2017 voedingsmiddelen gestolen bij een filiaal van
Albert Heijn in Nieuwegein (hierna: AH). Zij was toen 16 jaar en zat in jeugddetentie.
In deze procedure vordert SODA voor Albert Heijn [1] de schade als gevolg van deze winkeldiefstal. Het gaat daarbij om de kosten die zijn gemaakt in verband met de afhandeling van de winkeldiefstal.
SODA vordert betaling van primair € 181,00, en subsidiair een door de kantonrechter vast te stellen schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
12 januari 2017. Ook vordert SODA betaling van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.

3.De beoordeling

3.1.
Vast staat dat [gedaagde] toen zij 16 jaar was voedingsmiddelen heeft gestolen bij
AH; [gedaagde] heeft dat in deze procedure toegegeven. [gedaagde] heeft daarmee een onrechtmatige daad gepleegd tegenover AH en moet daarom schadevergoeding aan AH betalen. Uit wat [gedaagde] in deze procedure heeft aangevoerd, maakt de kantonrechter op dat [gedaagde] dit ook beseft. [gedaagde] is het alleen niet eens met de hoogte van de door SODA gevorderde schadevergoeding. [gedaagde] vindt dat die schadevergoeding hoogstens € 90,50 moet bedragen, omdat SODA zelf aan haar heeft geschreven dat de schade € 90,50 bedraagt. [gedaagde] krijgt wat dit punt betreft gelijk. Dat komt doordat SODA in haar eerste aansprakelijkstelling van 16 januari 2017 (productie 2 bij de dagvaarding) aan [gedaagde] schrijft dat de schade die AH door de winkeldiefstal lijdt (de kosten voor oponthoud en overlast) is vastgesteld op
€ 90,50. Ook in de aanmaningsbrief van 26 april 2017 en de ingebrekestelling van
15 mei 2017 wordt vermeld dat de schade € 90,50 bedraagt (productie 2 bij dagvaarding). SODA heeft niet uitgelegd en met stukken onderbouwd waarom de schade nu hoger is. SODA verwijst in de dagvaarding alleen naar het standaard minimumbedrag van
€ 181,00 dat bij winkeldiefstal wordt gevorderd. Dat is in dit geval ontoereikend, omdat SODA na de diefstal zelf heeft laten weten dat de schade in dit geval € 90,50 bedraagt en SODA daarbij geen voorbehoud heeft gemaakt dat de schade hoger zou kunnen uitpakken. De vordering wordt daarom toegewezen tot een bedrag van € 90,50. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt ook toegewezen, omdat deze rente op grond van de wet (artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek) is verschuldigd.
3.2.
Dan vordert SODA nog betaling van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering wordt afgewezen. SODA voert terecht aan dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing is. Daarom moet de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn worden getoetst aan het
Rapport BGK-integraal. Op grond van daarvan geldt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen als het gaat om andere verrichtingen dan waarop de proceskostenveroordeling betrekking heeft. SODA heeft weliswaar gesteld dat dit het geval is, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden volgt dat niet. Het moet gaan om werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Dat blijkt niet uit de gegevens die SODA heeft ingebracht.
3.3.
[gedaagde] verzoekt dan nog om een betalingsregeling. De kantonrechter kan SODA echter niet verplichten om een betalingsregeling te treffen. [gedaagde] zal zich daarvoor tot de door SODA ingeschakelde gerechtsdeurwaarder moeten wenden.
3.4.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd in die zin dat SODA en [gedaagde] ieder hun eigen kosten zullen moeten dragen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat SODA voor een groot deel in het ongelijk is gesteld, en deze procedure zeer waarschijnlijk niet gevoerd had hoeven te worden als SODA aanspraak had gemaakt op het bedrag dat wordt toegewezen. [gedaagde] heeft zich immers bereid verklaard om dit bedrag te betalen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan SODA tegen bewijs van kwijting te betalen € 90,50 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 12 januari 2017 tot de voldoening,
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft 4.1. uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.

Voetnoten

1.SODA doet dat op grond van een overeenkomst van lastgeving (cessie ter incasso), productie 1 bij de dagvaarding.