Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
verder ook te noemen SODA ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
1.De procedure
is vermeld,
2.Waar gaat de zaak over?
Albert Heijn in Nieuwegein (hierna: AH). Zij was toen 16 jaar en zat in jeugddetentie.
In deze procedure vordert SODA voor Albert Heijn [1] de schade als gevolg van deze winkeldiefstal. Het gaat daarbij om de kosten die zijn gemaakt in verband met de afhandeling van de winkeldiefstal.
12 januari 2017. Ook vordert SODA betaling van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.De beoordeling
AH; [gedaagde] heeft dat in deze procedure toegegeven. [gedaagde] heeft daarmee een onrechtmatige daad gepleegd tegenover AH en moet daarom schadevergoeding aan AH betalen. Uit wat [gedaagde] in deze procedure heeft aangevoerd, maakt de kantonrechter op dat [gedaagde] dit ook beseft. [gedaagde] is het alleen niet eens met de hoogte van de door SODA gevorderde schadevergoeding. [gedaagde] vindt dat die schadevergoeding hoogstens € 90,50 moet bedragen, omdat SODA zelf aan haar heeft geschreven dat de schade € 90,50 bedraagt. [gedaagde] krijgt wat dit punt betreft gelijk. Dat komt doordat SODA in haar eerste aansprakelijkstelling van 16 januari 2017 (productie 2 bij de dagvaarding) aan [gedaagde] schrijft dat de schade die AH door de winkeldiefstal lijdt (de kosten voor oponthoud en overlast) is vastgesteld op
€ 90,50. Ook in de aanmaningsbrief van 26 april 2017 en de ingebrekestelling van
15 mei 2017 wordt vermeld dat de schade € 90,50 bedraagt (productie 2 bij dagvaarding). SODA heeft niet uitgelegd en met stukken onderbouwd waarom de schade nu hoger is. SODA verwijst in de dagvaarding alleen naar het standaard minimumbedrag van
€ 181,00 dat bij winkeldiefstal wordt gevorderd. Dat is in dit geval ontoereikend, omdat SODA na de diefstal zelf heeft laten weten dat de schade in dit geval € 90,50 bedraagt en SODA daarbij geen voorbehoud heeft gemaakt dat de schade hoger zou kunnen uitpakken. De vordering wordt daarom toegewezen tot een bedrag van € 90,50. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt ook toegewezen, omdat deze rente op grond van de wet (artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek) is verschuldigd.
Rapport BGK-integraal. Op grond van daarvan geldt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen als het gaat om andere verrichtingen dan waarop de proceskostenveroordeling betrekking heeft. SODA heeft weliswaar gesteld dat dit het geval is, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden volgt dat niet. Het moet gaan om werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Dat blijkt niet uit de gegevens die SODA heeft ingebracht.